Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 september 2015
Op 2 september jl. heeft de vaste commissie voor Economische Zaken mij gevraagd om
een brief over de onduidelijkheid die is gerezen omtrent de termijnen waarop melding
moet worden gemaakt van vanggewassen. U verzoekt mij tevens aan te geven hoe wordt
omgegaan met indieners die hun melding te laat hebben ingebracht.
Het gaat hierbij om de teelt van vanggewassen in het kader van de vergroening van
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In lijn met de motie Dik-Faber (Kamerstuk
28 625, nr. 195) heb ik in aanvulling op de Europese eisen bepaald dat vanggewassen minimaal 10 weken
op het land moeten staan.
Om controle op de subsidieaanvragen mogelijk te maken, moeten landbouwers hun volledige
subsidieaanvraag vooraf indienen via de Gecombineerde Opgave. Normaal gesproken dient
deze uiterlijk 15 mei bij het betaalorgaan te zijn ingediend. Dit jaar is de deadline
op 15 juni gesteld. Via de Gecombineerde Opgave hebben landbouwers ook melding moeten
doen van hun voornemen om vanggewassen te telen.
De 10 weken termijn was daarbij een complicerende factor. Om de controle hierop mogelijk
te maken dient het betaalorgaan tijdig te worden geïnformeerd over de inzaaidatum.
Op 15 juni kunnen veel landbouwers echter nog geen goede inschatting geven van het
moment van zaaien. Daarom heeft RVO de mogelijkheid geboden om de werkelijke inzaaidatum
later door te geven.
In de loop van augustus is gebleken dat veel landbouwers de inzaaidatum pas melden
na het zaaien. Vanuit controletechnische oogpunt bezien was dat bezwaarlijk. Vanuit
RVO is daarom aanvankelijk gecommuniceerd dat bij melding na het zaaien, de meldingsdatum
als inzaaidatum zou worden aangemerkt. Dit bracht echter het bezwaar met zich mee
dat landbouwers die eerder hadden gezaaid dan gemeld, met een langere instandhoudingsplicht
werden geconfronteerd. De periode tussen zaaien en melden telde in deze constructie
immers niet mee voor de bepaling van de 10 weken termijn.
Om aan dit bezwaar tegemoet te komen is 2 september jl. alsnog besloten af te zien
van het voornemen om de meldingsdatum als zaaidatum te hanteren. In plaats daarvan
zal RVO de door de landbouwer doorgegeven inzaaidatum als vertrekpunt nemen voor de
bepaling van de 10 weken termijn. Wanneer een landbouwer geen inzaaidatum meldt, gaat
het betaalorgaan uit van een inzaaidatum van 30 september.
Voor controledoeleinden blijft het achteraf melden niettemin een complicerende factor.
Daarom blijf ik erop aandringen de inzaaidatum tijdig te melden, bij voorkeur voor
het zaaien. In die gevallen waarbij er na het zaaien is gemeld, kan RVO zich genoodzaakt
zien extra controles te laten uitvoeren.
De gekozen lijn biedt een uitweg rond de onduidelijkheid die is gerezen rond de melding
van de inzaaidatum en geldt voor 2015. Vanaf 2016 zal het niet meer mogelijk zijn
om de inzaaidatum pas na het zaaien te melden. Dit zal in de nationale regeling tijdig
expliciet worden vastgelegd en bekend worden gemaakt. Tevens zullen de inwinningssystemen
van RVO hierop worden aangepast. Op deze wijze wil ik herhaling van de nu ontstane
situatie voorkomen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma