28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 227 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 september 2015

Op 2 september jl. heeft de vaste commissie voor Economische Zaken mij gevraagd om een brief over de onduidelijkheid die is gerezen omtrent de termijnen waarop melding moet worden gemaakt van vanggewassen. U verzoekt mij tevens aan te geven hoe wordt omgegaan met indieners die hun melding te laat hebben ingebracht.

Het gaat hierbij om de teelt van vanggewassen in het kader van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In lijn met de motie Dik-Faber (Kamerstuk 28 625, nr. 195) heb ik in aanvulling op de Europese eisen bepaald dat vanggewassen minimaal 10 weken op het land moeten staan.

Om controle op de subsidieaanvragen mogelijk te maken, moeten landbouwers hun volledige subsidieaanvraag vooraf indienen via de Gecombineerde Opgave. Normaal gesproken dient deze uiterlijk 15 mei bij het betaalorgaan te zijn ingediend. Dit jaar is de deadline op 15 juni gesteld. Via de Gecombineerde Opgave hebben landbouwers ook melding moeten doen van hun voornemen om vanggewassen te telen.

De 10 weken termijn was daarbij een complicerende factor. Om de controle hierop mogelijk te maken dient het betaalorgaan tijdig te worden geïnformeerd over de inzaaidatum. Op 15 juni kunnen veel landbouwers echter nog geen goede inschatting geven van het moment van zaaien. Daarom heeft RVO de mogelijkheid geboden om de werkelijke inzaaidatum later door te geven.

In de loop van augustus is gebleken dat veel landbouwers de inzaaidatum pas melden na het zaaien. Vanuit controletechnische oogpunt bezien was dat bezwaarlijk. Vanuit RVO is daarom aanvankelijk gecommuniceerd dat bij melding na het zaaien, de meldingsdatum als inzaaidatum zou worden aangemerkt. Dit bracht echter het bezwaar met zich mee dat landbouwers die eerder hadden gezaaid dan gemeld, met een langere instandhoudingsplicht werden geconfronteerd. De periode tussen zaaien en melden telde in deze constructie immers niet mee voor de bepaling van de 10 weken termijn.

Om aan dit bezwaar tegemoet te komen is 2 september jl. alsnog besloten af te zien van het voornemen om de meldingsdatum als zaaidatum te hanteren. In plaats daarvan zal RVO de door de landbouwer doorgegeven inzaaidatum als vertrekpunt nemen voor de bepaling van de 10 weken termijn. Wanneer een landbouwer geen inzaaidatum meldt, gaat het betaalorgaan uit van een inzaaidatum van 30 september.

Voor controledoeleinden blijft het achteraf melden niettemin een complicerende factor. Daarom blijf ik erop aandringen de inzaaidatum tijdig te melden, bij voorkeur voor het zaaien. In die gevallen waarbij er na het zaaien is gemeld, kan RVO zich genoodzaakt zien extra controles te laten uitvoeren.

De gekozen lijn biedt een uitweg rond de onduidelijkheid die is gerezen rond de melding van de inzaaidatum en geldt voor 2015. Vanaf 2016 zal het niet meer mogelijk zijn om de inzaaidatum pas na het zaaien te melden. Dit zal in de nationale regeling tijdig expliciet worden vastgelegd en bekend worden gemaakt. Tevens zullen de inwinningssystemen van RVO hierop worden aangepast. Op deze wijze wil ik herhaling van de nu ontstane situatie voorkomen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven