28 625
Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

nr. 73
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 juni 2009

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 27 mei 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 27 april 2009 over de Implementatie van de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in Nederland (herziening vloeit voort uit de «health check» van het GLB) (28 625, nr. 67);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 april 2009 over de gespreksronde Houtskoolschets Europees landbouwbeleid 2020 (28 625, nr. 66);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken met de reactie op de motie Atsma c.s. inzake breedband op het platteland (31 700-XIV, nr. 145);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 mei 2009 over de gespreksronde Houtskoolschets GLB 2020 (28 625, nr. 69).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans

Voorzitter: Schreijer-Pierik Griffier: Dortmans

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Atsma, Dibi, Van der Ham, Ouwehand, Polderman, Snijder-Hazelhoff, Schreijer-Pierik, Waalkens, Wiegman-van Meppelen Scheppink en minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik heet u allen hartelijk welkom. Wij gaan spreken over de invulling van het Health Check akkoord waarvoor wij twee uur de tijd hebben. Ik zie dan ook graag dat u voor uw eerste termijn niet meer dan vier à vijf minuten gebruikt.

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Wij zouden nu over een heel breed pakket kunnen spreken, maar mijn fractie kiest ervoor om er enkele elementen uit te halen die naar haar mening wat extra aandacht verdienen. Ik ga dat doen nadat ik de minister dank heb gezegd voor de presentatie die het ministerie verleden week voor ons heeft verzorgd over de toch wel ingewikkelde systematiek die onder de verdeling van de POP- en de artikel 68-gelden ligt. Die presentatie was buitengewoon verhelderend.

Het kabinet heeft volgens mij heel bewust gezocht naar een creatieve invulling van die artikel 68-middelen. Je kunt dan denken aan de brede weersverzekering, aan dier- en milieuvriendelijke stallen, aan de discussie rond I en R, identificatie en registratie. Kortom, wij hebben de indruk dat alles uit de kast is gehaald om de mogelijkheden te bezien. Wij juichen dat natuurlijk toe en willen het kabinet daarvoor complimenteren, maar wij willen nog wel enkele kanttekeningen plaatsen.

Een daarvan is: zet toch vooral in op zaken die op een breed draagvlak kunnen rekenen. Vanmorgen hebben wij gesproken met een delegatie uit de schapensector. Bij de I en R van schapen en het benutten van artikel 68-middelen daarvoor kwam de vraag op of dat nu wel de meest voor de hand liggende financiering van dat I en R-systeem zou zijn, nog afgezien van de vraag of er wel voldoende draagvlak bestaat voor hetgeen daarmee wordt beoogd, namelijk een sluitend I en R-systeem vanaf 1 januari 2010. Over dat laatste zal de Kamer ongetwijfeld binnenkort nog wel met de minister spreken. Ik benadruk nog maar eens dat er een draagvlak voor moet zijn. Dat geldt overigens ook voor weersverzekeringen.

Behalve voor draagvlak pleit de CDA-fractie ook voor een zo breed mogelijke inzet van de mogelijkheden die er zijn. Dat betekent dat je bij weersverzekeringen niet alleen moet denken aan storm- en regenschade, maar ook aan sneeuw- en vorstschade. Maak het dus zo breed mogelijk. Dat geldt ook voor de invulling van wat er op het terrein van de milieuvriendelijke stallen mogelijk is. Ook daar zou de CDA-fractie de minister willen oproepen om de breedte op te zoeken en om in dit specifieke geval ook te denken aan die gebieden die het nu al moeilijk hebben, waarbij ik nu met name denk aan de Natura 2000-gebieden waar ondernemers toch een beetje tussen wal en schip lijken te gaan komen. Als je bijvoorbeeld een oplossing kan vinden door extra te investeren in milieuvriendelijke stallen, waarbij de ondernemer de kans krijgt om die investering te doen doordat er een koppeling wordt gemaakt met de middelen die nu vrijkomen, dan denken wij dat daar een breed draagvlak voor zal zijn bij de ondernemers en dat dan ook recht wordt gedaan aan wat met die Natura 2000-gebieden wordt beoogd. Wij zien daarin wel mogelijkheden. Als de minister op dat punt meedenkt, is dat alleen maar meegenomen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Als ik het goed begrijp, maakt u wel wat restricties als het gaat om het gebruik van middelen rondom die Natura 2000-gebieden en zegt u eigenlijk dat beheervergoedingen in het kader van Natura 2000 niet uit die ruif kunnen komen zoals nu wel voorgeschoteld wordt?

De heer Atsma (CDA): Dat laatste zeg ik niet. Het kabinet zegt dat het die artikel 68-middelen ook wil benutten voor verbetering van de stalsystemen. Met name in de rundveehouderij is daar volgens mij wel veel vraag naar, niet alleen qua emissie, maar ook qua dierenwelzijn en andere zaken. Als je die middelen daarvoor zou kunnen inzetten, dan zal dat buitengewoon veel ondernemers goed uit komen. Ik maak er geen geheim van dat de CDA-fractie er voorstander van is dat de middelen zo ook weer op het boerenerf terechtkomen. Ik hoop dat u ons daarin zal bijvallen.

Bij de primaire sector denk ik ook aan jonge boeren. Ik mis de visie van het kabinet op ondersteuning van die jonge boeren. Wij hebben het idee dat dit een beetje wal en schip blijft hangen. De afgelopen jaren hebben wij en ook collega Van der Vlies op veel fronten daar de aandacht voor gevraagd, met name tijdens begrotingsdebatten, maar ons bereiken nog steeds signalen dat Nederland binnen de kaders die de EU aangeeft onvoldoende de mogelijkheden benut om jonge boeren tegemoet te komen. Als dat zo is, zou dat op zijn minst anders moeten. Is het niet zo, dan horen wij dat wel van de minister. In elk geval zou er meer ruimte zijn dan ons soms op grond van de staatssteuntoets wordt voorgeschoteld.

De heer Dibi (GroenLinks): De jonge boeren hebben zelf ook een concreet voorstel gedaan. Elke lidstaat van Europa mag € 70 000 ter beschikking stellen aan jonge boeren, maar Nederland maakt daar niet zo ruimhartig gebruik van. Steunt het CDA het voorstel van die jonge boeren om dat uit te breiden?

De heer Atsma (CDA): Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Als u mijn bijdrage in vorige debatten en ook die van net goed interpreteert dan steunt de CDA-fractie voluit het benutten van elke mogelijkheid die er op dit punt is. Tot de laatste eurocent moeten wij bezien of wij die voor dat doel kunnen benutten ook al omdat de jonge boer natuurlijk de toekomst is.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): U zegt zo nadrukkelijk dat het dan uit dat artikel 68 moet komen, maar als ik de brief van de minister goed lees, wil zij dat uit de POP-middelen halen. De minister zal daar straks zelf wel iets over zeggen, maar acht u dat ook een reële mogelijkheid? Ik twijfel eraan of het etiket POP wel past binnen de maatstaven die de EU voorschrijft.

De heer Atsma (CDA): Als het gaat om de stalsystemen kiest de minister inderdaad voor 10 tot 15 mln. uit de artikel 68-middelen en volgens mij voor zo’n 30 mln. uit de POP. Als het kan is het mooi, maar bij twijfel moet je nooit te snel inhalen, want je kunt dat geld maar een keer uitgeven. Daarom zeg ik ook voluit: zoek een oplossing voor bedrijven die in de knel lijken te komen. Die voorbeelden kennen wij allemaal. Het gaat mij om de oplossing. Of die nu linksom of rechtsom uit artikel 68-middelen of uit POP-middelen komt, maakt ons niet zo veel uit als het geld er maar komt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Jonge boeren zijn de toekomst, maar welke toekomst ziet u dan voor u? Wij hebben gezien dat de voorspellingen van het LEI niet bijzonder rooskleurig zijn. U steunt de minister die schaalvergroting prima vindt, maar over tien jaar zullen wij ons boerenbestand gehalveerd zien. De vraag is of je dan überhaupt nog wel over boeren kunt spreken en of je het dan niet moet hebben over marketingmanagers of andere «techneutische» ondernemers. Acht u het beleid dat nu wordt ingezet echt wel zo hoopvol voor jonge boeren?

De heer Atsma (CDA): Wij zien de toekomst voor jonge ondernemers wel degelijk zitten. Voor alle agrarische ondernemers zien wij een toekomst en als het aan de CDA-fractie ligt ook voor alle sectoren. Helaas hebben wij te maken met partijen als de Partij voor de Dieren die het liefst morgen al de laatste boer wegsturen. Het gaat erom dat een jonge boer perspectief heeft als hij een levensvatbaar bedrijf heeft. Dat betekent dat je je ogen dan niet moet sluiten voor schaalvergroting. Dat doet de CDA-fractie ook niet en zij is buitengewoon blij dat de Kamer in overgrote meerderheid ook de ogen voor schaalvergroting niet sluit. Er liggen kansen, maar benut ze wel. Wees zuinig op de jonge boeren die hun nek uitsteken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vind dat de CDA-fractie dan wel zou moeten aanwijzen wie wel en wie niet, want wij gaan de helft van de boeren verliezen en u vindt dat prima!

De heer Atsma (CDA): Wij vinden het natuurlijk helemaal niet prima dat er mensen failliet gaan. Sinds de jaren vijftig is er al een natuurlijk proces gaande van schaalvergroting. Het aantal ondernemers wordt inderdaad kleiner en dat zal door blijven gaan, maar tegelijkertijd zie je dat de productieomvang in Nederland eerder toe- dan afneemt. Dat betekent dat die boeren dus op een andere manier – wat mij betreft op een efficiëntere manier – hun bedrijf runnen. Dat geldt voor melkveehouders, voor akkerbouwers, voor varkensboeren, voor kippenboeren. Natuurlijk heb je te maken met de tucht van een markt die soms buitengewoon hard is. Ik noem de kalversector maar even als voorbeeld. Die pleit er op dit moment bij ons voor om toch pas op de plaats te maken met ontkoppeling. Wij hebben in een vorig debat de minister gevraagd om te bezien of er geen ruimte is om dat te doen waar een groot deel van die sector om vraagt. Is de minister bereid te bezien of die vergelijking tussen de kalversector in Nederland, Frankrijk en België mogelijk is? Wij willen graag dat ook hier het draagvlak leidend blijft.

Bij de begrotingsbehandeling heeft de CDA-fractie gepleit voor het introduceren van internetactiviteiten op het platteland voor boeren die op dit moment geen goede breedbandvoorziening hebben. De minister was daar positief over, EZ was iets minder enthousiast. Wij hebben begrepen dat er nu volop mogelijkheden zijn om de Europese middelen ook hiervoor in te zetten. Wij zouden graag zien dat de minister op deze door de CDA-fractie aangegeven weg doorgaat.

De heer Dibi (GroenLinks): Als wij op dezelfde voet doorgaan met die schaalvergroting zullen jonge boeren op een gegeven moment door de strenge Europese richtlijnen en ook door een steeds toenemende maatschappelijke druk wel gedwongen worden om te stoppen. U ontwijkt de vraag hoe jonge boeren zich naar uw idee zouden moeten ontwikkelen. Moeten ze op dezelfde manier doorgaan als nu, waarbij het er eigenlijk alleen nog maar gaat om de hoeveelheid kilo’s vlees of liters melk die worden geproduceerd, of moet er ook een omslag komen in de taken van de boeren en de diensten die zij verlenen?

De heer Atsma (CDA): Wij hebben verschillende soorten ondernemers. De ene kiest voor specialisatie en de ander voor verbreding van zijn bedrijf met meer functies. Die keuze is aan de boeren en daar treden wij niet in. Wil iemand zich meer richten op de poot recreatie en toerisme, dan moet hij dat doen. Wil hij zich meer richten op het verlenen van zorg, dan moet hij dat ook doen. Er is een breed pallet aan mogelijkheden. Er zijn ook specialismen en de CDA-fractie wil daar alle ruimte voor bieden. Het woord «schaalvergroting» is geen vies woord, maar als u erover spreekt lijkt het daar wel op. Dat is ook niet iets om bang voor te zijn. Een jonge boer zal er bewust voor kiezen als hij daardoor toekomstperspectief houdt.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik zal maar meteen met mijn bijdrage beginnen, want dit riedeltje van de heer Atsma ken ik zo langzamerhand wel.

De heer Atsma (CDA): Waarom vroeg u het dan?

De heer Dibi (GroenLinks): Omdat ik blijf hopen dat u het eerlijke verhaal vertelt. Dat is niet altijd een gemakkelijk verhaal, maar je moet wel eerlijk communiceren, ook richting de boeren, omdat er nu eenmaal allerlei ontwikkelingen in de maatschappij zijn, in geheel Europa, die hen er uiteindelijk toe zullen dwingen om toch op een andere manier te gaan produceren. Het is goed als politieke partijen boeren daarin ondersteunen.

Voorzitter. GroenLinks vindt Europees landbouwbeleid noodzakelijk omdat er regels nodig zijn om te voorkomen dat Europese boeren te veel produceren of elkaar kapot concurreren. Noodzakelijk ook om te voorkomen dat de Europese markt bedolven wordt onder goedkoop geproduceerde agrarische producten uit Amerika. Wij moeten zorgen voor voldoende en veilig voedsel en alleen samen met andere Europese landen kunnen wij binnen de Wereldhandelsorganisatie krachtig opkomen voor het standpunt dat landbouw meer is dan het zo goedkoop mogelijk produceren van zoveel mogelijk voedsel, zeg ik nog maar eens tegen de heer Atsma.

Er moet echter wel veel veranderen aan dat Europese landbouwbeleid. De EU moet alle vormen van productiesubsidies aan boeren afbouwen en ophouden met het opkopen en dumpen van voedseloverschotten. Tegelijkertijd moet de EU de Europese markt openen voor ontwikkelingslanden. GroenLinks wil dat alle importheffingen worden opgeheven. Arme landen krijgen dan eindelijk een eerlijke kans om een betere economische toekomst op te bouwen. Gelukkig heeft de Europese Unie inmiddels de bijl in de subsidieboom gezet, maar hoe eerder wij overschakelen naar een eerlijker en groener landbouwbeleid hoe beter.

Vandaag praten wij over de nationale invulling van het Health Check akkoord dat de minister eind vorig jaar met haar Europese collega’s rond heeft gekregen. Het uitgangspunt van de minister is dat het van groot belang is dat de agrarische sector zich kan blijven ontwikkelen. GroenLinks deelt dat standpunt, maar de minister geeft niet duidelijk aan in welke richting die agrarische sector zich zou moeten ontwikkelen. Dat doen de Stichting Natuur en Milieu, twaalf landschappen, de Vogelbescherming en Natuurmonumenten vandaag door middel van een petitie en een brochure die wij ook hebben ontvangen. Het zal geen verrassing zijn dat GroenLinks zin heeft in de toekomst die door deze natuurorganisaties wordt geschetst. Het Europese platteland van morgen is er een waar dieren geen dingen zijn, waar water schoon is en voedsel veilig, waar duurzaamheid geen plichtmatige slogan is en waar de boer een belangrijke vormgever is van ons cultuurlandschap, een beheerder die diensten levert. De weg is echter nog lang om de switch te maken van hoe veel kilo’s vlees en hoe veel liters melk naar hoe gezond is mijn ecosysteem.

Hoe veel heeft de minister er voor over om dat landschap van morgen dichterbij te brengen? De ontvangsten uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor Nederland bedragen de komende jaren ongeveer 1 mld. per jaar. Hoe veel procent daarvan komt rechtstreeks ten goede aan verbetering van natuur, milieu en dierenwelzijn?

Een deel van de financiële middelen is bedoeld voor plattelandsbeleid. Waar gaat dat geld precies naar toe naast het akkerrandenbeheer dat GroenLinks overigens van harte ondersteunt? Is er in dat plattelandsbeleid ruimte voor megastallen? De ambities om te komen tot meer milieu- en diervriendelijke stallen zijn namelijk armzalig. Ik ben benieuwd hoe de minister daar tegen aankijkt.

GroenLinks steunt de minister om te komen tot een systeem ter identificatie en registratie van schapen en geiten. Wil zij toezeggen dat hierbij wel strenge dierenwelzijnsnormen worden gehanteerd, dus dat het zo veel als maar mogelijk is op een diervriendelijke manier wordt gedaan?

De jonge boeren hebben ons een brief gestuurd. Wij snappen heel goed waarover zij zich zorgen maken. Ik vind dat de overheid aan die zorgen tegemoet moet kunnen komen, maar dan moeten er wel strenge eisen worden gesteld aan wat die jonge boeren dan precies gaan ondernemen. Wat is de reactie van de minister op dat verzoek van de jonge boeren en welke criteria wil zij hanteren als het gaat het gaat om natuur, milieu en dierenwelzijn?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het is verkiezingstijd en ik vroeg mij heel even af of ik net niet de CDA-fractie hoorde spreken met het steken van de loftrompet over het Europese landbouwbeleid. Wat ik bij de GroenLinks-fractie mis, is een scherpe kritische blik op wat er nu werkelijk te gebeuren staat met dat landbouwbeleid. Waar moeten wij nu naar toe? De minister zegt dat zij geld steekt in dierenwelzijn en in natuur en dat boeren worden ondersteund in een omschakeling naar wat milieu- en diervriendelijker stallen. Kan dat beleid dan op uw steun rekenen of hebt u daar toch andere opvattingen over?

De heer Dibi (GroenLinks): Volgens mij heb ik wel het alternatief van GroenLinks geschetst en dat ligt in lijn met de toekomstschets van de natuurorganisaties. Wij zullen wel degelijk een drastische omschakeling moeten maken, maar het beleid van de minister is nog te veel gericht op inkomenssteun en gekoppeld aan productie en te weinig aan die zo noodzakelijke omschakeling naar meer dierenwelzijn. Ik zei al dat dieren geen dingen zijn en had het ook over veilig en duurzaam geproduceerd voedsel, over dieren die zo veel mogelijk in hun natuurlijke omgeving rondlopen, over boeren die meer beheerders worden van natuurlandschap dan alleen maar gericht op productie. Ik denk dat er weinig verschil is tussen GroenLinks en de Partij voor de Dieren, maar ik realiseer mij dat je niet van de ene op de andere dag kunt zeggen dat alles maar moet stoppen. Wij moeten het langzamerhand ombouwen. Ook wij vinden draagvlak heel belangrijk. Alle initiatieven uit het veld zelf, bijvoorbeeld van jonge boeren die die omschakeling willen maken, moeten worden ondersteund en anders niet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vraag het omdat wij nu met dat landbouwbeleid wel op een breekpunt staan. Je kunt doorgaan op de huidige voet met wat aanscherping op het gebied van natuur, dierenwelzijn en milieu en daar ook geld in stoppen, maar is de fractie van GroenLinks niet van mening dat wij op die manier tot een landbouwbeleid komen waarin dieren weer gewoon dieren kunnen zijn in plaats van dingen?

De heer Dibi (GroenLinks): Niet als wij op de huidige voet doorgaan. Als ik denk aan de ambities voor het ombouwen van stallen tot meer milieu- en diervriendelijker stallen, dan zijn die nog echt armzalig. Als wij op dezelfde voet verder gaan, denk ik dat er nog veel klappen zullen vallen, vooral bij de mensen die nu ondernemen. Ik heb net ook gezegd dat je die een eerlijk verhaal moet vertellen. Nogmaals, ik denk dat er weinig verschillen zijn. Ja, het is verkiezingstijd, dus wil iedereen nog wel eens duidelijk markeren waar hij staat. Wij willen een omschakeling naar een nieuw Europees landbouwbeleid waar dieren geen dingen zijn en milieu en natuur geen plichtmatige slogans zijn, waar je niet duurzaam bij zet omdat het leuk klinkt, maar waar dat duurzaam ook in de praktijk iets betekent.

De heer Waalkens (PvdA): Inderdaad is dit een belangrijk debat, want het gaat om groot geld, om zo’n 800 mln. dat achter de rug van iedereen om naar het platteland, naar boeren gaat in de vorm van bedrijfstoeslagen en dan nog eens aanvullend 200, 300 mln. die vanuit andere stromen via het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar Nederland komen. Hoe ga je dat geld verdelen? Met de houtskoolschets, de route en de richting, heb ik de minister al gecomplimenteerd, maar ik heb niet zozeer behoefte aan houtskoolschetsen, maar veel meer aan afbakening van de focus en de prioriteiten die je zou moeten stellen. Nu is het moment om te oordelen over de prioriteiten die het kabinet heeft gekozen binnen de mogelijkheden. Wij hebben een goede technische briefing gehad – nog dank daarvoor – over dit ingewikkelde dossier.

Binnen de mogelijkheden van het Health Check akkoord is Nederland voor de keuze gesteld om te kiezen voor een regionaal model. Uit de stukken die ik heb gezien, kiest het kabinet daar volgens mij niet voor. Om welke redenen kiest het kabinet niet voor dat regionale model en heeft het dat niet bij de Commissie kenbaar gemaakt?

Een ander punt is dat artikel 68. Het lijkt een beetje Haarlemmerolie, maar het is alleen maar een kannetje zonder olie. Binnen dat artikel 68 kan geld gegenereerd worden door binnen de eerste pijler maximaal 10% af te romen. 10% van 800 mln. is 80 mln. op jaarbasis. Ik vertaal de bedragen maar naar bedragen per jaar om het wat inzichtelijker te krijgen. Als ik al die grote bedragen zie in al die plaatjes, kan ik die niet goed plaatsen. Dus maximaal 80 mln. op jaarbasis op basis van dat artikel 68, maar de minister vult dat niet in. Zij adresseert gelden onder artikel 68 vanuit andere potten, maar zij gebruikt de mogelijkheid van die 10% niet. Wat is daar de reden van? Waarom heeft zij er niet voor gekozen om ook die mogelijkheid in te zetten voor de financiering van maatschappelijk waardevolle gebieden? Er wordt gesproken over less favourite areas, handicapgebieden en bergboerenregelingen. Ook voor het Westerkwartier is het onbegrijpelijk dat je daarvoor een bergboerenregelingen hebt. Maar maatschappelijk waardevolle gebieden vind ik wel een vondst, complimenten daarvoor. Als het gaat om financiering zou ook gedacht kunnen worden aan zoneringen rondom de Vogelen Habitatgebieden en de Natura 2000-gebieden. Wij maken daar zoneringen omheen, er komen opdrachten aan gebruikers van de omgeving die het publieke doel ondersteunen. Waarom dus niet die mogelijkheid van die 10% gebruiken of er althans een begin mee maken?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Toen de heer Waalkens net sprak over Natura 2000-gebieden, zei hij ook: wij maken daar zoneringen omheen. Voor mij is dat iets helemaal nieuw. Ik dacht niet dat wij in de Kamer breed die zoneringen ondersteunden. Dat er signalen zijn dat wij natuurlijk wel rekening moeten houden met Natura 2000, is duidelijk, maar van zonering is naar mijn gevoel absoluut geen sprake, zeker niet in de Habitatrichtlijn.

De heer Waalkens (PvdA): Ik gun u graag het achterhoedegevecht op dit punt. Het is zonneklaar dat de beheerplannen rondom de Vogel- en Habitatgebieden in een aantal pilots al heel ver gevorderd zijn. Als u dat geen zonering vindt, wens ik u veel sterkte met het uitleggen van die beheerplannen en de beheermaatregelen die daaruit voortvloeien. Als het aan ons ligt, is die zonering er, komt die zonering er en wordt die op een deugdelijke manier ingevuld en ook gefinancierd uit, wat ons betreft, onder andere die 10%-afroming in artikel 68.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): U kunt mij wel wegzetten met het een achterhoedegevecht te noemen, maar ik zou wel graag willen weten waar u de juridische houdbaarheid van een zonering vandaan haalt.

De heer Atsma (CDA): Ik sluit mij in ieder geval bij deze vraag aan.

De heer Waalkens begon met te zeggen dat het kannetje van artikel 68 niet echt vol was. Je kunt wel roepen dat er voor die zonering middelenmoeten komen uit dat artikel 68, maar ik ben ervan overtuigd dat de heer Waalkens het straks al vier keer heeft uitgegeven, terwijl het potje na de eerste keer al leeg zal zijn. Dat is iemand blij maken met een dode mus en daar heeft niemand iets aan.

De heer Waalkens (PvdA): Als ik collega Atsma hoor over de uitdeelactie die het CDA nu op markten en pleinen en in buurten en wijken, ook op het platteland, aan het organiseren is, dan is die beurs zeker niet gevuld. Hij deelt gelden uit en heeft ambities die niet bij elkaar passen. Wij vinden het financieren van maatschappelijke waardevolle gebieden plus het financieren van een deugdelijk systeem van beheermaatregelen die rondom de Vogel- en Habitatgebieden genomen moeten worden van groot belang. Daar hebben wij het budget voor en ook de instrumenten, maar de minister benut die niet en de heer Atsma wil ze ook niet benutten.

Hoe komt nu de structurele landschapsfinanciering eruit te zien? De groene en blauwe diensten zijn daar onderdeel van, maar wij willen graag de structurele landschapsfinanciering ook terugzien in de besteding van de gelden die wij nu kunnen adresseren.

Mijn volgende opmerkingen gaan over de akkerranden. Ik wil de minister er echt mee complimenteren dat zij 30 mln. beschikbaar stelt voor het herstellen en faciliteren van de akkerranden. Dat is een bescheiden eerste stap, maar het is goed dat de minister daarop inzet. Ik zou haar willen vragen om vooral vast te houden aan de afspraken die zij met de vijf provincies heeft gemaakt, vast te houden aan de minimale breedte van de akkerranden van negen meter en haar willen adviseren om de functionele agrobiodiversiteitsranden met een wetenschappelijke achtergrond en studie in elkaar te schuiven.

Ik kom op de ontkoppeling in de kalversector. De fractie van de PvdA is voor die ontkoppeling maar ziet die niet als een bezuinigingsoperatie. Wij vinden dat de minister, de sector en andere stakeholders in overleg moeten gaan over een goede verdeling van de 40 mln. die beschikbaar is voor de kalversector.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over de jonge boeren. Wij staan zeer sceptisch tegenover het inzetten van een brede weersverzekering. In het verleden hebben wij veel te vaak gezien dat de solidariteit vanuit het bedrijfsleven minimaal is. Als het heel erg slecht is en er sneeuwdrukschade komt en andere schades is er solidariteit om de vraag bij ons neer te leggen, maar om van de sector te verlangen dat ze daarvoor 5,5 mln. gaat inzetten, daar zetten wij grote vraagtekens bij. Ik hoor graag hoe de minister daartegen aankijkt.

En overigens, voorzitter, ben ik van mening dat exportrestituties....

De voorzitter: Maar u zit al ruim over uw spreektijd. Ik geef nu het woord aan de heer Polderman voor een interruptie.

De heer Polderman (SP): Ik heb met belangstelling naar het betoog van de heer Waalkens geluisterd die begon met de opmerking dat het om groot geld gaat en hij heeft daar volstrekt gelijk in. Daarna had hij het over «binnen de bestaande kaders». Vandaag hebben wij het over de Health Check, maar natuurlijk ook over de doorkijk naar 2013. Wij zitten inderdaad in verkiezingstijd, we krijgen een nieuw Europees Parlement met nieuwe commissies. De partijleider van de PvdA, mijnheer Bos, heeft volgens mij afgelopen zondag gezegd dat gewoon moet worden gekeken naar herschikking van de budgetten. Ik heb de heer Waalkens daar tot nu toe niet over gehoord en ik zou hem daartoe dan ook nog graag even willen uitnodigen.

De heer Waalkens (PvdA): Dank u voor deze interventie, want dat geeft mij de gelegenheid om daar in een kort antwoord nog iets over te zeggen. Wij zijn in feite aan het eind van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gekomen; de doelen zijn gehaald, de successen zijn geïncasseerd en wij moeten nu de overstap maken naar een breder plattelandsbeleid en daar passen die twee pijlers niet meer in. Daar past een pijler in waarbij je de brede financiering voor het plattelandsbeleid oppakt met boeren en boerinnen maar ook met andere stakeholders met accenten op hernieuwbare energie, water, de klimaateffecten, milieu, dierenwelzijn en noem maar op. Wij moeten weg van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De keuze voor interventiemaatregelen is een strategische keuze en is er ook op gericht om een basis voor de prijzen te realiseren mochten die helemaal door de vloer zakken.

De heer Polderman (SP): Maar bent u dan ook bereid om die bedragen te herzien? U begon uw betoog met de opmerking over groot geld. Dat kan dus aanzienlijk minder.

De heer Waalkens (PvdA): Ja, dat kan aanzienlijk minder en dan zullen wij als lidstaat zelf onze begroting voor het platteland moeten opplussen. Dan kom je bij cofinanciering. Verplicht of vrijwillig? Ik zou zeggen dat het maar vrijwillig moet. In die zin lijkt mij dat wel helder.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Passen megastallen in dat plaatje van de heren Bos en Waalkens?

De heer Waalkens (PvdA): Uit de vraagstelling begrijp ik in ieder geval dat ze niet in uw plaatje passen. Wij zien heel nadrukkelijk een gelegenheid om op een fatsoenlijke manier grootschalige, intensieve veehouderij een plek te geven, niet verspreid over het platteland, maar gebundeld en geconcentreerd. U kent mijn verhaal daarover. Wij verzetten ons niet tegen het houden van grotere aantallen dieren. Als u daar de titel van megastal aan wilt hangen, dan doet u dat maar, wij kijken naar de mogelijkheden die er zijn om duurzaam en ook diervriendelijk te produceren, ook met grotere aantallen dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Toch een korte reactie daarop.

De voorzitter: Nee, u hebt voldoende vragen kunnen stellen. Ik geef nu het woord aan de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Het LEI heeft verleden week benadrukt dat jonge agrariërs in de huidige economische crisis relatief kwetsbaar zijn. Ze hebben hoge financieringslasten en een beperkt eigen vermogen. Maar het zijn wel de ondernemers van de toekomst. De Europese Unie staat lidstaten toe om de categorie jonge boeren met maximaal € 70 000 te steunen. Met de steunmaatregel jonge agrariërs kunnen jonge Nederlandse boeren een maximale ondersteuning krijgen van € 20 000. Dat is nogal een groot verschil. De ruimte die de EU biedt wordt dus bepaald niet benut. Mijn fractie vindt dat jammer en vraagt de minister daarom, die ruimte wel te benutten, eventueel door binnen artikel 68 de steun uit te breiden tot maximaal € 70 000 per ondernemer, uiteraard te binden aan enkele voorwaarden, zoals een goed ondernemingsplan en aandacht voor dier, welzijn en milieu. Graag een concrete reactie. Ik verwacht het niet, maar mocht die uitblijven dan overweegt mijn fractie op dit punt een motie.

De ontkoppeling heeft forse consequenties voor de vleeskalverhouderij en moet dus zorgvuldig worden uitgevoerd. Het gaat nog om de keuze van de referentiejaren. Er moet een gelijk speelveld zijn en daarom bepleit mijn fractie om in Europees verband aan te dringen op het laten kiezen van het beste referentiejaar. Dan moet er in de uitwerking – die natuurlijk in samenspraak moet gebeuren – aandacht zijn voor knelsituaties.

De heer Atsma (CDA): Zou het niet wenselijk zijn om voor een tweetal referentiejaren te kiezen, ook kijkend naar de cyclus van de opfok?

De heer Van der Vlies (SGP): Dat sluit ik niet uit.

Mijn volgende punt betreft de hernieuwbare energie. Het is goed dat de minister daarvoor 10 mln. reserveert. Het is het bruine goud. Er liggen interessante initiatieven en concrete plannen om pure mest te vergisten op kleine schaal, voor hergebruik restwarmte, voor een forse reductie van de ammoniakemissie en steun van de regionale overheden. Maar waar stuit je dan op? De SDE-subsidieregeling is ontoereikend. Mijn klip en klare vraag aan de minister is of zij iets weet te organiseren om dit vlot te trekken.

Ik neem aan dat mevrouw Snijder nog komt op haar motie over de Friese Wouden, Westerkwartier en Texel. De eerste twee zijn bediend maar Texel blijft daarbuiten.

Hoe worden de extra middelen ingezet die voor Natura 2000 in het vooruitzicht worden gesteld? Knelpunten doen zich immers nu al voor, zoals iedereen die dit werkveld kent al weet.

Over de elektronische I en R bij schapen heeft vanmorgen nog een gesprek plaatsgevonden, waarbij is gezegd dat men nog niet zo ver is dat het goed ingevoerd kan worden. Er is ook verwezen naar de toezegging dat als het toch wordt ingevoerd het vermarkten van weidelammeren zou worden toegestaan. Daar is het nog niet van gekomen. Hoe zit dat?

Het Tsjechische Voorzitterschap heeft geschreven dat de inzet van directe toeslagen op zich niet ter discussie zou staan, maar in de houtskoolschets zit toch een element van uitfasering van directe inkomenssteun. Hoe gaat dat in de confrontatie op Europees niveau en moeten lidstaten op dat punt niet wat gas terugnemen, lettend op de actuele situatie?

Investeren in duurzaamheid. Die kant moet het inderdaad op, maar vergaande liberalisering zou kunnen leiden tot sterkere prijsfluctuaties, hetgeen de bereidheid tot investeren in duurzaamheid kan terugnemen. Zou dat niet moeten worden bezien? Dat staat immers niet los van elkaar. Waarom kan een gericht voorraadbeheer niet ingezet worden om sterke prijsfluctuaties te voorkomen, zoals het LEI heeft aangeraden?

Deze minister heeft terecht aandacht voor de resultaten van de WTO-onderhandelingen en de duurzaamheidsafspraken die daarin hopelijk nog steeds voorzien worden. Die aandacht zou er mijns inziens ook moeten zijn bij degenen die gaan over de herschikking van het GLB na 2013. Graag ook op dit punt een reactie.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. De Europese verkiezingen staan voor de deur en er staat nu echt iets op het spel, want als er een verkeerde meerderheid in het Europees Parlement komt, zou het wel eens de verkeerde richting kunnen uitgaan met het toekomstige landbouwbeleid. Als mensen echt vinden dat er beter met hun belastinggelden en ook veel groener mee moet worden omgesprongen, moeten zij ook echt gaan stemmen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb begrepen dat als het gaat om het Europees Parlement een stem op D66 altijd een stem is op de VVD. Als men dus een meerderheid wil voor een doorbraak in het landbouwbeleid zou uw partij daar dus niet zo geschikt voor zijn.

De heer Van der Ham (D66): Wij zitten inderdaad bij de liberale fractie in het Europees Parlement, maar daar zitten onder andere ook de Liberal Democrats en Radikale Venstre. Die zijn zo groen dat zelfs GroenLinks daar nog een puntje aan kan zuigen. Die rechtse Van Baalen zetten wij straks ergens in een hoekje neer die daar een beetje kan gaan zitten tegensputteren. Overigens, als het gaat om landbouwsubsidies, hebben onze rechts-liberale collega’s zo ongeveer wel hetzelfde standpunt als D66. Wat dat betreft, kunnen wij elkaar op dat punt wel goed vinden, maar u hebt wel gelijk dat de rest van die liberale fractie wel een stuk groener is en ongeveer hetzelfde stemt als de groene fractie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik vind dat wij nu dan toch even moeten horen hoe D66 denkt over de verdeling van de budgetten. Als ik zie welke moties inmiddels door de heer Jan Mulder in het Europees Parlement zijn ingediend en waarmee de liberale fractie, dus ook uw fractie, heeft ingestemd, dan lijkt mij dat u nu toch wel een beetje heel erg kort door de bocht gaat.

De heer Van der Ham (D66): De heer Mulder heeft op een aantal punten inderdaad een veel groenere lijn dan de VVD-fractie in dit parlement. Op een aantal punten stemt D66 ook anders dan de VVD en die is toch ver in de minderheid in die Europese liberale fractie. Als het gaat om de Europese landbouwsubsidies en het afschaffen van exportsubsidies zitten wij wel op dezelfde lijn. Voor de rest is de VVD vooral een partij waar je niet op moet stemmen als het gaat om het verduurzamen van allerlei zaken in Nederland.

Het moet groener worden en daarbij gaat het onder andere om de invulling van dat artikel 68. Dat biedt mogelijkheden om een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun voor boeren af te romen. Het geld moet binnen de eerste pijler blijven maar mag aan vijf doelen worden uitgegeven. Wij maken ons wel zorgen over enkele daarvan. Er mag steun worden gegeven aan boeren in de sectoren zuivel, vlees en rijst die in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden opereren of worden besteed aan maatregelen die voorkomen dat gebieden worden verlaten of waarmee specifieke nadelen voor boeren kunnen worden opgeheven. Die doelen zijn eigenlijk een pleidooi voor het handhaven van de status quo. Op plekken waar economisch geen goede boterham is te verdienen of waar het ecologisch botst, moet er met allerlei lapmiddelen voor worden gezorgd dat het daar toch gewoon door kan blijven gaan. Op plekken waar er eigenlijk specifieke nadelen voor boeren zijn, misschien ook wel terecht omdat er ecologische problemen zijn, moet het vooral opgelapt en opgeklust worden met allerlei subsidies. Ik ben het dus niet zomaar eens met die vijf doelen waar dat artikel 68 mogelijkheden voor biedt.

De minister maakt overigens geen gebruik van het afromen van de inkomenssteun en zet alleen onbenutte middelen in, 22 mln., voor eerder genoemde doelen. De minister kan de inkomenssteun afromen tot 85 mln., maar zij wil daar pas in 2011 naar kijken. Het niet benutten van deze mogelijkheid is op zich ook niet helemaal in lijn met de houtskoolschets. De minister gaat die miljoenen inzetten voor diervriendelijke en milieuvriendelijke stallen. Dat klinkt allemaal heel sympathiek, maar het is onduidelijk of die 10 à 15 mln. wel echt extra geld is. Had de minister dit sowieso niet al moeten doen? Zij maakt er nu wel mooie sier mee, maar is het nu daadwerkelijk helemaal nieuw?

De brede weersverzekering is op zich ook heel sympathiek, maar hoe lang gaan wij dat volhouden? In allerlei toelichtingen staat dat daarmee de klimaatveranderingen moeten worden opgevangen, maar hoe lang kunnen wij volhouden om ons daar niet aan aanpassen en kan er ook iets van boeren worden gevraagd die voor een deel met hun oude landbouwtechnieken bijdragen aan de klimaatproblemen?

Ook de vaarvergoedingen vinden wij erg leuk. Boeren kunnen via water dieren vervoeren. Dat is natuurlijk heel goed voor het cultuurhistorische landschap, dus heel sympathiek, maar wat staat er tegenover?

Als er meer geld wordt vrijgemaakt door gebruik te maken van dat artikel 68 kan dat extra geld naar meer natuurbeheer, bijvoorbeeld naar Natura 2000-gebieden. Ook wordt er maar 10 mln. uitgegeven voor het ondersteunen van maatschappelijke diensten die boeren leveren.

Er wordt wel gesproken over innovatie in de landbouw, maar het blijft vaag waar de minister het geld nu precies voor wil inzetten. Hier dus ook graag wat meer duidelijkheid over de nadere uitwerking.

Nederland heeft zijn gegevens over de Europese landbouwsubsidies niet voldoende openbaar gemaakt. Het heeft nagelaten het totaalbedrag per ontvanger te publiceren en daarmee staat het in dezelfde rij als Bulgarije, Spanje, Cyprus, Letland en Slowakije. Duitsland heeft zelfs geweigerd om de cijfers bekend te maken, waardoor de Europese Commissie overweegt een rechtszaak aan te spannen. Heeft de minister de subsidies inmiddels wel voldoende openbaar gemaakt of gaat ze dat alsnog doen? Als de minister daaraan geen gehoor geeft, welke consequenties kan dan dat niet voldoende openbaar maken hebben?

Brussel heeft ook besloten dat de markt voor de melkproductie verder geliberaliseerd wordt door stapsgewijs quota vrij te geven. Er zijn nu allerlei boeren die betogen voor toch weer export- en inkomenssubsidies. Hoe staat de minister in die kwestie? Ik hoop dat zij hier een duurzaam antwoord op heeft.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik vervang mijn collega Ernst Cramer, die nu verplichtingen heeft in de plenaire zaal.

De fractie van de ChristenUnie is voorstander van vermaatschappelijking van de landbouw. In eerdere debatten hebben wij onze visie al geschetst. Enkele opmerkingen wil ik hier kwijt, voordat ik inga op de specifieke nationale invulling van het akkoord Health Check. De voedselproductie is ook een maatschappelijke dienst. Verder moeten maatschappelijke diensten ruimhartig worden beloond. Ik zet vraagtekens bij de sterke marktoriëntatie van de minister. Een sterkere focus op de markt is prima, maar gelet op de aard van de sector, is het onmogelijk om volledig volgens marktprincipes te werken. Geen vergaande liberalisering dus, wat de fractie van de ChristenUnie betreft. De verruiming van het melkquotum geeft ons al wel een voorproefje van wat ons te wachten staat: meer productie, maar veel lagere prijzen. Alleen degenen die de grote stap naar schaalvergroting kunnen zetten, hebben daar echt baat bij. De kans is groot dat wij de kleinere bedrijven gaan verliezen, terwijl we ze hard nodig hebben voor ons landschapsbeheer. Wat zijn de gevolgen voor het milieu? Wat ons betreft gooien wij niet onze oude schoenen weg voordat wij nieuwe hebben en grijpen wij het evaluatiemoment volgend jaar aan om ons alsnog stevig achter de oren te krabben.

In de houtskoolschets gaf de minister aan dat in de periode naar 2013 de eerste stappen naar vermaatschappelijking moeten worden gezet. In de nationale uitwerking geeft de minister aan dat artikel 68 hiervoor zal worden ingezet. De fractie van de ChristenUnie is echter wat teleurgesteld over de concrete stappen die worden gezet. Zowel qua budget als qua doelen lijft zij achter. Juist nu hebben wij de kans om voor te sorteren op een nieuw landbouwbeleid, en juist nu hebben wij een probeerperiode. De minister zegt immers zelf dat de uitwerking van artikel 68 door de Commissie nog niet is afgerond. Daar ligt dus een kans voor Nederland om invloed uit te oefenen. Door praktische ervaring staan wij sterk. Daarom stelt ook de fractie van de ChristenUnie voor, gebruik te maken van de mogelijkheid om maximaal 10% af te romen en in te zetten voor artikel-68-doelen. Dan hebben wij straks ook echt wat te evalueren.

Als het gaat om het doel denken wij aan de maatschappelijk waardevolle gebieden en de zones rondom Natura-2000 gebieden. De minister zet daar deels op in via de vaarvergoeding, wat een prima besteding is. Maar dat kan breder. In dat kader heeft mijn fractie sympathie voor de voorstellen die vanuit Laag Holland zijn gedaan als het gaat om beloning, gerelateerd aan gebiedscategorieën. Dan doel ik op de brochure die ik hier bij mij heb. Hoe structureel is de vaarvergoeding? Ook de biologische landbouw is wat ons betreft een prima doel. Of dat nu gaat naar producenten, als steun in de rug om te blijven vernieuwen, of naar een btw-regeling, om via een prijsverlaging deze producten beter in de markt te zetten. Net als de minister hecht de fractie van de ChristenUnie eraan om het dierenwelzijn te verbeteren. De minister stimuleert dit met name via integraal duurzame stallen, wat wij prima vinden, maar er is ook het spoor via de dieren zelf. Ik denk dan aan de dubbeldoelkip, door mijn collega Ernst Cramer geïntroduceerd bij de begrotingsbehandeling. Wat ons betreft is het houden van de dubbeldoelkip te zien als een maatschappelijke dienst. Het houden van deze kip brengt misschien extra kosten met zich mee, maar het gaat wel in op de maatschappelijke vraag naar meer welzijn en minder dode eendagshaantjes. Hetzelfde principe geldt voor de vleeskuikens en voor het langer bij elkaar houden van kalveren en koe. De minister zet sterk in op innovatie, wat in principe kan rekenen op onze steun. Maar mijn inschatting is dat het vooral gaat om de randvoorwaarden van de introductie. De innovaties liggen zo gezegd al op de plank, maar het gaat nu vooral om het van de plank halen daarvan, zodat ze daadwerkelijk kunnen worden toegepast. Het gaat dan heel vaak om het praktisch faciliteren van het opbouwen van netwerken, zodat er werkelijk afzet is van bijvoorbeeld biogas.

Afgelopen week is er een technische briefing geweest over het POP. De ChristenUnie ziet in de tweede pijler veel mogelijkheden voor Natura-2000. Het is van belang dat wij de mogelijkheden die wij hebben ook echt benutten als het gaat om Natura-2000. Hoewel het vergoeden van beheer niet mogelijk lijkt, omdat het om wettelijke maatregelen gaat, zijn er wel kansen. Wij denken aan artikel 38 van de Plattelandsverordening, dat spreekt van de mogelijkheid van nadeelcompensatie en inkomstenderving voor boeren in Natura-2000 gebieden. Wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt? Zo nee, dan lijkt het ons zeer de moeite waard om dit moment, of straks dat van de midterm review, te gebruiken om deze maatregelen te gaan inzetten. Dat geldt ook voor artikel 41b, waarin wordt ingegaan op de investeringen op landbouwbedrijven die de maatschappelijke belevingswaarde van allerlei gebieden verhogen. Dat biedt ook kansen, zeker voor degenen die ervoor kiezen om te leven met de beperkingen van Natura-2000 en het eigenlijke boerenwerk wat verminderen, om te gaan verbreden. Waarom wordt deze maatregel niet ingezet? In artikel 57 van de Plattelandsverordening staat dat vergoeding mogelijk is voor het opstellen van beheerplannen. Onder de Plattelandsverordening valt ook de Regeling jonge boeren, waarin meer ruimte is dan wij in Nederland inzetten. De fractie van de ChristenUnie voelt er veel voor om de ondersteuning van jonge boeren wat te vergroten, zij het wel gekoppeld aan investeringen die bijdragen aan verduurzaming of dierenwelzijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik hoorde laatst van de collega van mevrouw Wiegman, Ernst Cramer, die altijd dit soort debatten doet, een hoopgevend geluid van de fractie van de ChristenUnie, namelijk over de mestwetgeving. De heer Cramer wierp de gedachte op dat wij in de toekomst niet zullen ontkomen aan een discussie over het aantal dieren dat wij in Nederland kunnen houden. Nu hoor ik u zeggen dat voedselproductie een maatschappelijke dienst is. Mag ik, gelet op uw aandacht voor de dubbeldoelkip, concluderen dat de fractie van de ChristenUnie onderscheid ziet in voedselsoorten, gezien de problemen die zijn gemoeid met de dierlijke productie? Is dat een koers die de fractie van de ChristenUnie wil inslaan?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik voel mij enigszins in verlegenheid gebracht, omdat u nu doorgaat op een discussie die u met een collega van mij hebt gevoerd. Ik ben graag bereid om dingen die ik vanmiddag naar voren breng te verduidelijken, maar het voert te ver om daar nu op door te gaan. Ik nodig u uit om dit nog eens op te nemen met mijn collega Ernst Cramer.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik reageer om te beginnen op wat de heer Van der Ham net zei: ik ben nog steeds blij dat er een pruttelende VVD in Europa zit, met Jan Mulder als voorloper, want er is geen andere woordvoerder op de landbouwdossiers die meer invloed heeft in Brussel. Hij heeft in ieder geval veel meer invloed dan op een hoge toon sprekende mijnheer Van der Ham hier.

De heer Waalkens (PvdA): Is het u bekend dat het Europees Parlement op dit moment helemaal niet over landbouw gaat?

De heer Van der Ham (D66): Ik ben heel erg blij dat mijn fractie in het Parlement goed samenwerkt met de Liberal Democrats, met Chris Davies, die vaak moppert over die pruttelende VVD’ers die ontzettend vervelend zijn over het milieu en heel vaak niet met hem meestemmen. Gelukkig is de fractie van de Liberal Democrats het grootste onderdeel van de liberale fractie. Wat fijn dat wij dat soort links-liberale vrienden in Europa hebben! Dat wij zo’n rechts broertje hebben, ach, die laten wij dan inderdaad maar pruttelen in een hoekje.

De heer Atsma (CDA): De motor stokt zo nu en dan een beetje. De ene keer wordt in Den Haag dit door een VVD’er geroepen en een volgende keer dat. Wat is nu het enige echte geluid van de VVD-fractie?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat zult u zo horen. Tegen de heer Van der Ham zeg ik: laten wij blij zijn dat er echte liberalen zijn. Die zijn links en rechts, dus samen vormen wij een heel liberale fractie in Europa. Ik ben nog steeds blij met de heer Mulder, en u volgens mij ook ...

De heer Van der Ham (D66): Hij zegt soms iets goeds, maar dat doet de VVD ook wel eens, zij het niet zo vaak!

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dank. Ik heb nog steeds heel veel vertrouwen in de heer Mulder in Brussel, in vergelijking met wat u net op hoge toon zei. Ik nodig u uit om elke keer als wij over landbouw spreken hier naar toe te komen.

De heer Van der Ham (D66): De volgende keer hebben wij hopelijk meer zetels.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dit is een echt verkiezingsdebat.

In artikel 68 komt een aantal voorstellen voor. Wij ondersteunen het idee van een brede weersverzekering. Waar blijft het aspect van de diergezondheid? Over de identificatie en registratie van schapen en geiten hebben wij vanmorgen het nodige gehoord. Wij hebben onze twijfels over de voortgang die de minister voorstelt. Natuurlijk moeten wij snel acteren, omdat 1 januari 2010 eraan komt, maar mijn fractie voert daarover graag nader overleg met de minister. Er zijn twijfels over een goede invulling van de centrale database. De minister heeft besloten om artikel 68 te financieren uit de onbenutte middelen. Daar is zorg over, omdat wij nu een aantal zaken in gang zetten, en het dus niet zeker is of wij daarmee na 2012 door kunnen gaan.

De heer Waalkens (PvdA): Vindt u 10% afroming een mogelijkheid?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wij waren nooit voorstander van die afroming, maar nu de feiten zo liggen ...

De heer Waalkens (PvdA): Ja, dus.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): ... zullen wij kijken hoe de gelden optimaal kunnen worden benut. Wij hebben wel zorgen, omdat de minister nu niet die afroming gebruikt, maar juist de onbenutte middelen, waarvan wij niet zeker weten of wij die ook na 2012 nog hebben. Die zorg hoor ik van een aantal geledingen in de diverse regio’s. Zijn er geen andere mogelijkheden?

De heer Waalkens (PvdA): U bent het dus eens met het creëren van een mogelijkheid om die 10% te gaan benutten?

De heer Polderman (SP): Ik heb dezelfde vraag.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Als wij de enigen zijn die vinden dat er niet moet worden afgeroomd, dan moeten die gelden optimaal worden benut, en moeten ze zoveel mogelijk in de eerste pijler terechtkomen. Ik dacht dat ik dat al eerder had gezegd.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Er werd zorg geuit over de onbenutte middelen, maar ik heb begrepen dat die naar de POP’s zouden kunnen gaan. Zou u daar ook voor voelen?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De vraag is of die er na 2012 nog wel zijn. Dat weten wij helemaal niet.

Ik ga ervan uit dat het akkerrandenbeheer breed ingezet zal worden, dus met name voor de functionele agrobiodiversiteit. Bij innovatie is precisielandbouw een heel waardevolle doelstelling. De minister kiest wat maatschappelijk waardevolle gebieden betreft heel duidelijk voor twee gebieden. Waarom is Texel niet meegenomen, terwijl de Kamer daarom in een motie heeft gevraagd die door de meerderheid werd gesteund? Moeten er niet nog meer gebieden worden toegevoegd? Hoe ziet de minister ook dat na 2013?

De heer Atsma had een juist punt: wij moeten proberen in Natura-2000 een aantal «knelgevallen» qua inpassing van bedrijven te helpen. De VVD-fractie gaat er nog steeds vanuit dat wij geen zones krijgen zonder bedrijven. Laat bedrijven zoveel mogelijk rondom de Natura-2000 gebieden zitten. Waar mogelijkheden zijn, moeten die worden benut. Wij gaan ervan uit dat Brussel hiermee akkoord gaat.

De heer Waalkens (PvdA): Wij hebben net een interruptiedebatje gehad over zonering, maar u pleit nu voor een regeling voor die gebieden. Is dat dan in de gebieden zelf of daarbuiten? Tot hoever strekt uw zonering?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb het niet over regelingen of over zoneringen. Er worden nu beheerplannen gemaakt voor de Natura-2000 gebieden. Er is een aantal knelpunten, maar het is helemaal niet gezegd dat bij elk Natura-2000 gebied een exacte zonering bestaat. De bedrijven rondom de Natura-2000 gebieden moeten daar kunnen functioneren. De Habitatrichtlijn hoeft niet als zodanig te worden uitgelegd. Wij staan nog steeds op het standpunt dat bestaand gebruik bestaand gebruik is. Ook met een aantal kleine uitbreidingen moeten bedrijven daar kunnen blijven. Wat willen wij met 162 gebieden in Nederland, als wij de bedrijven er daar uithalen? Wij willen dat dat landschap gewoon wordt beheerd. Dan kunt u wel zeggen dat dat een achterhoedegevecht is, maar ik zou dat bijzonder jammer vinden. Wat wil de PvdA-fractie dan met het landschap over de Natura-2000 gebieden?

