28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 342 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 juli 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 17 juni 2022 over appreciatie observaties Europese Commissie GLB-Nationaal Strategisch Plan (Kamerstuk 28 625, nr. 339).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 juli 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 6 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

Adjunct-griffier van de commissie, Meijer

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de observaties van de Europese Commissie ten aanzien van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

Deze leden vragen de Minister allereerst wat de risico’s en potentiële gevolgen zijn wanneer niet tot goedkeuring wordt overgegaan. Wat is de uiterste datum voor goedkeuring, zo vragen deze leden.

Antwoord

Potentieel gevolg wanneer niet tot goedkeuring wordt overgegaan is dat in kalenderjaar 2023 geen GLB-subsidies in Nederland uitgegeven kunnen worden. Daarom moet goedkeuring van het Nationaal Strategisch Plan uiterlijk vóór 1 januari 2023 plaatsvinden. Ik streef er echter naar zo snel mogelijk goedkeuring te hebben zodat de boeren ook zo snel mogelijk weten waar ze aan toe zijn. Dit is ook nodig voor de voorbereiding van de uitvoering.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister stelt begrip te hebben voor de behoefte van de Europese Commissie om meer indicatoren en doelen onderbouwd te krijgen. Deze leden vragen waarom de Minister deze indicatoren dan in het eerste voorstel niet heeft opgenomen. Ook hebben deze leden geen concreet beeld van wat dit betekent. Welke indicatoren en doelen is de Minister voornemens vast te stellen, hoe komen deze tot stand – is de sector hier bijvoorbeeld bij betrokken – en, het belangrijkste: hoe wordt deze voortgang gemeten, welke organisatie is hiervoor verantwoordelijk en heeft de Minister hiertoe een uitvoeringstoets gedaan?

Antwoord

Er wordt gebruik gemaakt van in de verordeningen voorgeschreven resultaatindicatoren. Per resultaatindicator is ook verplicht om mijlpalen (per jaar) en een streefwaarde (aan het einde van de NSP periode) op te nemen. De voorgeschreven indicatoren waren ook in het oorspronkelijke NSP-voorstel opgenomen, maar beperkt in aantal. Ik heb ervoor gekozen om voor elke interventie een beperkt aantal resultaatindicatoren op te nemen, om de uitvoerbaarheid van het rapporteren van de indicatoren in het jaarlijks prestatieverslag te vergroten.

De indicatoren en mijlpalen zijn gebaseerd op de programmering van interventies in het NSP en geven inzicht in de voortgang van de uitvoering van het NSP. De voortgang wordt gemeten door in de uitvoering de gerealiseerde interventies en bijbehorende bijdrage aan de resultaatindicatoren te vergelijken met de jaarlijks geplande mijlpalen in het NSP.

De mijlpalen en streefwaarden in het NSP zijn gebaseerd op een inschatting van de bijdrage van de verschillende interventies aan de resultaatindicatoren op basis van de interventielogica. De rapportage over de resultaatindicatoren vindt plaats in het jaarlijks prestatieverslag dat wordt opgesteld door het betaalorgaan. Dit is een technisch proces. Omdat het gaat om mijlpalen met betrekking tot de uitvoering van het NSP-programma, is de sector niet bij dit onderdeel betrokken.

De belanghebbenden waaronder de sector en de NGO’s nemen in de nieuwe governance plaats in het Monitoring Committee en zullen daarmee mede de voortgang kunnen volgen en voorstellen doen voor verbetering om de doelen te halen.

Er is geen uitvoeringstoets gedaan, maar de gevolgen voor de uitvoering zijn geborgd doordat de indicatoren in samenwerking met RVO worden geselecteerd. Daarmee is de uitvoerbaarheid in het proces geborgd.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister de omschakeling naar biologische landbouw nadrukkelijker zal stimuleren door eenvoudiger toegang te geven tot de ecoregeling-bijdrage «niveau goud». Wat is de financiële impact van dit voornemen en is dit voornemen niet strijdig met de bewering van de Minister dat er geen sprake zal zijn van herziening van de budgetverdeling en subsidievoorwaarden? Voorts stelt de Minister dat hij een uitbreiding van het landbouwareaal tot 5% in 2027 wil realiseren. Heeft de Minister kennisgenomen van de uitspraken van de Europese Commissie dat ook in het Farm to Fork-plan van een kwantitatieve ambitieverplichting geen sprake is? En kan hij bevestigen dat dit ook geldt voor de door hemzelf uitgesproken ambitie om in 2027 te komen tot uitbreiding van het biologisch landbouwareaal tot 5%?

Antwoord

Ik wil boeren die omschakelen naar biologische landbouwpraktijken en daarmee bijdragen aan klimaat, water, bodem en biodiversiteit steunen. Dit zijn ook de doelen van de ecoregeling. De financiële impact van het voornemen om biologische boeren en boeren in omschakeling naar biologisch niveau goud in de ecoregeling te geven is beperkt. Immers, het areaal biologisch is momenteel nog geen 4% van het totale landbouwareaal in Nederland. Ik wil met de middelen van het GLB dit stapsgewijs laten groeien tot 5% in 2027. Dat is het doel dat gekoppeld is bij de betreffende resultaatindicator vanuit het GLB. Het opnemen van een doel en tussenliggende mijlpalen bij een resultaatindicator is verplicht. Zoals eerder gemeld zal ik in september een actieplan naar de Tweede Kamer sturen. Met dit actieplan zet ik in op een verdere uitbreiding van de biologische productie en consumptie en wil ik daarmee een bijdrage leveren aan de Europese ambities.

