28 627
Wijziging van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Artikel I, onderdeel D luidde:

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. De directeur kan een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten op de gronden genoemd in artikel 10, eerste lid.

2. De uitsluiting ingevolge het eerste lid, op de grond van artikel 10, eerste lid, onder a of b, duurt ten hoogste twee weken. De directeur kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat.

Artikel I, onderdeel E luidde:

Artikel 23, eerste lid, komt te luiden:

1. De gedetineerde heeft het recht op zijn daartoe strekkende verzoek gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.

Artikel I, onderdeel F luidde:

Artikel 24, eerste lid, komt te luiden:

1. De gedetineerde heeft het recht op zijn daartoe strekkende verzoek op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel ten minste eenmaal per week gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de voorziening.

Artikel I, onderdeel I luidde:

Artikel 45, tweede volzin, komt te luiden:

Deze wet vervalt op 8 maart 2005 tenzij voordien een voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangig is gemaakt dat voorziet in het vervallen van deze wet. Indien dat voorstel van wet wordt ingetrokken of verworpen vervalt deze wet zes maanden na de datum waarbij het intrekken van het voorstel van wet aan de Staten-Generaal wordt bericht onderscheidenlijk na de datum dat het voorstel van wet door een der kamers der Staten-Generaal wordt verworpen.

Algemeen

De laatste volzin van de derde alinea luidde:

De Tweede Kamer der Staten-Generaal is over deze problematiek bij brief van 17 juni 2002 geïnformeerd.

De vierde alinea luidde:

Een en ander leidt ertoe dat thans wordt voorzien dat ook na 8 maart 2003 aan de gerealiseerde noodcapaciteit behoefte zal bestaan. Met het oog hierop stelt de regering voor de werking van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers te verlengen.

De achtste tot en met twaalfde alinea luidde:

Het voorgaande dient bezien te worden in een breder perspectief. Zoals hiervoor al aangegeven kampt het reguliere gevangeniswezen, ook zonder de drugskoeriers, met een cellentekort. De regering zal in eind 2002/begin 2003 voorstellen doen hoe hiermee om te gaan. Verlenging van de tijdelijke wet kan evenwel niet wachten totdat deze plannen afgerond zijn. De wet vervalt immers op 8 maart 2003. Eventuele effecten van nieuw beleid zullen zich naar verwachting niet reeds voordien voordoen.

Op dit moment wordt niet uitgesloten dat een wijziging van de wetgeving voor het gevangeniswezen onderdeel zal zijn van de voorstellen ten aanzien van het cellentekort. Met het oog hierop wordt voorgesteld om de duur van de tijdelijke wet met twee jaar te verlengen (tot 8 maart 2005). Daarna zou de werkingsduur van de tijdelijke wet nog verlengd kunnen worden indien voor de genoemde datum een voorstel van wet inzake de onderhavige materie bij de Tweede Kamer aanhangig wordt gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk zal het dan om een wijziging van de Penitentiaire beginselenwet gaan. Indien zulks zou geschieden (hetgeen thans nog niet valt te overzien) vervalt de tijdelijke wet, zo is het voorstel, op het moment dat de wijziging van de Pbw in werking treedt. Een periode van twee jaar is nodig voor de voorbereiding van een structurele wijziging van de Pbw. Deze wijziging dient immers in nauw overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen opgesteld te worden en er zal een consultatieronde bij de gebruikelijke adviesinstanties moeten plaatsvinden. De ervaring leert dat dit traject zeker één jaar in beslag zal nemen. Wordt daarbij de periode gevoegd die de Raad van State nodig heeft om te adviseren alsmede de tijd die het neemt om het advies in het wetsvoorstel te verwerken, dan is een periode van twee jaar realistisch en zeker niet ruim bemeten.

Omvatten de plannen van de regering om te voorzien in een oplossing voor het cellentekort geen wijziging van de Pbw en zou derhalve voor 8 maart 2005 geen wetsvoorstel worden ingediend, dan vervalt de wet per die datum. Ook in dat geval zal de tijd tot voorjaar 2005 nodig zijn voor de overdracht van de noodvoorzieningen aan de Dienst Justitiële Inrichtingen.

De inmiddels gepubliceerde reacties op de tijdelijke wet, met name die vanuit de wetenschap, geven de regering aanleiding om in deze toelichting in te gaan op de suggestie dat de tijdelijke wet een onterecht onderscheid zou aanbrengen tussen groepen gedetineerden en daarmee op gespannen voet zou staan met artikel 1 van de Grondwet. De regering deelt deze opvatting niet en voelt zich daarbij onder meer gesteund door het feit dat de Raad van State bij zijn toetsing van de tijdelijke wet aan verschillende verdragen en de Grondwet hierover geen opmerkingen heeft gemaakt.

Het is waar dat de tijdelijke wet slechts van toepassing is op drugskoeriers die na 25 januari 2002 zijn gearresteerd. Het is tevens waar dat het regime in de noodvoorzieningen minder mogelijkheden biedt dan in de reguliere inrichtingen. Hiermee is evenwel geen sprake van strijdigheid met artikel 1 van de Grondwet. Vanaf eind 2001 wordt de Nederlandse samenleving geconfronteerd met een exponentiële toename van het aantal personen dat via Schiphol drugs wil invoeren. Deze personen plegen daarmee een strafbaar feit. Dit vormt de legitimatie voor de overheid om in te grijpen. Gebrek aan voorzieningen om personen in te sluiten is geen grond waarop de wetsovertreder aanspraak kan maken op invrijheidstelling, net zo min als een laag ophelderingspercentage aanleiding kan zijn voor de wel aangehouden verdachte om vrijlating te eisen. In zoverre is aan iedere prioriteitstelling voor aanpak van bepaalde vormen van criminaliteit een element van ongelijkheid inherent. Nu de stroom drugskoeriers is opgelopen tot onaanvaardbare proporties, is dat voldoende reden om ook in de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis en vrijheidsstraf onderscheid te maken. Het alternatief zou immers zijn om alle gedetineerden in een aanzienlijk soberder regime te plaatsen. Een dergelijke maatregel acht de regering niet verantwoord, ook niet als deze tijdelijk van aard is. De resocialisatiekansen van de gedetineerden zouden aanmerkelijk verminderd worden. Een ander alternatief zou zijn om ten aanzien van de drugskoeriers de ogen toe te knijpen en geen opsporingscapaciteit aan te wenden voor deze vorm van criminaliteit. Het gevolg van verminderde opsporing is immers logischerwijs dat ook de druk op de celcapaciteit verminderd. De discussie over de opsporing van drugskoeriers is eind 2001 en begin 2002 door de Tweede Kamer met de toenmalige minister van Justitie gevoerd. Daarbij bleek overduidelijk dat de toestroom van drugskoeriers een dermate grote inbreuk op de rechtsorde in Nederland werd geacht dat dit niet gedoogd kan worden. De regering stelt zich op hetzelfde standpunt.

Artikelsgewijs

De toelichting op onderdeel I luidde:

De noodzaak tot verlenging van de geldigheid van de tijdelijke wet alsmede de wijze waarop die plaatsvindt is reeds uitvoerig in het algemeen deel van deze toelichting aan de orde gesteld.

Voor het geval dat het voorstel van wet tot wijziging van de Pbw wordt ingetrokken of door een van de kamers der Staten-Generaal wordt verworpen regelt de tweede zin dat de tijdelijke wet voor een periode van zes maanden van kracht blijft na het moment van intrekking of verwerping. Deze periode zal in dat geval nodig zijn om de nodige maatregelen te nemen.

Naar boven