De heer Waalkens (PvdA): Mooi maken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wie zorgt dan voor het onderhoud? Wie gaat dat verder betalen?

De heer Waalkens (PvdA): Zie artikel 68. Het inzetten van die 10% is de eerste stap.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): U denkt dat u met 80 mln. op jaarbasis 162 gebieden kunt onderhouden? Ik wens u veel succes.

De heer Polderman (SP): De Natura-2000 gebieden zijn er, maar die liggen vaak binnen de EHS. Die zitten dus «op slot». Als ze door willen gaan met de intensivering van hun bedrijf, kan dat niet. Die bedrijven kunnen wel op een extensieve manier doorgaan, maar dat vereist een keuze. Houdt u vast aan het dogma dat in dat soort gevallen geen sprake kan zijn van verwerving door de overheid, om mensen daar te dwingen in plaats van een intensief bedrijf een extensief bedrijf te houden?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Volgens mij lopen hier twee dingen door elkaar. De EHS is een ander onderwerp. Natura-2000 is daar onderdeel van. Dat zijn de pareltjes in het gebied. Het merendeel van de bedrijven ligt daar niet in, maar ertegenaan. Mijn fractie wil absoluut niet onteigenen. Brussel schrijft voor Natura-2000 gebieden niet voor dat wij alle bedrijven daar weg moeten halen. Jongens, waar zijn wij mee bezig in dit land! Wij willen het landelijk gebied leefbaar houden, ook rondom de natuurgebieden.

Wij vinden dat zorgvuldiger moet worden gekeken naar de ontkoppeling, die breed moet zijn, zich rekenschap gevend van de diversiteit in de sector. Ik sluit mij aan bij de meerderheid die de Kamer oproept om ook naar de jongeren te kijken. De bedrijfsopvolgers zullen het voor de toekomst moeten doen. Over de houtskoolschets zeg ik het volgende. De keuzes zijn duidelijk: concurrentiekracht, land- en tuinbouw, innovaties, kennis en ontwikkeling. Die mening delen wij. In het vorige debat hebben wij een discussie gevoerd over het aantal lagen dat wij hebben. In de houtskoolschets zie ik dat alleen wordt ingezet op de ondernemers in maatschappelijk waardevolle gebieden. Waar blijft de rest van de agrarische sector? Het hele Nederlandse landschap is waardevol, en niet alleen in probleemgebieden. Hoe gaat deze minister om met de agrarische sector? Wij vinden dat wij ook die agrariërs moeten belonen, want ook zij vervullen een maatschappelijke functie, in de breedste zin van het woord. Daarbovenop komen voor een aantal gebieden de groene en de blauwe diensten.

De heer Atsma (CDA): Een week of vier geleden riep de heer Van Baalen in Tros Kamerbreed dat langzaam maar zeker een eind moest komen aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik zie de collega uit het Europees Parlement instemmend knikken. Waar staat u? Heeft Van Baalen gelijk, of heeft hij zich versproken?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik denk dat hij zich niet heeft versproken: het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid verdwijnt. U mag ons verkiezingsprogramma erop nalezen: dan komt er een nieuw landbouwbeleid met een aantal uitgangspunten, zoals innovatie, voeding en maatschappelijke diensten, inclusief de onderhandelingen op WTO-niveau. Het is erg belangrijk dat wij de WTO-rondes meenemen als het gaat om de non-tradeconcerns. Verder moet er een vangnet zijn voor uitzonderlijke situaties.

De heer Atsma (CDA): U hebt een aantal dingen gezegd waarmee ik het op zich eens ben. Maar ook voor de langere termijn moet je dus geld uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar het platteland doorsluizen. Ik heb de stellige indruk dat Van Baalen op dat moment een iets andere pet op had.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wij krijgen een nieuw landbouwbeleid. Uw fractie zit volgens mij op dezelfde lijn als het gaat om de uitgangspunten. Ik weet dat mijnheer Van Baalen heeft gezegd – ik ben het daarmee eens – dat wij afmoeten van de landbouwsubsidies. Ook uw eigen minister zegt dat. Wij gaan dat beleid op een andere leest schoeien en anders verdelen. Natuurlijk moeten daarvoor middelen zijn.

De heer Waalkens (PvdA): Als wij dan toch aan het jij-bakken zijn, constateer ik dat Wim van de Camp heeft gezegd dat er in Europa 23 mld. moet worden bezuinigd. Blijft de landbouw dan ongeschonden?

De heer Atsma (CDA): Het Europees landbouwbeleid blijft wat het CDA betreft hetzelfde. Korter door de bocht kan ik het niet formuleren. De EU breidt uit, er moeten meer spelers komen die uit dezelfde ruif moeten eten, wat zoals bekend consequenties heeft. Het landbouwbeleid blijft hetzelfde. Dat is overigens ook verwoord door de minister van LNV.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De landbouwminister zegt ook gewoon: boeren en tuinders produceren na 2013 voor prijzen op de wereldmarkt. Het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid moet over vijf jaar ingaan. Net als de heer Waalkens vraag ik de heer Atsma waar de heer Van de Camp die 23 mld. vandaan haalt, als er ook nog meer landen uit de ruif willen eten.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. In de brief van 21 april schetst de minister een beeld van de maatschappelijke discussies die tot nu toe zijn gevoerd: negen keukentafelgesprekken en een paar themabijeenkomsten. Ik vond in het onderliggende rapport opmerkelijk dat op pagina 7 bij de toevoeging vanuit het veld staat dat voedselzekerheid een punt is waarop wij marktfalen zien. Ik ben het daar hartgrondig mee eens. Laten wij alsjeblieft niet vergeten waarom kort na de oorlog met het gemeenschappelijk landbouwbeleid is gestart. Met de hongerwinter nog in het achterhoofd is de landbouw in Europa op poten gezet, met ongelooflijk veel succes. Ik krijg het idee dat wij dat wel eens dreigen te vergeten en dat bij de hervormingen van de laatste decennia het kind met het badwater wordt weggegooid. Uiteraard gaat het in eerste instantie om voedselzekerheid. Dat door de enorme vooruitgang, de mechanisering en de intensivering van de landbouw op een gegeven moment dermate grote overschotten ontstonden dat de markt en de internationale handel in de knoei kwamen, laat onverlet dat het Europese landbouwbeleid als eerste en voornaamste doel heeft het voeden van de Europese volksmassa’s. Consumenten hebben recht op voedsel tegen een redelijke prijs en producenten, dus boeren, inclusief jonge boeren, hebben recht op een faire prijs. Het is de taak van de regulerende overheid om beide met elkaar in evenwicht te brengen. Niets meer en niets minder is de basis van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

In die zin ben ik het eens met de opmerking op de laatste pagina van de brief van 21 april dat maatschappelijke diensten een aanvulling behoren te zijn op de hoofdtaak van de boeren: hun agrarische activiteit. Een voorwaarde om iets aanvullends te doen, is het krijgen van een faire prijs. De protesterende melkveehouders, deze week in Brussel, maken duidelijk dat te ver doorgeschoten liberalisering, het te veel aan de markt overlaten, niet werkt. De roep om een regulerende overheid moet nu eindelijk worden gehoord. Tot mijn vreugde heeft zelfs de liberale voorman Jan Mulder het inmiddels gehoord en begrepen, want in het Agrarisch Dagblad van 22 mei las ik tot mijn vreugde de uitspraak: ik vind dat Verburg te veel inzet op vrijhandel. Zo hoor je het nog eens van een ander, mevrouw Snijder! Maar kennelijk zijn de huidige liberale commissieleden met de dames Boel en Kroes voorop daarvoor doof. Tijd voor andere commissieleden, dus. Helaas steunt onze minister tot nu toe juist deze liberale koers, en is zij doof voor de geluiden van protesterende boeren, laatst op het Plein en deze week in Brussel. De SP-fractie is sterk voorstander van een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid, maar zij is sterk tegenstander van het rondpompen van geld. Veel meer dan nu moet gelden: wat nationaal kan, moet nationaal en alleen wat niet nationaal kan, moeten wij Europees doen. Afspraken voor voedselprijzen en -programma’s zijn prima, maar niet eerst een hoop Nederlands belastinggeld naar Brussel brengen en dan via een uiterst ingewikkelde regeling dat geld hier weer terugkrijgen. Dat moet toch eenvoudiger kunnen.

De herschikking van de maximaal 10% van de nationale inkomenssteun via artikel 68 vindt de SP een voorbeeld van onnodige ingewikkeldheid. Op zich hebben wij niets tegen de geformuleerde doelen. Dier- en milieuvriendelijke stallen zijn prima. Bij een weersverzekering vraag ik mij wel af waarom die grote verzekeringsmaatschappijen er zijn, temeer daar nu het voorstel is om ook de deelnemers een forse premie te laten betalen. Is dit geen taak van particuliere verzekeringen? Wat is het bijzondere van deze verzekering en zal mevrouw Kroes het allemaal goed vinden?

Wat de POP-middelen betreft heeft de SP-fractie niets tegen de geformuleerde doelen. Zo zijn wij bijvoorbeeld een groot fan van de uitbreiding van het akkerrandenbeheer. Ook met de verbetering van de waterkwaliteit is niets mis. Maar de SP-fractie vraagt zich serieus af of Nederland als een van de rijkste landen ter wereld dit soort nuttige zaken niet gewoon zelf aan zou kunnen. Waarom de ingewikkelde omweg via Brussel? Over de innovatie van de landbouw heb ik behalve de procedurele Brusselse omweg inhoudelijk nog het volgende op te merken. De minister schrijft hierover dat de markt leidend moet zijn voor de invulling van de terreinen waarop deze innovaties plaatsvinden. Tegelijkertijd moeten ze zich richten op de nieuw geformuleerde uitdagingen, zoals klimaat, waterbeheer, biodiversiteit en energie. Dat lijkt met elkaar in tegenspraak. Als je het aan de markt overlaat, kan ik al voorspellen waar de innovaties vooral naar toe zullen gaan, namelijk naar oplossingen op korte termijn van actuele problemen. De markt heeft namelijk dat kenmerk: vooral op korte termijn denken. Dat zie je ook, want innovaties gaan nu naar zogenaamde oplossingen, zoals mestvergisting. Mijn probleem daarmee is dat dat «end of the pipe»-oplossingen zijn. Is de minister het met mij eens dat er juist meer sturing in de vorm van beloning zou moeten zijn voor die innovaties die zich juist wat meer op fundamentele, langetermijn oplossingen richten, dus op de waardevolle nieuwe uitdagingen die daartoe zijn geformuleerd? Deze «laissez faire»-politiek zal contraproductief zijn.

Ik kom toe aan de «less favourite»-areas, ofte wel de waardevolle gebieden. Ik sluit mij aan bij het compliment daarover van de heer Waalkens. Ik waardeer de pogingen om deze waardevolle gebieden iets extra’s te gunnen en ze beter te beschermen en te laten functioneren. Maar is de minister niet met mij van mening dat de echte oplossing zit in het kunnen verkrijgen van een faire prijs voor agrarische producten? Juist de schrikbarend lage prijzen zijn de oorzaak van de aanslagen op het waardevolle landschap. Immers, door die lage prijzen dwingt de economische werkelijkheid de boer tot schaalvergroting, en daarmee tot aantasting van het landschap. De sympathiek lijkende oplossing om hem te belonen voor het in stand houden van het landschap is een omweg. Beter is het om ervoor te zorgen dat de boer met een bedrijfsvoering waarin respect voor het landschap is ingebouwd, een normale boterham kan verdienen. Wat denkt de minister ervan om het instrument van streekproducten goed in de markt te zetten? Als dat gebeurt met extra landschapsbehoud, lijkt het mij sterk dat daarvoor geen consumentenmarkt zou zijn. Het publiek wil toch koeien in de wei? De consument is niet dom en weet dat dat een prijs heeft. Maar dan komt het belangenconflict tussen consument en burger om de hoek kijken. Die extra prijs zouden wij het best indirect via een subsidie moeten organiseren, en dan is dat verder een kwestie van goede marketing. Wil de minister zich daarvoor sterk maken?