Met genoegen constateren de leden van de VVD-fractie dat de Minister voornemens is zich met een investeringssubsidie te focussen op stalaanpassingen ten behoeve van biogas/groen gas op primaire bedrijven. Deze leden zien hierin een belangrijke oplossing weggelegd bij het halen van de klimaatdoelen. Is de Minister dit met hen eens? Hoeveel middelen is de Minister voornemens beschikbaar te stellen en ziet hij hiervoor ook mogelijkheden in het nog in te stellen klimaatfonds? Kent de Minister de praktijkvoorbeelden van bijvoorbeeld Mineral Valley Twente en is hij bereid om, in het kader van zijn voornemen om te komen tot meer biogas, de samenwerking te zoeken met initiatieven zoals Mineral Valley Twente?

Antwoord

Ik ben het eens met de leden van de VVD-fractie dat biogas/groen gas een bijdrage kan leveren aan de energietransitie en gasvoorziening in Nederland. Innovatieve stalaanpassingen zijn nodig om de mest zo snel mogelijk in de vergistingstank te krijgen, hierdoor is minder verlies van broeikasgassen en is de groen gas opbrengst hoger. In welke mate daarmee een bijdrage geleverd kan worden aan de klimaatdoelen zal de praktijk moeten uitwijzen. Voor de bouw van vergistingsinstallaties zijn meerdere (bestaande) subsidieregelingen beschikbaar, zoals de SDE++, en wordt toegewerkt naar een bijmengverplichting groen gas (zoals aangekondigd in de Kamerbrief bijmengverplichting groen gas d.d. 4 juli jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1063)). Inzet van GLB middelen wordt daarom aangewend voor investeringen in stalaanpassingen. Voor productieve investeringen is in totaal € 30 mln per jaar gereserveerd, maar dit is ook voor andere doeleinden inzetbaar, zoals precisielandbouw. De proeftuinen van de Mineral Valley Twente leveren samen met andere projecten de basis voor de gebiedsgerichte processen in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.

Tot slot vernemen de leden van de VVD-fractie graag of, en zo ja welke, sectorpartijen zijn betrokken bij de totstandkoming van voorgenomen aanpassingen die zijn gedaan naar aanleiding van de opmerkingen van de Europese Commissie op het NSP.

Antwoord

Bij de totstandkoming van het nieuwe NSP zijn zowel sectorpartijen als natuur- en milieuorganisaties aangesloten geweest middels de Maatschappelijke Begeleidingsgroep (MBG). Dit overleg heeft de afgelopen jaren maandelijks plaatsgevonden. In dit overleg is zowel ruimte geweest voor gevraagd als ongevraagd advies, waarbij de uitkomsten uit dit overleg telkens zijn voorgelegd aan de Stuurgroep GLB NSP. Ook de aanpassingen in het NSP naar aanleiding van de opmerkingen van de Europese Commissie zijn aan de MBG voorgelegd, waarbij alle leden zijn gevraagd hierop te reageren. Onder meer de volgende partijen hebben zitting in de MBG: Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP), Vogelbescherming, Rabobank, Royal Cosun, Transitiecoalitie Voedsel, Natuur & Milieu, Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), Dierenbescherming, Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK), Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), Agrifirm, Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV), Stichting LandschappenNL, Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), BioHuis.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de appreciatie van de Minister van de observaties van de Europese Commissie over het Nederlandse GLB-NSP. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen die zij aan de Minister willen voorleggen.

De leden van de D66-fractie begrijpen uit de observatiebrief van de Europese Commissie dat deze zeer kritisch was over het Nederlandse GLB-NSP, met name omdat dit geen tastbare doelen, kernprestatie-indicatoren (KPI’s) of andere resultaatindicatoren bevatte op het gebied van klimaatadaptatie en mitigatie, luchtkwaliteit, pesticidegebruik, waterkwaliteit of het management van nutriënten. In de appreciatie lezen deze leden dat om deze reden nu, met ondersteuning van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), resultaatindicatoren zullen worden ingebouwd, maar dat het hier slechts gaat om een «complicering van de monitoring», dus niet om een inhoudelijke aanpassing van het plan. Kan de Minister toelichten welke resultaatindicatoren allemaal zullen worden toegevoegd en hoe de monitoring precies zal worden gecompliceerd? Kan de Minister tevens toelichten of hij ook de meer tastbare doelen zal stellen die de Commissie ook noemde in de observatiebrief? Indien dit niet het voornemen is, kan worden toegelicht waarom niet?

Antwoord

Welke resultaatindicatoren zullen worden toegevoegd, is nog onderwerp van onderhandeling met de Europese Commissie. De monitoring wordt gecompliceerder omdat het toevoegen van resultaatindicatoren tot gevolg heeft dat meerdere resultaatindicatoren worden toegewezen aan een activiteit op een perceel of aan (een gedeelte van) een project. De complexiteit neemt dan om een aantal redenen toe:

  • Voor grondgebonden steun moet per resultaatindicator worden gecontroleerd of er geen sprake is van het dubbel tellen van een perceel. De uitbreiding van het aantal resultaatindicatoren van één per activiteit naar meerdere per activiteit, doet het aantal controles op dubbel tellen toenemen.

  • Voor niet grondgebonden steun leidt toename van het aantal resultaatindicatoren tot complexiteit in het bepalen welke resultaatindicatoren voor een specifiek project/investering van toepassing zijn. Bijvoorbeeld ingeval een boer in de programmeringsperiode twee keer een investering doet, mag dit slechts één keer geteld worden. In de uitvoering neemt de kans daarmee toe dat er vaker ontdubbeld moet worden.

  • Door de toename van het aantal resultaatindicatoren zijn er meer mijlpalen die mogelijk niet goed voorspeld kunnen worden. Dit leidt tot meer afwijkingen in de jaarlijkse prestatie van de geplande NSP mijlpalen, wat verklaard moeten worden in het verslag.

