nr. 5
MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS DEZE LUIDT NA ADVIES VAN DE RAAD VAN
STATE
Algemeen deel
Deze novelle heeft tot doel het verplichte label te schrappen uit de voorgestelde
regeling voor duurzaam geproduceerd hout. Ik heb deze wijziging aangekondigd
bij de bespreking in de Eerste Kamer van de wetsvoorstellen over dit onderwerp –
voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer
(duurzaam geproduceerd hout) (23 982) en voorstel van het lid M. Vos
tot wijziging van het voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van
de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout) (26 998). Tijdens die
bespreking heeft de Eerste kamer een motie (nr. 168e) van het lid Rabbinge
c.s. met algemene stemmen aanvaard. Met dit wetsvoorstel kom ik, voor zover
die motie aan mij is geadresseerd, tegemoet aan die motie.
In zijn oorspronkelijke vorm bevatte het voorstel een combinatie van een
positieve en een negatieve prikkel: de consument zou op houten producten of
op de verpakking daarvan steeds een merkteken aantreffen met informatie over
de herkomst. De negatieve prikkel, namelijk de verplichting een merkteken
aan te brengen op houten producten waarvan niet kan worden aangetoond dat
zij afkomstig zijn uit een gebied waar de houtproductie op duurzame wijze
plaats heeft, is nu uit de regeling verdwenen. Gebleven is de positieve prikkel:
de mogelijkheid heldere en eenduidige eisen te stellen aan duurzaam bosbeheer,
een systeem om te controleren of aan deze eisen wordt voldaan, en de waarborg
dat de informatie betrouwbaar is, die de consumenten bij aankoop van houten
producten krijgen.
Naar aanleiding van de suggestie van de Raad van State om de administratieve
voorschriften uitsluitend te doen gelden ingeval wordt geopteerd voor het
voeren van een keurmerk, zijn verdere wijzigingen aangebracht ten opzichte
van het voorstel zoals dat aan de Raad was voorgelegd. De administratieve
verplichtingen in artikel 9.15 worden nu beperkt tot degene die het merkteken
voert. Tevens wordt het recht te verzoeken om gegevens over de herkomst van
het hout (artikel 9.14) beperkt tot de minister en de toezichtsambtenaren.
De minister dient hiertoe een gemotiveerd verzoek te doen; een toezichtsambtenaar
zal dat moeten verzoeken als hij dat voor zijn toezichtstaak nodig
heeft. Een motivatie kan bijvoorbeeld zijn: het vermoeden dat er sprake is
van illegaal gekapt hout.
In het wetsvoorstel is voorts opgenomen dat de instelling die toestemming
verleent voor het voeren van het positieve merkteken, bij zijn beoordeling
adviezen moet betrekken van een door de minister erkende organisatie die door
de minister vastgestelde criteria hanteert (het gaat hier om de adviezen als
bedoeld in de artikelen 9.9 en 9.19). Op deze wijze is beoogd aansluiting
te realiseren met de huidige ontwikkeling met een nieuw systeem van houtcertificering
in Nederland. In het kader hiervan is momenteel bij het ministerie van VROM
een beoordelingsrichtlijn in ontwikkeling, waarin onder andere criteria voor
duurzaam bosbeheer worden gegeven. Ook is een organisatie in oprichting die
de beoordelingsrichtlijn toepast bij het beoordelen van certificatieschema's
van certificerende instellingen.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel moest de certificerende instelling
bij zijn beoordeling adviezen betrekken van de Forest Stewardship Council
of een andere door de minister erkende organisatie, waarbij aan de FSC-criteria
gelijkwaardige criteria moesten worden gehanteerd.
Voor de periode waarin de minister nog geen criteria heeft vastgesteld,
respectievelijk nog geen organisatie heeft erkend, voorziet het wetsvoorstel
in een overgangsrecht: tot het moment waarop de minister criteria heeft vastgesteld
moeten bij de advisering aan de certificerende instelling criteria worden
toegepast die gelijkwaardig zijn aan de Forest Stewardship Council-criteria
(natuurlijk mag ook gebruik worden gemaakt van de FSC-criteria zelf); tot
het moment waarop de minister een of meer organisaties heeft erkend, treedt
de Forest Stewardship Council op als adviseur.
Naar verwachting zal de minister zo snel mogelijk een of meer organisaties
erkennen en in een ministeriële regeling criteria vastleggen. Het erkennen
van een of meer organisaties hoeft daarbij niet te wachten op het vastleggen
van de criteria. Het wetsvoorstel geeft dus geenszins een monopoliepositie
aan de FSC.
Het bedrijfsleven zal door deze wijziging met minder lasten geconfronteerd
worden. Verder zal de gewijzigde regeling minder gevolgen hebben voor de interne
Europese markt en de interstatelijke handel. Uit eerdere contacten met de
Europese Commissie leid ik af dat het voorstel in de nieuwe vorm geen onoverkomelijke
bezwaren meer bij haar zal oproepen. Ook aan de bezwaren met betrekking tot
de proportionaliteit is met deze wijziging tegemoet gekomen. Ik ga ervan uit
dat het ook in WTO-verband aanvaardbaar is. De regering heeft aangegeven dat
ook zij aanneemt dat de gewijzigde regeling conform het EG-recht en WTO-recht
zal zijn (Handelingen I, 2001–2002, p. 1756).
De ingreep in het wetsvoorstel is zo gering mogelijk gehouden.
Artikelsgewijze deel
Onderdeel A
Nu de negatieve prikkel vervalt, behoeven het merkteken en het certificaat
daar niets over aan te geven.
Onderdeel C
Het opschrift van deze afdeling dekt niet langer de inhoud ervan. Het
is nu aangepast aan de beperktere strekking.
Onderdeel D
De terminologie is aangepast aan die in de artikelen 9.5 en 9.6, derde
lid.
Onderdeel F
De administratieve verplichtingen worden beperkt tot degene die het merkteken
voert.
Onderdelen G tot en met J
Het verbod in het oorspronkelijke artikel 9.16 vervalt. Gehandhaafd blijft
de instemming van de instelling.
Door deze wijzigingen worden de gewijzigde bepalingen voorts logischer
geschikt.
Onderdeel H
In onderdeel a is de strekking van het oorspronkelijke artikel 9.16, eerste
lid, onderdeel a, onder 1° opgenomen.
Onderdeel L
Hierop is aan het eind van het algemene deel van deze memorie van toelichting
ingegaan.
M. Vos