Blijft de minister bij haar voornemen om de kalfssector te ontkoppelen? Wij zouden daar een sterk voorstander van zijn. Kan de koppeling in de vlas- en hennepsector niet nog een tijdje doorgaan? Hennep is namelijk een zwaar ondergewaardeerd product. De minister schijnt vast te willen houden aan een ondergrens. Op zichzelf ben ik daar wel tevreden mee, maar de grootste vraag is waar de bovengrens ligt. Wij zien nu dat een hoop landbouwinkomenssubsidies gaan naar bedrijven waarvan ik mij afvraag of het geld daar terecht moet komen. Ik denk vooral aan Schiphol.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Om met het goede nieuws te beginnen: de Partij voor de Dieren vindt het niks, die hele nationale invulling van hat akkoord Health Check. De minister kon dat wel verwachten, want wij waren kritisch bij de bespreking van de Nederlandse inzet voor deze hervormingen in Europa. Ik heb de minister er destijds al op gewezen dat de houtskoolschets wel een leuk pastelkleurig toekomstbeeld schetst, maar dat je er met de concrete stappen die daarvoor in de praktijk worden gezet helemaal niet komt. Dat zien wij nu ook weer. Ik herinner mij de discussies nog waarin wij hebben gepleit voor een steviger modulatie, en als ik mij goed herinner hoefde dat niet voor de minister, gelet op artikel 68. Nu zijn wij klaar en nu wordt artikel 68 niet gebruikt. Ik wil graag een verklaring van de minister op dat punt. De belangrijkste kritiek zit natuurlijk in het feit dat wij met dit landbouwbeleid geen stap verder komen op weg naar een duurzame samenleving. Wat moet ik mij erbij voorstellen dat het geld wordt ingezet voor maatschappelijke diensten, zoals dierenwelzijn en milieu? Is dat een megastal met een struikje voor de deur? Dat wordt het niet. De problemen met de intensieve veehouderij, met die enorme aantallen dieren die wij in Nederland en in Europa hebben, kun je niet oplossen door te zeggen: maak het hok een centimetertje groter en maak een raampje in het dak, met een luchtwasser erop, dat noemen we dan ineens dier- en milieuvriendelijk. Zo werkt dat niet. Ik roep mijn collega-groene-partijen op om mij vooral te steunen in het zo concreet mogelijk duidelijk maken aan de minister wat zij wel en niet moet doen. Zij legt iedereen in de luren met haar plannetjes voor milieu- en diervriendelijke stallen, maar het is niet vriendelijk voor dieren en al helemaal niet voor het milieu als wij geen concrete bijl zetten aan de bron. Wellicht is er nog wat hoop met de modulatie die nu heeft plaatsgevonden, en wellicht is er meer budget voor plattelandsontwikkeling.

De doelen die daarvoor zijn geformuleerd, bieden ruimte. Ik noem biodiversiteit, klimaatverandering en waterbeheer. Kunnen wij verwachten dat de minister de gelden die daarin zitten, gaat inzetten om de biodiversiteit daadwerkelijk te verbeteren? Dat zouden wij dan kunnen gebruiken om het aantal dieren in Nederland sterk terug te brengen. Het geld zou moeten worden gebruikt om een omschakeling naar biologische landbouw mogelijk te maken. Als wij de biodiversiteit niet meer vernietigen, hoeven wij er ook geen geld voor te betalen om ervoor te zorgen dat er ergens een plantje blijft staan. Zo simpel is het. Als wij geen enorme uitstoot van onze veestapel hebben, hoeven wij ook geen geld te betalen om ervoor te zorgen dat die uitstoot een beetje wordt verminderd. Zo simpel is het. De vraag is dus – ik ken het antwoord eigenlijk al, maar ik vraag het toch – of de minister bereid is om te werken aan een bronbeleid, zodat wij die doelen die destijds inderdaad golden, kunnen behalen. Daarbij is voedselvoorziening belangrijk. De ChristenUnie-fractie noemde het zelfs een maatschappelijke dienst, en de SP sprak over voedselzekerheid. Dat is allemaal waar, maar wij hebben wel een wereld te voeden. Het mag niet zo zijn dat wij in de Europese lekkere trek en die van de rijke Chinezen gaan voorzien, en dat wij mensen aan de andere kant van de wereld welbewust honger laten lijden als gevolg van ons Europees landbouwbeleid. Dát kan de bedoeling niet zijn, in elk geval niet in een beschaafd Europa waarin ik toch hoop te leven. Graag een radicale omslag en nu eens een keer een positieve reactie van de minister.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Zij gaat zelf over de lengte van algemeen overleggen. In haar wijsheid heeft zij besloten dat hiervoor twee uur moet worden uitgetrokken, wat goed uitkomt, omdat ik vanavond nog naar een verkiezingsbijeenkomst moet. Ik moet bekennen dat ik hier soms de indruk had dat ik al in een verkiezingsbijeenkomst was beland. Het wordt er in ieder geval levendig door!

Wij hebben het vandaag over de voorstellen inzake het akkoord Health Check. Sommige sprekers hebben al lijnen getrokken van de keuzes in dit kader naar de vormgeving van de houtskoolschets. Dat is zeer terecht, omdat dit inderdaad een voorbereidende stap in die richting is. De stappen zullen wij heel concreet zetten. Mevrouw Snijder heeft gelijk als zij zegt dat ik vind dat er vanaf 2013 een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid moet komen. Jazeker, ik ben daarvan overtuigd. Daarom ben ik die Kamerleden erkentelijk die hebben gezegd dat het produceren van voldoende kwalitatief hoogwaardig voedsel een absolute kerntaak moet blijven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daar is het mee begonnen en dat zal zo moeten blijven. Wij hebben ook nog een taak over de grenzen van Europa. Dat neemt niet weg dat wij tegelijkertijd bezig zijn in het kader van de WTO, maar ook in het kader van onze internationale contacten en verantwoordelijkheden de landen tuinbouwsector in landen in ontwikkeling te stimuleren, en wel op een duurzame manier. Vorige week stonden wij stil bij de commissie voor duurzame ontwikkeling, wat wij binnenkort nadrukkelijk nog eens zullen doen. Maar de uitdaging is om vandaag de dag, maar ook in 2050, voldoende voedsel te produceren om de hele wereld te voeden. Nu gaat het om 6,5 miljard mensen. Wij slagen er nog niet in iedereen zonder honger ’s avonds naar bed te laten gaan, waarvoor wij ons eigenlijk zouden moeten schamen. Daarover hebben wij beloftes gedaan. Het aantal mensen dat met honger naar bed gaat moet in 2015 zijn gehalveerd. Vandaag de dag staan wij nog niet aan het begin van het bereiken van dat resultaat. Dan staan wij ook nog voor de uitdaging om in 2050, als naar schatting 9 miljard mensen onze aarde bevolken, deze mensen van voldoende voedsel te voorzien, en dan ook nog op een duurzame wijze geproduceerd. Duurzaam produceren en duurzaam consumeren moeten dan hand in hand met elkaar gaan. Mevrouw Ouwehand stelde daarover opnieuw een vraag, waarop zij inderdaad opnieuw antwoord zal krijgen, zoals wij dat altijd plegen te doen.

Wat zijn de uitdagingen waarvoor de sector staat? Ik heb het al gezegd, en dat is gelukkig hier onderstreept: de productie van voldoende en kwalitatief hoogwaardig voedsel. Daarnaast hebben wij te maken met een veranderend klimaat, waarop de sector zal moeten kunnen inspelen. Verder moet een bijdrage worden geleverd aan duurzame energie en water- en bodembeheer, aan een zorgvuldig beheer van landschap en biodiversiteit en aan de verdere verbetering van het dierenwelzijn. Dit zijn stappen waarmee wij bezig zijn en waarmee wij kiezen voor het «omsturen», in plaats van eerst totaal afbreken om later opnieuw op te bouwen. Ik ben blij dat de heer Dibi hier heeft gezegd voorstander te zijn van boeren die toekomstgericht kunnen opereren. Hij is verder voor een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Een enkele keer komt het wel eens voor dat mevrouw Ouwehand ook namens GroenLinks spreekt, en dan hoor ik teksten die ik vandaag gelukkig niet van de heer Dibi hoorde. Ik tel ook vandaag weer mijn zegeningen.

Wij staan voor forse uitdagingen voor deze sector, die een groot beroep zullen doen op de veranderingsbereidheid, het innovatievermogen en het adaptatievermogen van diezelfde sector. Nogmaals, dat zijn geen geringe opgaven. Die mogen wij niet onderschatten. Juist daarom is het nodig om nu in te zetten op versterking van het duurzaam ondernemerschap, risicobeheermaatregelen, duurzame investeringen en beheer. Dat is de koers van de houtskoolschets. Tevens wordt duidelijk ingezet op een grotere marktoriëntatie. Ook bij de WTO-onderhandelingen hebben wij een belangrijke verantwoordelijkheid te nemen, want de komende WTO-ronde moet erop zijn gericht dat de kansen voor ontwikkelingslanden substantieel groter worden. Daarin hebben wij al stappen gezet. Zoals gezegd werken wij daar stap voor stap naar toe. Het voorliggende pakket maatregelen is daarvan een eerste stap. Inderdaad heb ik in de brief beloofd dat ik volgend jaar met nieuwe, eventueel aanvullende voorstellen kom. De Kamer kan heel veel vragen stellen, die wel om een zorgvuldige vertaling naar de praktijk vragen. Wij kunnen hier niet zeggen dat wij iets op een bepaalde manier willen en verwachten dat dit in één dag of in één week wordt gedaan. Ik geef een voorbeeld: er is gevraagd waarom geen 10% is afgeroomd in het kader van artikel 68, want dan was een grotere opbrengst gegenereerd. Al die agrariërs mogen uitgaan van een consistente overheid, die er ook voor hen is in moeilijke tijden. Als de ene week aan mij wordt gevraagd om in Brussel al het mogelijke te doen om de bedrijfstoeslagen eerder te kunnen uitbetalen, omdat met name de melkveehouderij het zo verschrikkelijk zwaar heeft, dan doe ik daarvoor mijn uiterste best, want dat is inderdaad zo. Maar als dan een week later ervoor wordt gepleit om in het kader van artikel 68 10% van de huidige toeslagen zomaar af te romen en op een andere manier in te zetten, moeten wij even goed nadenken welke keuzes wij daarin maken en hoe wij de ondernemers de kans bieden om in de toekomst te kunnen blijven produceren op een maatschappelijk verantwoorde manier.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De minister zegt heel nadrukkelijk dat ik zou hebben gezegd dat wij maar extra moeten afromen, maar dat is het laatste wat ik heb gevraagd.

Minister Verburg: U sprak over het benutten van de ruimte in artikel 68, waarbij u wees op geluiden uit de praktijk. Men zou zich afvragen of het geld er na 2012 nog wel zou zijn.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Nee, dat heb ik niet gezegd. In uw brief staat dat u onbenutte toeslagrechtsgelden benut, maar die zijn er dan misschien niet meer. Hoe gaat u dat probleem dan oplossen?

Minister Verburg: Als wij die gelden hebben benut, zijn het inderdaad geen onbenutte gelden meer. Die zijn dan dus niet meer beschikbaar. Het stelt mij gerust dat u in ieder geval niet bedoelt te zeggen dat die gelden binnenkort, in het kader van artikel 68, moeten worden afgeroomd.

Een aantal leden heeft gevraagd waarom bepaalde zaken onder het Plattelandsontwikkelingsplan (POP) vallen en andere zaken onder artikel 68. Om die keuze te maken, heb ik een tweeledig uitgangspunt gehanteerd. In de eerste plaats moeten en willen wij de middelen die onder de tweede pijler vallen aan de nieuwe uitdagingen besteden die in het akkoord Health Check staan. In de tweede plaats wil ik de onbenutte middelen die onder de eerste pijler vallen, niet in Brussel laten liggen. Wij zullen die inzetten voor de doelstellingen die onder artikel 68 vallen. Met de maatregelen die onder artikel 68 vallen en die wij willen stimuleren, sluit ik optimaal aan bij de genoemde thema’s. Bovendien passen de maatregelen die ik met behulp van het POP wil stimuleren goed binnen de kaders van de nieuwe uitdagingen waarvan de commissieleden er enkele hebben genoemd. Uiteraard is breed draagvlak daarvoor belangrijk. Zoals toegezegd, heb ik de afgelopen week daarom zeer intensief overleg gevoerd met veel belanghebbenden. En het is goed dat vanmiddag een aantal maatschappelijke organisaties blijk geeft van grote betrokkenheid bij deze materie. Ik reken ook op hen bij de verdere vormgeving en uitvoering. Er is overigens ook breed overleg gevoerd over de brede weersverzekering en de identificatie en registratie (I en R) voor schapen en geiten. Daarop kom ik later in mijn betoog terug.

De heer Dibi vroeg welk percentage wordt ingezet voor natuur, milieu, landschap en duurzaamheid. Het antwoord op die vraag is dat alles wordt ingezet met als doel dat men zich focust op duurzaamheid. De innovatie is daar ook op gericht. Het is niet mogelijk om precies aan te geven welk percentage wordt besteed aan natuur, milieu en landschap en welk aan duurzaamheid. Alles is gericht op verduurzaming. Ik noem verduurzaming van water, hernieuwbare energie en diervriendelijke stallen. In het kader van het oude POP worden al programma’s gerealiseerd en in het nieuwe POP staan nieuwe doelstellingen. Daarnaast is er het Programma Inrichting Landelijk Gebied 2007–2013. De rijksoverheid zet daarvoor 3,5 mld. in en de provincies dragen zorg voor de cofinanciering.

Onder artikel 68 vallen niet alleen de diervriendelijke stallen, maar ook de vaarvergoeding. Ik ben bij een vaarboer geweest die zijn jongvee overvaart naar een poldertje middenin de Kagerplassen. Voordat ik daar heen ging, vroeg ik mij af wat de meerwaarde daarvan zou kunnen zijn. Nadat ik het gezien had besefte ik dat dit, als dat niet door kalveren wordt begraasd, een ruig eilandje zou kunnen worden waarvan watersportliefhebbers last hebben. Daar zouden insecten en ongedierte tot grote ontwikkeling kunnen komen en dat zou overlast kunnen veroorzaken.

Akkerranden, het verbeteren van de waterkwaliteit, het verhogen van de milieukwaliteit, hernieuwbare energie en maatschappelijk waardevolle gebieden maken inderdaad onderdeel uit van het POP. Ik dank de commissie voor de positieve waardering van die gebieden. Het is namelijk heel vervelend als jouw gebied, dat zeer gewaardeerd wordt, als een minder gezegend gebied ofwel «less favourite»-area te boek staat. Wij zijn op zoek gegaan naar een goede benaming en hebben die naar mijn idee gevonden. Wij zullen proberen om die naam ook in Brussel bekend te maken.