De leden van de D66-fractie lezen in de observatiebrief van de Europese Commissie tevens een stevige en uitgebreide kritiek op de aanpak van Nederland om de biologische sector te ondersteunen. Deze leden zijn verheugd dat de Minister heeft besloten op basis van de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1300) de ambities op te schroeven, maar zien graag meer toelichting op hoe de Minister ingaat op een aantal kritiekpunten van de Commissie. Met name de kritiek dat het plan het niet aantrekkelijk maakt of geen overtuigende prikkels bevat om over te stappen op biologische landbouw, omdat hier geen specifieke interventies voor zijn ingezet, behoeft volgens deze leden een nadere reactie van de Minister. Waarom wil de Minister naast het nationale actieplan biologische productie en consumptie, niet ook breder inzetten op het inbouwen van prikkels in het NSP, als dit een specifieke aanbeveling van de Commissie is?

Antwoord

De observaties zijn op 25 mei met de Europese Commissie besproken. Kort samengevat is het volgende besproken:

Volgens de Europese Commissie is biologische landbouw de oplossing voor veel van de opgaven waar Nederland voor staat. Ik deel die mening, maar vind het wel belangrijk dat de groei van de productie gepaard gaat met een groeiende marktvraag. Daar zal ik in het Nederlandse actieplan dat naar de Tweede Kamer wordt gestuurd op ingaan. Daarin wordt ook een ambitieus doel voor de biologische landbouw opgenomen, waarvan een deel wordt gerealiseerd met GLB-middelen. Om dit aantrekkelijker te maken is een aantal aanvullende maatregelen genomen, zoals het kwalificeren voor niveau goud van omschakelende boeren. Doel is om in 2027 5% van het areaal biologisch te bereiken met GLB-middelen. Dit is opgenomen in de resultaatindicator.

De leden van de D66-fractie begrijpen ook uit de observatiebrief dat de Commissie betreurt dat de in het plan geïdentificeerde behoeften niet waren gekoppeld aan specifieke actieprogramma’s die op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) of de Nitraatrichtlijn zijn opgesteld. Dit vooral omdat, volgens de vertaalde woorden van de Commissie, landbouw voor de grootste druk blijft zorgen en voorkomen moet worden dat habitats achteruitgaan en soorten op de locaties worden verstoord. Hierover lezen deze leden niets terug in de appreciatiebrief. Kan hier alsnog op worden gereageerd? Kan bijvoorbeeld worden toegelicht hoe wordt gezorgd dat met I73.2 (niet-productieve investeringen voor landbouwbedrijven), zoals aangegeven als zorg in punt 252, de KRW-vereisten ten aanzien van niet achteruitgang wel worden nageleefd?

Antwoord

Het NSP is integraal opgesteld en gekoppeld aan specifieke actieprogramma’s die op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) of de Nitraatrichtlijn zijn opgesteld. Ik zal schema’s toevoegen aan het NSP zodat dat nog duidelijker te herleiden is. Ook de toelichting hoe niet productieve investeringen die met het GLB-NSP gesubsidieerd worden wordt op dit punt verder verduidelijkt.

De leden van de D66-fractie merken op dat de Commissie ook meer interventies miste op het gebied van dierenwelzijn. In de appreciatiebrief lijkt vooral de openstelling van de diergebonden ecoregeling hier de reactie op te zijn, alsmede de monitoringssystematiek. Denkt de Minister hiermee voldoende tegemoet te komen aan de kritiek van de Commissie, vooral aangezien het in het geval van de ecoregeling nog om een pilot gaat? Worden er aan de Commissie ook termijnen meegegeven over wanneer de diergebonden ecoregeling in werking zou moeten treden en zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de monitoringssystematiek op dierenwelzijn er concreet uitzien?

Antwoord

Mijn doel is een integrale aanpak, waarmee ik bedoel dat GLB-interventies uit het NSP zo mogelijk juist bijdragen aan een positief dierenwelzijn, en in ieder geval geen voorziene negatieve uitwerking op dierenwelzijn hebben. Daarmee wordt er bij het opstellen van een maatregel al rekening gehouden met het mogelijke effect op dierenwelzijn. Daarnaast beoog ik een aantal specifieke maatregelen op het terrein van dierenwelzijn. Naast de door de leden van de D66-fractie genoemde pilot voor een diergebonden ecoregeling, verken ik ook de mogelijkheden voor een specifieke regelingsopenstelling voor dierenwelzijns- en diergezondheidsinvesteringen. Daarnaast kunnen dierhouders ook gebruik maken van samenwerking- en kennisuitwisselingsinterventies op het gebied van dierenwelzijn.

De Commissie heeft een aantal thema’s genoemd die zij graag terugziet in de NSP’s van de lidstaten, zoals de omschakeling naar een kooivrije houderij, het stoppen met staartcouperen en een langere levensduur van melkkoeien. Ook voor deze thema’s zal het mogelijk zijn dat dierhouders het GLB benutten voor dierenwelzijnsverbeteringen en daarmee verder kunnen ontwikkelen richting een dierwaardige veehouderij. Ik denk hiermee voldoende tegemoet te komen aan de suggesties van de Commissie.

Ik streef ernaar dat de pilot voor een diergebonden ecoregeling zo spoedig mogelijk van start gaat, zodat bij goede resultaten de diergebonden ecoregeling in de komende periode van het toekomstig GLB (2023–2027) ingevoerd kan worden. Dat heb ik ook gedeeld met de Commissie. Ik ben nog met de Europese Commissie in gesprek over hoe de resultaat-indicator voor dierenwelzijn, zoals opgenomen in het NSP, precies behoort te worden ingevuld. Ik kan daarom nu nog niet concreet aangeven hoe deze eruit zal gaan zien. Daarnaast zal de verdere invulling van de monitoringssystematiek meegenomen worden in de interventies voor dierenwelzijn- en diergezondheidsinvesteringen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor het schriftelijk overleg Appreciatie observaties Europese Commissie GLB-Nationaal Strategisch Plan d.d. 1 juli 2022 en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorliggende plannen mogelijk pas in november worden goedgekeurd door de Europese Commissie. De aanmelddata voor boeren lopen echter van 15 oktober tot en met 30 november. Mogelijk is het nationale voorstel dan nog niet goedgekeurd. Hoe realistisch is dit scenario en wat is de oplossing hiervoor?