Het is bekend dat de EU zich al vanaf 2003 bezighoudt met modernisering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het doel daarvan is dat zij steeds kan inspelen op uitdagingen waarvoor de samenleving en de markt haar plaatsen. Het interventieprijssysteem is daarvoor verder afgeslankt. Ik ben er voorstander van dat het restant als vangnet gaat dienen, namelijk als interventie-instrumententrommel die snel is in te zetten als dat nodig is. Die dient zo kort mogelijk maar zo lang als nodig te worden ingezet. Zodoende blijft het een interventie-instrumententrommel. Er zijn in de loop der tijd dus beperkingen aangebracht in de interventiemogelijkheden voor granen en zuivel, maar de commissie weet dat die instrumentenkoffer inmiddels weer uit de kast is gekomen. Dat is in elk geval voor de zuivelmarkt hard nodig.

De heer Waalkens vroeg naar het regionale model. Ik heb de commissie daarover geschreven. Graag wil ik dat regionale model zorgvuldig invoeren. In relatie tot de houtskoolschets spraken wij daar al over. Het is van belang om dat model zorgvuldig uit te werken. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) houdt zich daarmee bezig. In de praktijk blijkt dat papier geduldig is maar dat het ook van belang is om de toepassing zorgvuldig vorm te geven. Wij beginnen met twee gebieden om daarmee ervaring op te doen. Na verloop van tijd moeten wij beoordelen of het verstandig is om niet te wachten met verdere regionalisering tot op het moment dat met het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid wordt gewerkt. Het is hard nodig om tot een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid te komen. Ik vind dat het bedrag dat daarvoor is gereserveerd, zonder meer beschikbaar moet blijven. Wellicht moet het zelfs een groter bedrag worden. De landen die pas zijn toegetreden tot de EU hanteren een infaseringsmodel. Vanaf 2013 doen zij volop mee. Wij stappen dus af van de historische referentie en werken toe naar de regionale referentie.

Ik onderstreep vandaag nog eens dat een I en R-systeem enorm hard nodig is om tot effectieve bestrijding van dierziekten te komen, want dat hoorde ik in dit debat onvoldoende doorklinken. Vanaf 1 januari 2010 is een I en R-systeem verplicht. Ik wijs erop dat wij al enige tijd met de sector om de tafel zitten en dat de meningen verdeeld zijn. Op enig moment zal de sector ja zeggen tegen een dergelijk systeem. Mocht dat niet het geval zijn, dan zie ik mij genoodzaakt om dat te verplichten. De commissieleden weten dat ik liever de minister ben van overleg en overtuiging dan de minister die moet verplichten. Ik vind dat de sector zich moet realiseren dat er sprake is van een maatschappelijk belang en een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor dierhouders. In het voorstel leggen wij de investeringskosten ten behoeve van een centrale database bij ongeveer 1300 grote bedrijven neer. Die bedrijven zullen daarvoor financieel worden ondersteund op grond van artikel 68. Wij trekken daarvoor dus geld uit. Dezelfde groep grote houders krijgt financiële steun voor het omnummeren van zijn dieren. Het betreft bijna 50% van de dieren in de sector. Dat is vooral van belang voor de vervolgketen en de handel. Kleinere bedrijven met minder dan 200 ooien hoeven dus niet bij te dragen aan de investeringskosten voor de centrale database, maar zij zullen daarvan wel profiteren. Gedurende de eerste vier jaar zullen de exploitatiekosten voor alle bedrijven niet volledig worden doorberekend. Die komen voor rekening van het ministerie van LNV.

De heer Polderman (SP): Ik heb een punt van orde. Wij hebben zojuist overleg gevoerd naar aanleiding van het rondetafelgesprek en kwamen tot de conclusie dat het beter is om apart in te gaan op het I en R-systeem. Ik verzoek de minister dan ook om daarop in haar betoog niet al te diep in te gaan.

Minister Verburg: Ik ben als was in uw handen, dat weet u.

Enkele sprekers stelden vragen over de jonge boeren. Eén van de vragen was waarom niet het volledig gevraagde bedrag van € 70 000 van toepassing is. Het gaat in Nederland om investeringssteun na overname van het bedrijf. Het is de commissie bekend dat er een regeling is voor jonge boeren. Ik ben nagegaan of er aanleiding is om het bedrag in het kader van de investeringssteun voor jonge boeren te verhogen. Het gaat mij dan met name om starters die investeren in specifieke zaken, waaronder diervriendelijke stallen. Alles overwegend, heb ik er niet voor gekozen om dat bedrag te verhogen, omdat de investeringsregeling voor jonge boeren daardoor veel ingewikkelder zal worden. Aan een deel van de investeringen die zij nu doen, zouden dan extra voorwaarden moeten worden verbonden. Dat zou ook veel extra administratieve lasten met zich brengen. Als jonge boeren investeren in één van de zaken die ik in het kader van het akkoord Health Check wil stimuleren, kunnen zij bovendien evenals alle andere agrarische ondernemers voor die regeling in aanmerking komen. Uit het rapport van het LEI blijkt inderdaad dat jonge agrariërs meer worden getroffen doordat zij vaak meer vreemd kapitaal hebben. Zij hebben veel investeringen gedaan en financieren een groot deel van het bedrijf samen met de bank. Ik denk dat de voorstellen tot het moderniseren van de successiewetgeving meer structureel kunnen bijdragen tot lastenverlichting. Die kunnen en zullen ook een belangrijke bijdrage leveren in het geval van bedrijfsovername. Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris van Financiën met dat voorstel kwam nadat wij daarop sterk hadden aangedrongen ten behoeve van jonge boeren en andere jonge ondernemers voor het overnemen van een bedrijf. Voor jonge ondernemers wordt de voorgenomen aanpassing van de Successiewet 1956 veel interessanter, want voor de bedrijfsopvolging is het percentage aan vrijstelling voor ondernemingsvermogen de belangrijkste wijziging. Dat percentage wordt verhoogd van 75 naar 90. Bovendien kan men tien jaar uitstel van betaling krijgen over de resterende 10%. Dat is dus een heel stevig pakket. Er wordt hard gewerkt om die maatregel per 1 januari 2010 in werking te laten treden. Ik roep de commissieleden op om daaraan bij te dragen, want naar mijn idee zal die maatregel substantieel tot verbetering leiden voor jonge agrarische ondernemers. In het huidige POP stelt het ministerie van LNV via de Regeling landbouwsubsidies 7,2 mln. beschikbaar voor jonge boeren en zes provincies hebben een aanvullend budget van 1,5 mln.

Verschillende sprekers vroegen naar de brede weersverzekering. Het zal geen overheidsverzekering zijn, maar een publiekprivate verzekering. Boeren zullen daardoor kwetsbaarder zijn dan andere ondernemers. Zij zullen immers opeens worden geconfronteerd met veel regenval, vorst en perioden van droogte. Als wij de klimaatverandering serieus nemen en wij daarop willen inspelen, moeten wij niet alleen kijken naar mogelijke nieuwe teelten. Wij dienen dan ook een schatting te maken van de risico’s. Met het oog op de weersomstandigheden vermoeden de landbouwsector en ik dat die risico’s groter zullen zijn. Om die reden doe ik dit voorstel. Dat neemt niet weg dat agrariërs zelf kunnen beslissen of zij zich tegen die risico’s indekken. Het wordt daarom een sectorinitiatief en ik ben bereid om dat te ondersteunen. Het wordt dus een private verzekering waaraan ik namens de overheid iets zal bijdragen. Ik zal maximaal 65% subsidie op de premie verlenen. Afhankelijk van het exacte percentage, zal ik jaarlijks een bedrag van 5 tot 8 mln. beschikbaar stellen en ik ben bereid om dat bedrag verder aan te vullen. Dat is uiteraard afhankelijk van de wijze waarop de sector daarop zelf inspeelt en hoe hij daarmee omgaat. Dat staat ook in mijn brief.

Ik zie in mijn papieren staan dat mevrouw Snijder pleitte voor 10% afroming op grond van artikel 68, dus ik ben niet de enige die dat heeft gehoord. Ik heb besloten dat wij in 2010 en 2011 op grond van artikel 68 kunnen beginnen met 22 mln. per jaar. Het betreft die onbenutte middelen die in Brussel op de plank blijven liggen. Dat lijkt mij een goed begin. Ik heb al toegezegd dat ik een en ander in 2011 wil evalueren en dat ik dan zal nagaan wat wij kunnen en moeten doen. Ook dan zal die ruimte van 10% onder artikel 68 er nog zijn, maar dan hebben wij de stappen gezet op de wijze zoals wij ons dat hebben voorgenomen.

De heer Van der Ham vroeg naar de vaarvergoeding en wil weten wat daar tegenover staat. Het antwoord is dat die maatschappelijke waarden daar tegenover staan. Die vaarpercelen zijn uit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt aantrekkelijke gebieden met een grote natuurwaarde en een hoog waterpeil. Die gebieden zijn echt alleen per boot bereikbaar, dus er is geen sprake van een vrijwillige keuze. Ik vind dat boeren die deze gebieden ondanks de zware omstandigheden in stand willen houden, een beloning verdienen. Die vaarvergoeding is vormgegeven als een plus op de bedrijfstoeslag en daarmee dus verbonden. Wat mij betreft is dat een permanente koppeling, maar daarover kan ik geen zekerheid geven. Niemand van ons is immers in staat om nu te zien hoe een en ander na 2013 zal verlopen. In de houtskoolschets heb ik daarop uiteraard wel een voorschot genomen en ik spreek daarover regelmatig met mijn collega’s uit de 26 andere landen.

Voor het speerpunt innovatie heb ik de eerste 15% in de ontwikkelingscyclus op het oog. Dat zijn de «innovatoren» tot en met de zogenaamde early adaptors. Dat betekent ook dat wij gaan investeren in de koplopers op het terrein van de precisielandbouw. Ik richt mij met innovatie in eerste instantie op de primaire landbouwondernemers. Ik zie echter ook dat er vaak in samenwerkingsverband wordt geïnnoveerd. Het betreft dan een samenwerkingsverband tussen primaire ondernemers en andere ketenpartners. Vaak zijn het agro-/mkb-bedrijven. Ik wil die samenwerkingsverbanden verder ondersteunen, dus ook die ketenverbondenheid waarbij landbouwondernemers betrokken zijn.

Laag Holland is aangewezen als «less favourite»-area, ofwel maatschappelijk waardevol gebied. Voor dat gebied is dus al steun op grond van het POP beschikbaar.

Mevrouw Snijder vroeg naar de verwachte omvang van de onbenutte middelen. Ik zei dat ik een zorgvuldige berekening heb gemaakt. In de brief staat dat ik uitga van een bedrag van 22 mln. per jaar.

Mijn standpunt en inzet ten aanzien van de kostentoedeling aan de sector en de harmonisatie van die kostentoedeling binnen Europa, heb ik verwoord in de Nationale Agenda Diergezondheid 2007–2015. Die heb ik uitgebreid met de Tweede Kamer besproken, onder andere in relatie tot de voortgangsrapportage. Ik zie dat u dat erkent. Vanuit het oogpunt dat de houder verantwoordelijk is voor de gezondheid van de eigen dieren, worden de kosten voor de bestrijding tot een plafond dat per diersoort is overeengekomen, voor 100% aan de sector doorberekend. Het open einde en de kosten van de bestrijding voor particulieren en hobbydierhouders worden gedragen door het Rijk. Vorig jaar zijn wij met de sector overeengekomen dat wij deze systematiek in stand zullen houden. Op dit moment voeren wij gesprekken met de sector over de hoogte van het plafond en de bijdrage van de diverse actoren aan de verschillende kostenposten.

De EU draagt substantieel bij aan de kosten die de lidstaten maken voor de bestrijding van dierziekten. De afgelopen jaren zijn daarvoor door de EU vele miljarden uitgegeven. Binnen de EU zijn Nederland en het VK de afgelopen jaren grootverbruikers geweest van Europese gelden voor de bestrijding van dierziekten. De Europese Commissie heeft al te kennen gegeven dat zij in de toekomst minder geld beschikbaar zal hebben. In Europa wordt de huidige wijze van kostentoedeling dan ook ter discussie gesteld. In de verschillende Europese lidstaten is de toedeling van de kosten die niet door de EU worden betaald – dat is het nationale deel voor de bestrijding van dierziekten – zeer divers. Er zijn lidstaten die weinig tot niets aan de sector doorberekenen en andere doen dat wel. Wij streven naar harmonisatie van de kostentoedeling binnen de EU. Dat is belangrijk. In de Europese diergezondheidsstrategie 2007–2013 wordt ook uitgegaan van een hoge mate van harmonisatie. In 2010 zal een werkgroep van start gaan om het financieringssysteem tegen het licht te houden.