Antwoord

Ik zet erop in om de nieuwe versie van het GLB-plan pas formeel bij de Europese Commissie in te dienen als daar redelijkerwijs van verwacht kan worden dat het ook goedgekeurd zal worden. Om die reden wil ik eerst op technisch niveau overeenstemming bereiken met de Europese Commissie over de punten in het plan die nu nog aangepast dienen te worden. Ik streef er nog steeds naar om dit inzicht deze zomer te hebben.

Vervolgens moet het plan officieel worden ingediend. Dit zal naar verwachting meer tijd vergen, omdat het GLB-NSP verbonden is met andere trajecten. Formele indiening is daarom mogelijk pas in september aan de orde. De Europese Commissie heeft aangegeven zes tot acht weken nodig te hebben om tot een definitieve goedkeuring van het plan te komen nadat Nederland officieel een nieuwe versie van het GLB-NSP heeft ingediend. De formele goedkeuring wordt daarom mogelijk pas later dit jaar verwacht.

Ik sorteer hier op dit moment op voor door in te zetten op voorlichtingssessies over het GLB zoals dat vanaf 2023 vorm krijgt en dat op basis van de informatie die nu voorhanden is. Dit zodat boeren in staat worden gesteld om op tijd keuzes te maken.

De leden van de CDA-fractie menen dat op een aantal punten duidelijkheid gewenst is. Kan de Minister aangeven of het niet voldoen aan de conditionaliteit betekent dat je niet meer mee mag doen aan de eco-regeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)? En ten aanzien van Goede Landbouw en Milieu Condities (GLMC)-4 vragen deze leden of de bufferstrook meetelt als beweidingsruimte. En vallen droge sloten ook onder de conditionaliteiten voor GLMC-4? Graag een reactie van de Minister. Ook het verzoek aan de Minister om tijdelijk grasland en agrarisch natuurmengsel als rustgewas aan te merken. En kan de Minister aangeven of hennep, vlas en groenbemester meetellen in de 4% «niet-productief bouwland» onder GLMC-8? Kan de Minister daarnaast aangeven of er derogatie over gewasrotatie komt, aangezien boeren nu al bezig zijn met het bouwplan voor volgend jaar? Is de Minister bereid om de gewasrotatie pas vanaf 2023 te laten gelden in plaats van 2022?

Antwoord

Het niet voldoen aan de conditionaliteit betekent niet dat je niet mee mag doen aan de ecoregeling en het ANLB. De activiteiten van zowel het ANLB als de ecoregeling gaan immers verder dan de conditionaliteit. Wel volgt er bij niet naleving van de conditionaliteit een korting op de premie.

Bufferstroken mogen beweid worden. Over droge sloten ben ik nog in gesprek met Europese Commissie, onder meer over het moment waarop en hoe lang de sloot droog staat. Tijdelijk grasland en natuurmengsels tellen mee als rustgewas voor GLMC7. Vlas, hennep en groenbemesters tellen niet mee voor GLMC8. Of in 2023 GLMC7 (rotatie) word uitgesteld, is nog onduidelijk. Ik verwacht wel dat de Europese Commissie in de komende Landbouw- en Visserijraad met voorstellen hierover komt.

De leden van de CDA-fractie concluderen dat steriele insectenbestrijding pas in 2024 van kracht gaat. Is de Minister bereid om dit per 2023 van kracht te laten gaan?

Antwoord

Per 2023 wordt het mogelijk om de biologische bestrijding van de uienvlieg via de ecoregeling in te zetten. Daarmee doen we ervaring op. Als dit goed werkt, wil ik de biologische bestrijding in 2024 uitbreiden.

De leden van de CDA-fractie stellen dat in het huidige voorstel te weinig kansen zijn voor telers van blijvende gewassen. Is de Minister het met deze leden eens dat het ook voor deze telers mogelijk moet zijn om in 2023 mee te doen aan de eco-regeling? En is de Minister bereid om niet-kerende grondbewerking en precisielandbouwtechnieken volgend jaar al aan te merken als eco-activiteit?

Antwoord

De tweede praktijkproef toonde inderdaad aan dat het deelnemen van permanente teelten, zoals de fruitteelt, ingewikkeld is. Daarom heb ik binnen de ruimte die het NSP biedt, gezocht naar een invulling waardoor deze teelt beter deel kan nemen aan de ecoregeling. Daarin zijn goede stappen gezet, maar het proces is nog niet afgerond. Mijn verwachting is dat na de zomer er een nadere omschrijving komt van activiteiten. Hierdoor zal het voor permanente teelten makkelijker worden om deel te nemen en dit uitvoerbaar zijn voor de RVO. Ik deel de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat zoveel mogelijk telers de mogelijkheid moet worden geboden om deel te kunnen nemen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waar het geld voor de verdere financiering van vestigingssteun, naast de koppeling van de inkomenssteun (top-up) voor jonge boeren, vandaan gaat komen aangezien er in het NSP maar een beperkt bedrag voor beschikbaar is gemaakt.

Antwoord

In de vorige GLB-periodes bestond de inzet voor jonge landbouwers grotendeels uit inkomenssteun voor jonge landbouwers («top-up») in de eerste pijler van het GLB. Dit werd in de tweede pijler van het GLB aangevuld met investeringssteun voor jonge landbouwers. In het NSP verandert de inzet van karakter en daarmee ook de financiering. Daarover is uitgebreid overleg geweest met het NAJK. De inkomenssteun voor jonge landbouwers in de eerste pijler neemt af en wordt overgeheveld naar vestigingssteun. De vestigingssteun wordt in beginsel gefinancierd met middelen uit de eerste pijler, die via de vestigingssteun in de tweede pijler terecht komt op het boerenerf van de groep jonge landbouwers die het landbouwbedrijf geheel of gedeeltelijk (meer dan 50%) overneemt. Zo worden de middelen gerichter ingezet. Op dit moment is er geen aanvullende, nationale financiering beschikbaar om het budget voor vestigingssteun te verhogen. Naast vestigingssteun, komt er ook investeringssteun en steun voor samenwerkingsprojecten gericht op generatievernieuwing. Deze twee interventies worden gefinancierd met Europees budget uit het ELFPO en nationale/provinciale cofinanciering.

Tot slot stellen de leden van de CDA-fractie de vraag aan de Minister of de staatssteuntoets omzeild kan worden door nationaal geld toe te voegen aan tweede pijler van het GLB. Graag een toelichting van de Minister.

Antwoord

Het is mogelijk om aanvullend nationaal geld toe te voegen aan de tweede pijler van het GLB, bovenop de verplichte cofinanciering. Dit is onder andere al gebeurd voor Veenweide en N2000, waar een substantiële nationale financiering is toegevoegd aan de beschikbare EU-middelen. Ik wil onderzoeken of het ook bij andere regelingen wenselijk is om extra nationale middelen (bijvoorbeeld uit het Transitiefonds) toe te voegen aan de tweede pijler van het GLB. Omdat ook voor GLB-regelingen vooraf een staatssteuntoets nodig is, is het primaire doel van deze aanvulling niet het omzeilen van de staatssteuntoets. Het gaat mij vooral om een zo eenvoudig, efficiënt en effectief mogelijke besteding van beschikbare middelen. Mijn streven is zo min mogelijk regelingen naast elkaar lopen en gebruik te maken van regelingen die voor boeren en andere uitvoerders min of meer bekend zijn. Van belang daarbij is de aansluiting bij de prioriteiten die in het GLB-NSP zijn benoemd. Hoe dit financieel en juridisch vorm kan krijgen wil ik in de komende maanden bekijken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn zeer teleurgesteld in de houding van de Minister met betrekking tot het nieuwe GLB. Deze leden constateren dat de Minister poogt de Europese landbouwsubsidies zo veel als mogelijk gelijk te houden aan hoe deze de voorgaande decennia waren, ondanks dat de wereld in rap tempo verandert. Zelfs de Europese Commissie, die met zijn neoliberale beleid bepaald geen voorloper is op het gebied van duurzaamheid, heeft de afgelopen jaren de Green Deal en de Farm to Fork-strategie gepresenteerd, waarin eindelijk doelen zijn gesteld om ook de landbouw te vergroenen. In ons eigen land wordt sinds kort de natuurcrisis serieus genomen en worden op korte termijn stevige maatregelen genomen om de stikstofuitstoot fors te verminderen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dat het conservatieve GLB-NSP daar schril bij afsteekt. Er lijken wel twee parallelle werelden te ontstaan in de landbouw: één waarin boeren een pijnlijke maar eerlijke boodschap wordt verteld dat de landbouw voor een rigoureuze transitie staat, en één die boeren zo veel als mogelijk blijft subsidiëren in hun huidige verdienmodel – zij het met een groen verflaagje eroverheen.

Maar vooral de houding van de Minister vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie storend. De Minister windt er geen doekjes om dat hij simpelweg zo veel mogelijk kiest voor de belangen van intensieve boeren met het huidige gangbare verdienmodel, in plaats van de subsidies zo veel mogelijk gericht in te zetten voor de nodige transitie die toekomstperspectief biedt. Zo schrijft de Minister dat hij de kritiek van de Europese Commissie begrijpelijk vindt, omdat «het gaat om een eerste openingsbod in een onderhandelingsproces». Kan de Minister verduidelijken wat hij daarmee bedoelt? Ziet de Minister het GLB als een onderhandeling, waarbij de Europese Commissie zo veel mogelijk (ecologische en sociale) duurzaamheid terug wil zien voor de verstrekte subsidies, en waarbij de Minister het geld onder zo min mogelijk voorwaarden bij de boeren terecht wil laten komen? Dit beeld wekt de Minister namelijk en dit vinden deze leden erg verontrustend.

Antwoord

Het NSP is sterk gericht is op (ecologische en sociale) duurzaamheid. In het nieuwe GLB daalt de hectarepremie en wordt ingezet op het belonen van inspanningen die boeren verrichten ten bate van klimaat, milieu en biodiversiteit. Boeren moeten vanaf 2023 aan veel meer voorwaarden voldoen, terwijl het GLB-budget daalt.