Ik kom op de invulling van de POP-gelden, ofwel het extra bedrag dat beschikbaar komt voor het plattelandsbeleid. In tegenstelling tot eerdere modulatie heeft de Europese Raad ervoor gezorgd dat er bij de overheveling van de eerste pijler naar de tweede pijler geen afroming plaatsvindt. Ik denk dat dit een winstpunt is. Bovendien komen er bovenop de middelen op grond van het economisch herstelplan enkele miljoenen beschikbaar. Die extra budgetten worden besteed aan biodiversiteit, klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en innovatie ten behoeve van die vier uitdagingen. Verder worden die gelden besteed aan de structuurversterking van de melkveehouderij en breedbandinternet. De heer Atsma heeft terecht een opmerking over breedbandinternet gemaakt. Ik heb gezegd dat ik graag bereid ben om te investeren in internetaansluitingen op het platteland, met name voor agrarische bedrijven. Dat wil ik doen omdat daarmee het inleveren van de formulieren over de bedrijfstoeslagen kan worden vereenvoudigd. Het zal overigens niet alleen eenvoudiger zijn om die formulieren in te vullen. U weet dat de staatssecretaris van Financiën graag wil dat er elektronische belastingformulieren komen die direct kunnen worden ingeleverd. Breedbandinternet kan dus meerdere doelen dienen. Informatie over bedrijfstoeslagen is echter heel belangrijk. Het invullen van formulieren daarover luistert zeer nauw, omdat de EU reële eisen aan controle stelt. Zij is immers een stevige verstrekker van gelden. Elektronische gegevensverwerking heeft tot voordeel dat mensen van de dienst kunnen meekijken. Zodoende is te voorkomen dat er fouten worden gemaakt. Het zou dus prachtig zijn als die vorm van elektronische gegevensverwerking mogelijk werd. Wij verwachten dat 2000 à 3000 ondernemers daarvoor een aanvraag zullen indienen. De commissieleden weten dat de bijdrage dan € 200 kan zijn. Voor een gangbare aansluiting komt dat in de richting van 50%. Het budget dat beschikbaar komt in het kader van het POP is 146 mln. inclusief de nationale cofinanciering van 25%.

De heer Waalkens stak zelf de loftrompet over de akkerranden. Hij vroeg wat wij verder doen voor het landschap. Ik heb al gesproken over de akkerranden. Verder noem ik de aanwijzing van het Westerkwartier en de Friese Wouden. Die zaken komen aan de orde bij de verdere uitwerking van de houtskoolschets.

Ten aanzien van de Natura-2000 gebieden kunnen er inderdaad knelpunten ontstaan in verband met veranderingen in het waterpeil, ammoniak en mestemissies bij veehouderijbedrijven. Dat speelt zowel buiten de begrensde gebieden als daarbinnen. De verhouding is nog onbekend. Die moet duidelijk worden in de beheerplannen. De specifieke maatregelen zullen betrekking hebben op water, stallen, mest en milieu. Die zaken staan ook in de brief over het akkoord Health Check. Met de regio’s, maatschappelijke organisaties en misschien met de provincies zullen wij ervoor zorgen dat de ondernemers die daarop een beroep willen doen, niet achter het net vissen vanwege eventuele vertragingen. Recent is daarvoor aandacht gevraagd en wij zullen aan dat verzoek voldoen. Verder is er gevraagd wat wij aan de onzekerheid zullen doen. Die vraag heeft betrekking op Natura-2000 en zojuist is terecht opgemerkt dat wij daarover volgende week zullen spreken. Het is wel belangrijk om nu te zeggen dat boeren, burgers en buitenlui met elkaar zorgvuldig beheerplannen maken die gericht zijn op de toekomst. Met die plannen zullen ondernemende en sociale activiteiten niet op slot worden gezet en evenmin het gebied. Ook met het beheerplan zullen er nog veel kansen zijn. Laat iedereen die ook zien en benutten. Het is vooral van belang dat iedereen die wil benutten.

Mevrouw Wiegman vroeg of het POP kan worden ingezet voor Natura-2000 en noemde een aantal artikelen. Er is niet veel meer ruimte dan wij geven, want in de Plattelandsverordening staat een maatregel die specifiek in relatie tot Natura-2000 is genoemd. Die maatregel biedt de mogelijkheid om binnen de Natura-2000 gebieden een vergoeding te geven voor gemaakte kosten en gederfde inkomsten. De grootste problemen komen op dit moment voor in omringende gebieden waarvoor die mogelijkheid niet op gaat. Ik heb echter gezegd dat wij een en ander precies nagaan en dat wij daarmee rekening houden.

Ik ga in op de functionele agrobiodiversiteitsranden. Die zijn van groot belang. De heer Atsma diende daarover tijdens de begrotingsbehandeling een motie in. Ik maak daarover gerichte afspraken met provincies. De heer Waalkens pleitte voor een bepaalde breedte. Het zal hem duidelijk zijn dat dit in sommige provincies misschien gewenst is en dat andere provincies een andere vorm van maatwerk wensen.

De heer Van der Vlies sprak over hernieuwbare energie. Hij wees erop dat de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) wellicht ontoereikend is. Ik ben juist op zoek gegaan naar aanvullende mogelijkheden op grond van de generieke regelingen van EZ. Dat staat ook in mijn brief. Het extra POP-budget is bescheiden in vergelijking met de budgetten voor de SDE. Als aanvulling is het echter wel daarop toepasbaar.

Gevraagd is waarom Texel niet in de brief wordt genoemd. De reden daarvan is dat Texel niet in een nationaal landschap ligt en evenmin in of in de omgeving van een Natura-2000 gebied. Gezien de focus op maatschappelijk waardevolle gebieden, komen er voor dit gebied geen modulatiemiddelen beschikbaar. De onderbouwing en de begrenzing worden wel ter goedkeuring naar Brussel gestuurd conform eerder gemaakte afspraken. In die afspraken staat onder andere dat ook de provincie Noord-Holland in Texel gaat investeren.

Mevrouw Snijder vroeg naar het budget voor de «less favourite»-area’s na 2013. Dat budget zal voor 2013 worden bepaald. Het nieuwe Europees Parlement zal daarop waarschijnlijk een grote invloed hebben. Het is echter ook mogelijk dat de Kamer mede mag bepalen wat de inzet van het kabinet ter zake zal zijn in de nieuwe periode van de Europese Commissie en het Europees Parlement. De Kamer kan dus heel veel in eigen hand hebben. Ik wens haar daarbij veel wijsheid toe. Naar mijn idee moet na 2013 hetzelfde bedrag beschikbaar zijn, of een groter bedrag, voor alle uitdagingen en opdrachten die er zijn.

Mevrouw Wiegman vroeg of wij nog meer kunnen doen voor de biologische landbouw. Veel van de maatregelen die extra ingezet kunnen worden, bijvoorbeeld via het POP, zijn ook bij uitstek geschikt voor de biologische landbouw. Veel van die maatregelen zijn ook in de biologische praktijk in te voeren.

Verschillende leden gaven aan dat zij zich kunnen vinden in de ontkoppeling van de slacht- en kalverpremie. Het lijkt mij goed om de historische ontwikkeling te schetsen. Al in 2004 is het principebesluit genomen om alle directe inkomenssteun te ontkoppelen. Bij wijze van uitzondering heeft onder andere de kalversector vanaf 2006 vier jaar lang uitstel gekregen om op de naderende ontkoppeling te kunnen anticiperen. In een eerder overleg heb ik gezegd dat ik vasthoud aan 2010. Als je in 2004 die afspraak maakt, kun je niet zeggen dat de sector zich daarop niet kan voorbereiden. Ik heb wel steeds gezegd dat ik oog heb voor het gelijke speelveld in Europa. Nu ook Frankrijk als enige grote kalfsvleesconcurrent de steun per 2010 zal ontkoppelen, is dat gelijke speelveld zeker gerealiseerd. Duitsland en Italië, de twee andere grote concurrenten, hebben al in 2005 ontkoppeld. In België moet er nog een besluit worden genomen, dus ik blijf dit volgen.

De vlaspremie komt neer op een nieuwe productiegerelateerde, gekoppelde premie. Na 2012 kan en mag dat niet meer. Per 2012 wordt zowel de zaaizaadsteun als de verwerkingspremie voor vlas ontkoppeld. Mij is overigens bekend dat de sector op zoek gaat naar mogelijkheden binnen het POP of artikel 68. Hij wil na het ontkoppelingsjaar 2012 namelijk nieuwe stimuleringsmogelijkheden vinden, gebaseerd op cultuurhistorische waarden van de vlasteelt. De sector is namelijk heel creatief.

De heer Van der Ham vroeg mij om de subsidiegegevens openbaar te maken. Ik realiseer mij dat hij het heel druk heeft. Dat neemt echter niet weg dat hij de krant moet blijven lezen. Nederland was het eerste land dat die gegevens volledig openbaar heeft gemaakt. Daarover is nogal wat gesputterd. Wij hadden op bepaalde momenten een computerstoring waardoor de middelen enige tijd niet bereikbaar waren. Ik meen echter dat die storing binnen anderhalve dag verdwenen was. Wij zijn heel blij dat iedereen alle gegevens kan zien en dat wij wat dat betreft koploper zijn. Dat zullen wij overigens ook blijven. Mocht de heer Van der Ham zich zorgen hebben gemaakt, dan meen ik dat die zorgen met terugwerkende kracht zijn weggenomen.

De heer Polderman is het eens met de begrenzing, maar hij vraagt zich af waarom er aan de bovenzijde geen uitsluiting van bedrijven plaatsvindt. In de EU is in de afgelopen jaren gebleken dat de toeslagrechten in enkele gevallen zijn toegekend en uitbetaald aan ontvangers die weliswaar overeenkomstig de verordening landbouwactiviteiten hebben ontplooid maar van wie je je kunt afvragen of het daadwerkelijk om landbouwers gaat voor wie een toeslagregeling bedoeld is. Je zou inderdaad kunnen denken aan Schiphol. Een voorbeeld dat in de besprekingen werd genoemd, is de golfbaan. Hoewel een en ander in ons land zeker niet op grote schaal voorkomt, ben ik van oordeel dat het wenselijk is om gebruik te maken van de mogelijkheden die in de verordening worden geboden om dergelijke ontvangers van de toeslagregeling uit te sluiten. Wij zullen wat dat betreft dus het kaf van het koren scheiden. Daarvoor hebben wij echter wel een zorgvuldige argumentatie nodig. Elk bedrijf dat landbouwactiviteiten ontplooit en voldoet aan de criteria in de verordening, claimt immers dat recht.

De heer Van der Vlies maakte een opmerking over het Tsjechisch voorzitterschap en over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in relatie tot de WTO. Ik zei al dat de EU de afgelopen periode het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingrijpend heeft veranderd. Die veranderingen zullen verder gaan. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid zal altijd in beweging moeten blijven, want de ontwikkelingen gaan door en hetzelfde geldt voor verduurzaming. Er blijven dus uitdagingen bestaan. Naar mijn idee is het terecht dat ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid steeds wordt nagegaan wat de legitimatie is van de investeringen. Wij besteden daaraan veel geld, omdat wij een voedselpakket en maatschappelijke diensten willen tegen een zeer billijke prijs. Ik heb al eens gezegd dat wij in Nederland aan voedsel niet meer dan 13% betalen van ons besteedbaar inkomen. Wij hebben dus veel mogelijkheden om tot een hoogwaardige kwaliteit te komen tegen een zeer reële prijs. Die legitimatie, evenals die van de besteding van belastinggeld, moet steeds opnieuw worden verkregen. Ik vind het dan ook zeer terecht om goed tegen het licht te houden welk bedrag wij daaraan besteden en op welke wijze. Ik ben ervan overtuigd dat daaraan ook voor een nieuwe periode geld kan worden besteed en dat dit ten aanzien van de belastingbetaler op verantwoorde wijze kan gebeuren.

Ik meen dat wij ook goede stappen zetten als het gaat om het produceren voor de wereldmarkt. Ik denk dat wij voorbereid zijn op het produceren van datgene wat de wereldmarkt vraagt en wat hij aan prijzen biedt.

Ik ben het wel eens met diegenen die zeggen dat het voor een primaire producent wel eens bijten is als je onder andere de melk- en varkensprijzen ziet. Gelukkig wees de heer Polderman aan het eind van zijn betoog nog kort op het conflict tussen de burger en de consument. Ik stimuleer streekproducten. Dat kan goed onder de nieuwe afspraken in het akkoord Health Check. Het verhaal van de heer Polderman gaat echter niet op, want het probleem is juist dat burgers grote wensen hebben en hoge eisen stellen. Op het moment dat zij de supermarkt in gaan, kijken zij toch welke aanbiedingen er zijn. Dat geldt althans voor de meerderheid. Die meerderheid koppelt dat koopgedrag in die supermarkt even los van de wensen die hij als burger heeft. Als de heer Polderman bedoelt te zeggen dat men de kloof moet dichten tussen de opvatting van de burger en het gedrag van de consument, beschouw ik hem als bondgenoot. Dat is echter een minder eenvoudige opgave dan die welke de heer Polderman nu schetst. Dat doet hij echter wel vaker en dat accepteer ik.

De voorzitter: Ik dank de minister voor haar beantwoording. Het is nu 18.45 uur, maar de minister heeft weinig tijd. Mevrouw Snijder heeft een cruciale vraag.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De minister heeft mijn laatste vraag niet beantwoord. Die had betrekking op de houtskoolschets.

De voorzitter: Dat hebben andere commissieleden ook gezegd. Ik heb u heel veel ruimte gegeven in dit debat en ik zou u graag nog meer ruimte geven, maar de minister heeft geen tijd. Ik dank de minister. Op 10 juni vinden verschillende overleggen plaats. Ik stel voor om op die datum van 18.30 tot 20.30 uur weer over dit onderwerp te spreken in plaats van over de glastuinbouw.

Minister Verburg: Ik raad mevrouw Snijder aan om de houtskoolschets nog eens te bestuderen. Voor alle boeren is er leven op grond van de houtskoolschets. Dat geldt ook voor productieboeren.

De voorzitter: Ik dank iedereen voor de aandacht en sluit dit algemeen overleg.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).

Naar boven