Het proces van goedkeuring richt zich op het wederzijds geven van vaak technische verduidelijkingen en nadere toelichtingen op de Nederlandse situatie. Daarbij is het voor beide partijen vanzelfsprekend van belang dat de gekozen inzet in het goedkeuringsproces zoveel als mogelijk staande blijft. Dat een eerste reactie van de Europese Commissie op de Nederlandse inzet stevig van toon was, is om die onderhandelings-technische redenen dan ook verklaarbaar en niet bijzonder.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen de Minister voor een laatste keer op om méér ecologische voorwaarden te verbinden aan de landbouwsubsidies en meer budget over te hevelen van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) naar het Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) voor de transitie naar duurzame landbouw. We leven in een tijd waarin de klimaatcrisis steeds zichtbaarder wordt (waar boeren zelf vaak als eerste slachtoffer van zijn) en de natuurcrisis zo uit de hand is gelopen dat drastische veranderingen in de landbouw onontkoombaar zijn. Veel veehouders zullen moeten stoppen en de blijvers zullen mee moeten gaan in de transitie naar natuur-inclusieve kringlooplandbouw, binnen de kaders van de nieuwe Wet Dieren. Ook de akkerbouwers moeten drastisch veranderen om natuur en klimaat niet langer te schaden met landbouwgif en (kunst)mest. Het blijven subsidiëren van gangbare landbouwbedrijven, zonder hier strenge verduurzamingeisen aan te stellen, steunt deze transitie niet, maar rijdt het in de wielen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen de Minister op om de onzekerheid en zorgen van boeren over hun toekomst weg te nemen door hen te faciliteren in de omslag naar een duurzaam verdienmodel met toekomstperspectief, en niet door te pappen en nathouden met subsidies die een failliet systeem in stand houden. Graag ontvangen deze leden hier een reactie op.

Antwoord:

De in de vraagstelling gebruikte formulering «pappen en nathouden» deel ik niet. Met het nieuwe GLB, dat vanaf 1 januari 2023 van kracht wordt, wordt juist ingezet om boeren te ondersteunen die zich inspannen de omslag naar een meer duurzame bedrijfsvoering te maken. Een omslag van meer generieke naar meer doelgerichte betalingen, zoals bijvoorbeeld de vergoedingen die voor boeren beschikbaar komen bij deelname aan de ecoregeling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties constateren dat in de tweede praktijkproef meer dan de helft van de deelnemers aangaf dat ze niet deel kunnen of willen nemen aan de toen voorliggende ecoregeling. Deze leden maken zich daar zorgen over. Op welke wijze wil de Minister ervoor gaan zorgen dat meer agrarische ondernemers ook in 2023 mee gaan doen? De Minister schrijft dat hij de puntentoekenning en de vergoeding van activiteiten in de ecoregeling wil actualiseren en optimaliseren. Waar denkt hij daarbij aan? Verwacht hij hiermee de meeste boeren over de streep te kunnen trekken?

Antwoord:

De praktijkproeven hebben een belangrijke bijdrage geleverd in het bepalen hoe de ecoregeling behoort te worden ingericht. Gelijktijdig met de praktijkproef heb ik ook Wageningen Universiteit gevraagd om de score van activiteiten op doelstellingen in de eco-regelingen van het Nationaal Strategisch Plan nogmaals te beoordelen, met inachtneming van inbreng van zowel sector- als maatschappelijke organisaties. Tevens heb een analyse gemaakt van de doorwerking van activiteiten op het perceel. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de puntentelling, zoals in de onderstaande tabel aangegeven:

Met deze aanpassingen is het mijn opvatting dat de ecoregeling voor agrariërs haalbaar is. Ik laat dit tevens nog doorrekenen op basis van de deelnemers van de praktijkproef. Een eerste inschatting is positief.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties hebben eerder aandacht gevraagd voor de beperkte mogelijkheden voor akkerbouwers in de ecoregeling. Deze leden lezen dat de Minister pas in 2024 extra opties voor de akkerbouw (precisielandbouw, niet-kerende grondbewerking, biologische ongediertenbestrijding) in de ecoregeling wil opnemen. Zij willen erop wijzen dat in het verslag van het tweede praktijkonderzoek wordt aangegeven dat het de vraag is of boeren die in 2023 afhaken bij de ecoregeling in 2024 en verder nog wel zullen deelnemen, omdat ze dan mogelijk kiezen voor intensivering en herhaaldelijk wijzigen van de bedrijfsvoering lastig is. Deelt de Minister deze zorg? Hoe gaat hij dit voorkomen? Wil hij één of meer van de genoemde opties alsnog voor 2023 opnemen in de ecoregeling, zoals ook gesuggereerd in de tweede praktijkproef («overweeg een transitiejaar voor activiteiten die moeilijk te monitoren zijn»)? Wil de Minister de controleerbare toepassing van ruige mest opnemen in de ecoregeling voor 2023 evenals verruiming van de mogelijkheden voor toepassing van vanggewassen en groenbemesters?

Antwoord

Ik zie 2023 in feite als een overgangsjaar, waarbij ik rekening houd met de haalbaarheid, zowel voor boeren als de uitvoering. Mijn doelstelling is dat in 2023 zoveel mogelijk boeren mee kunnen doen. Meerdere van de bovenstaande voorstellen maken deel uit van de eocregeling in 2023, zoals de biologische bestrijding en de toepassing van vanggewassen en groenbemesters. Sommige interventies staan al op de lijst met invoerdatum 2024, zoals precisielandbouw en niet-kerende grondbewerking. Het toepassen van ruige mest is afhankelijk van de ruimte die de mestwetgeving biedt. Ik vind het ook belangrijk om snel duidelijkheid te kunnen bieden, zowel naar de boeren als de uitvoering. Wijzigingen in activiteiten leiden ook tot wijzigingen in punten en studies die deze activiteiten verantwoorden. Daarnaast betekent een wijziging bijvoorbeeld automatisch een uitstel van opleverdata van de simulatietool, waardoor het voor boeren lastiger wordt om in hun bouwplan rekening te houden met de ecoregeling. Ik wil juist boeren voor 2023 snel duidelijkheid bieden en 2023 gebruiken om met ingang van 2024 de ecoregeling te verbeteren.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties constateren dat het op dit moment voor akkerbouwers simpelweg niet betaalbaar is om mee te doen met de ecoregeling, zo blijkt uit de tweede praktijkproef, omdat de kosten hoger zijn dan de baten. Hoe gaat de Minister deze disbalans verbeteren? Of nog beter, kan de Minister de ecoregeling inzetten om van goed landschapsbeheer een verdienmodel te maken in plaats van een onkostenvergoeding? Zo nee, wat staat daaraan op dit moment in de weg?

Antwoord

Ik heb naar aanleiding van de door vragenstellers genoemde praktijkproef verbeteringen aangebracht in de regeling. Hiermee komen de kosten en baten meer in balans. De vergoeding is gebaseerd op inkomensderving en daadwerkelijke kosten in verhouding tot een productief gewas, bijvoorbeeld bieten. Voor teelten is dit ook de enige optie die de Europese regelgeving biedt. Zie ook het antwoord op de vorige vraag voor meer informatie over de aanpassingen.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties constateren dat in de tweede praktijkproef erop wordt gewezen dat het samenspel tussen conditionaliteit, het ANLb en de ecoregeling voor ondernemers een puzzel is en averechtse effecten met zich mee kan brengen. Kun je nog wel aanspraak maken op de ecoregeling als je niet helemaal voldoet aan de conditionaliteit? Hoe worden averechtse effecten, zoals genoemd in de tweede praktijkproef, voorkomen? Het is zo complex dat een deel van de subsidie opgaat aan adviseurs. Dit draagt niet bij aan het terugverdienen van de genomen maatregelen. Hoe kan de Minister zorgen voor vereenvoudiging, zo vragen deze leden.

Antwoord

De conditionaliteiten vormen de instapeisen voor deelname aan het grondgebonden GLB. Het aanvraagsysteem wordt anders. Boeren dienen hun officiële aanvraag pas in aan het einde van het jaar wanneer ze activiteiten hebben uitgevoerd. Zij weten dan vaak al of ze mogelijk niet hebben voldaan aan de conditionaliteiten. Daardoor kan er door de boer tussen de regelingen gedurende het jaar nog bijsturing plaatsvinden. Overigens, het is ook niet zo dat het niet voldoen aan een conditionaliteit, betekent dat er niet wordt uitbetaald voor de ecoregeling en het ANLb. Er worden dan sancties opgelegd.

De samenhang tussen de conditionaliteit, de ecoregeling en het ANLb leidt tot onrust bij de boeren en dat begrijp ik. Juist deze samenhang is een ingewikkeld aspect. Dit najaar zal ik hier extra communicatie voor organiseren, door de mogelijkheden op verschillende manieren toe te lichten. Daarnaast ben ik graag bereid om ook in 2023 een helpende hand te bieden wanneer dit nodig blijkt te zijn.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties hebben begrepen, mede op basis van de tweede praktijkproef, dat de ecoregeling weinig mogelijkheden biedt voor telers van vaste gewassen, bijvoorbeeld in de fruitteelt. Deelt de Minister deze analyse? Wordt gekeken naar meer opties voor telers van vaste gewassen?

Antwoord

De tweede praktijkproef toonde inderdaad aan dat het deelnemen van permanente teelten, zoals de fruitteelt, ingewikkeld is. Daarom heb ik binnen de ruimte die het NSP biedt, gezocht naar een invulling waardoor deze teelt beter deel kan nemen aan de ecoregeling. Daarin zijn goede stappen gezet, maar het proces is nog niet afgerond. Mijn verwachting is dat na de zomer er een nadere omschrijving komt van activiteiten. Hierdoor zal het voor permanente teelten makkelijker worden om deel te nemen en dit uitvoerbaar zijn voor de RVO. Ik deel de opvatting van de SGP-, CU- en BBB-fracties dat zoveel mogelijk telers de mogelijkheid moet worden geboden om deel te kunnen nemen.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties constateren dat alleen melkvee in aanmerking komt voor de eco-activiteit verlengde weidegang. Deze leden horen graag of dit ook voor vleesvee toegepast kan worden, waarbij via de borgingssystematiek van het keurmerk Beter Leven deze weidegang aangetoond kan worden.

Antwoord

De activiteit die nu is opgenomen in de ecoregeling is inderdaad beperkt tot weidegang door melkkoeien op subsidiabele landbouwgrond. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het certificaat. Dat maakt de controle beheersbaar. De doelstelling hierbij is voor een belangrijk deel het tegengaan van ammoniakuitstoot. Bij weidegang door vleesvee op subsidiabele landbouwgrond kan hetzelfde doel worden bereikt. Ik vind het een sympathiek voorstel. Ik kan echter nu niet inschatten of dit voor 2023 al haalbaar is. Daarvoor is afstemming met de sector en de uitvoering nodig. Ik neem mij voor het voorstel voor 2024 verder te ontwikkelen.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties maken uit de tweede praktijkproef op dat het voor akkerbouwers in open landschappen lastig is om te voldoen aan GLMC-8, het uit productie nemen van 4% van het bouwland. Daarbij komt dat het uit productie nemen van landbouwgrond wringt met de opgave wat betreft de internationale voedselzekerheid in het licht van de Oekraïnecrisis. Deze leden hebben in dit verband twee vragen. Wil de Minister zich aansluiten bij de oproep van veel lidstaten richting de Europese Commissie om GLMC-8 uit te stellen, dan wel te herzien? Wil de Minister ruimte bieden voor 3% uit productie nemen bij de teelt van vanggewassen/groenbemesters, zodat geen sprake meer is van een nationale kop bovenop de Europese GLMC 8?

Antwoord:

Ecoregelingen zijn vrijwillig en gaan verder dan de conditionaliteit. Uit de praktijkproef blijkt dat GLMC8 een grote verandering in de bedrijfsvoering met zich meebrengt. Het samenspel tussen de conditionaliteit en de ecoregeling en het ANLB is belangrijk voor het daadwerkelijk realiseren van de doelstellingen ervan. Als de Europese Commissie met voorstellen komt sta ik er, vanwege de internationale voedselzekerheid, een Europees gelijk speelveld en het belang van deelname in het eerste jaar van de nieuwe GLB periode aan de ecoregeling, voor open om te bezien zowel GLMC7 als GLMC8 in 2023 mogelijk niet toe te passen. Ik denk dat dat een bijzondere impuls kan geven aan de deelname van de ecoregeling en sterk bijdraagt aan het doelbereik op langere termijn.

Doel van GLMC is bijdragen aan de biodiversiteit in Nederland en voorsorteren op de verplichtingen die we hebben ten aanzien van de groen-blauwe dooradering in Neerland. Ik ben niet voor het opnemen van vanggewassen als invulling voor het niet-productief areaal (GLMC8), omdat deze in de Nederlandse context onvoldoende bijdragen aan de uitdaging ie we hebben ten aanzien van het herstel van de biodiversiteit.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties constateren dat onderzoek leert dat gebruik van zeewier bij voeding van melkvee meer dan 50% reductie van de methaanuitstoot op kan leveren. Ziet de Minister de potentie hiervan? Kan dit meegenomen worden in het Nationaal Strategisch Plan? Welke mogelijkheden ziet de Minister om gebruik van zeewier in koeienvoer en proefprojecten hieromtrent via het Nationaal Strategisch Programma en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid te stimuleren?

Antwoord

Eén van de mogelijke manieren om methaanuitstoot door koeien te beperken is door de dieren het zeewier Asparagopsis taxiformis te voeren. Deze zeewiersoort bevat hoge concentraties bromoform, een stof die de vorming van methaan in de pens van de koe tegengaat. Echter, bromoform is ook toxisch. Uit onderzoek is gebleken dat bromoform uit Asparagopsis taxiformis in melk en urine terecht kan komen. Ook kan het de pens van dieren beschadigingen. Verder onderzoek naar de veiligheid (en maximale dosering) van zeewier is dus noodzakelijk. EFSA is op dit moment bezig met een studie naar de overdracht van bromoform van diervoeder naar producten van dierlijke oorsprong en de risico’s voor volks- en diergezondheid. Vanwege deze mogelijke voedselveiligheidsrisico’s, wil ik het gebruik van zeewier op dit moment niet stimuleren.

Er zijn andere mogelijkheden om methaan-uitstoot uit de pens te reduceren. Zo heeft de Europese Commissie dit jaar het eerste toevoegingsmiddel geautoriseerd dat methaan uitstoot reduceert; Bovaer® van DSM. Friesland Campina en DSM zijn met melkveehouders een pilot gestart om praktijkervaring op te doen. Ook het toevoegen van nitraat, koolzaad en lijnzaad aan het rantsoen kan leiden tot methaanreductie uit de pens. Daarnaast wordt gewerkt aan het optimaliseren van het ruw-eiwitgehalte van het melkveerrantsoen vanuit de werkgroep «stikstof en veevoer». Momenteel loopt een pilot (Koe&Eiwit) waarbij WUR en LNV samen met melkveehouders onderzoeken of verdere verlaging mogelijk is. En in het Netwerk Praktijkbedrijven, gefinancierd vanuit het Ministerie van LNV, wordt verdere ervaring opgedaan met managementmaatregelen om de emissie uit de pens te reduceren.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties zien dat het verbouwen van meer eiwitgewassen voor menselijke consumptie in Nederland een ambitie van de Minister is in lijn met de eiwittransitie, maar dat er onvoldoende steun is vanuit markt of overheid voor akkerbouwers om die overstap daadwerkelijk te maken. Welke ruimte kan de Minister in de ecoregeling vinden om ook op dit vlak de transitie naar duurzame landbouw én consumptie te ondersteunen?

Antwoord

Eiwitgewassen worden via het NSP voornamelijk gesteund via de ecoregeling, zowel voor voedsel als voeder. Eiwitgewassen zijn daarnaast stikstofbinders. Op dit moment is de waarde zo berekend dat deze het hoogst is voor eiwitgewassen, ca € 2.000,–/ha. Wil men voldoen aan de ecoregeling, dan kan dit niet alleen door het telen van eiwitgewassen. Deze dragen namelijk maar beperkt bij aan de doelen biodiversiteit en landschap. Daarnaast, omdat de ecoregeling uitgaat van een maximaal subsidiebedrag per hectare, wordt er bij grotere oppervlaktes geen extra subsidie voor gegeven. Het is geen gekoppelde steun. Het NSP biedt daarnaast de ruimte kennis en de keten te versterken, bijvoorbeeld door een pilot.

De leden van de SGP-, CU- en BBB-fracties willen erop wijzen dat recent een motie is aangenomen voor het ontwikkelen van een systeem voor koolstofcertificaten voor het telen van vezelgewassen voor bouwmaterialen (motie van het lid Tjeerd de Groot c.s., Kamerstuk 33 576, nr. 291). Wil de Minister naast deze marktgedreven methode ook ruimte binnen het NSP creëren voor de stimulering van teelt van vezelgewassen voor bouwmaterialen?

Antwoord

Ik vind dit een mooi voorbeeld van hoe, ondanks verschillende doelen, de overheid en de keten elkaar kunnen versterken. Het NSP richt zich primair op instrumenten die bijdragen aan een toekomstbestendig boerenbedrijf. De vezelgewasssen maken daar als rustgewas via de ecoregeling deel van uit, vanwege hun bijdrage aan klimaat en leefomgeving. Het certificaat maakt het attractiever voor de boer om juist deze vezelgewassen te gaan telen, waardoor de publieke activiteit en de keten activiteit elkaar versterken. Om dit versneld te realiseren, ben ik bereid om te onderzoeken welke steun hiervoor nodig is.

Naar boven