28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 226 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2015

In mijn brief van 27 mei jl. heb ik u toegezegd u nader te zullen informeren over de impact van de vereenvoudigingen die Eurocommissaris Hogan in de Landbouwraad van 11 mei jl. aankondigde (Kamerstuk 21 501-32, nr. 843). Het ging hierbij om een eerste set aan vereenvoudigingen die geen aanpassing van de verordeningen vereisten. Deze hebben inmiddels hun beslag gekregen in de richtsnoeren van de Europese Commissie en kunnen nu door de lidstaten worden toegepast. Het betreft aanpassingen in de richtsnoeren over ecologische aandachtsgebieden (EA) en blijvend grasland.

Zoals u weet, zijn dit twee belangrijke aandachtsvelden binnen de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ik blijf met de vergroening nadrukkelijk streven naar een ambitieuze invulling, die leidt tot echte winst voor biodiversiteit. In dat licht heb ik de vereenvoudigingen beoordeeld en mijn keuzes over de invulling ervan bepaald.

Onderstaand geef ik een opsomming van de betreffende vereenvoudigingen en ga ik per punt in op de relevantie voor Nederland en de wijze waarop ik er invulling aan zal geven.

1. Lidstaten zijn niet langer verplicht alle potentieel subsidiabele landschapselementen te registreren, maar mogen volstaan met het registreren van de door de landbouwers aangevraagde landschapselementen.

Verschillende lidstaten hebben om deze vereenvoudiging gevraagd. Ook Nederland heeft dit in februari jl. als voorstel ingebracht in het kader van de lopende vereenvoudigingsdiscussie. Voor Nederland is dit een belangrijke vereenvoudiging, omdat registratie van alle potentieel subsidiabele landschapselementen enorme uitvoeringskosten met zich meebrengt. Deze hoge uitvoeringskosten hebben mij ervan weerhouden bij de start van het nieuwe GLB alle typen landschapselementen open te stellen voor de invulling van de EA. Nu zijn alleen landschapselementen in het kader van de duurzaamheidscertificaten en onbeheerde akkerranden opengesteld.

Nu de uitvoering tegen lagere kosten mogelijk is, zal ik met ingang van 2016 overgaan tot een bredere openstelling van de landschapselementen. Ik heb besloten dat alle door de EU omschreven typen landschapselementen vanaf volgend jaar mee mogen tellen voor de vergroening, met uitzondering van sloten. Daarmee sluit ik aan bij de aanbevelingen van het Alterra rapport «Nationale invulling vergroening GLB vanuit het perspectief van biodiversiteit». Volgens dit rapport hebben sloten onvoldoende meerwaarde voor de biodiversiteit. Dat is ook de reden geweest dat in het equivalente pakket sloten alleen meegeteld mogen worden wanneer zij langs een beheerde akkerrand liggen, wat zorgt voor ecologische meerwaarde van de sloot. Ook kostenoverwegingen (verhoging uitvoeringslasten) spelen mee in mijn keuze om af te zien van algehele openstelling van sloten. Concreet betekent mijn besluit dat de huidige openstelling van landschapselementen vanaf volgend jaar conform de Europese regelgeving wordt uitgebreid met heggen, houtwallen, bomenrijen, solitaire bomen, boomgroepen en poelen/vijvers.

Ik ben in overleg met LTO over de praktische uitwerking van de bredere openstelling. Dit gesprek is onder andere van belang met het oog op de administratieve lasten die gepaard gaan met de bredere openstelling. Bezien zal worden op welke wijze, gegeven de beperkte voorbereidingstijd, de landschapselementen vanaf 2016 ingewonnen en geregistreerd kunnen worden. Met name in het eerste jaar zal van de landbouwers die hun landschapselementen willen laten meetellen voor de vergroening extra administratieve inspanningen worden gevraagd om tot een juiste registratie te kunnen komen.

2. Bij de registratie van lineaire landschapselementen zoals heggen en bomenrijen, is het niet langer voorgeschreven onderscheid te maken tussen deze typen van landschapselementen.

Deze vereenvoudiging is vooral bedoeld om het betaalorgaan wat meer flexibiliteit te geven bij het registreren van lineaire landschapselementen. In het kader van de uitbreiding van de openstelling van de landschapselementen en de uitwerking van het inwinnings- en registratiesysteem zal ik nader bezien of het wenselijk is van de geboden flexibiliteit gebruik te maken.

3. Meer flexibiliteit bij de registratie van specifieke typen blijvend grasland.

Deze voorziening is bedoeld om de registratie van blijvend grasland te vereenvoudigen in lidstaten die bepaalde traditionele teeltpraktijken aanmerken als blijvend grasland. Deze voorziening is voor Nederland niet relevant omdat Nederland deze traditionele teeltpraktijken niet kent.

4. Heggen en houtwallen mogen worden onderbroken door doorgangen tot een maximale breedte van 4 meter. Volgens het oude richtsnoer waren doorgangen van 2 meter toegestaan.

De relevantie van deze vereenvoudiging is voor Nederland momenteel gering, aangezien heggen en houtwallen nu alleen meetellen in het kader van de duurzaamheidscertificaten, waarbij de eis geldt dat er onderhoudscontracten in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) voor moeten zijn afgesloten. De vereenvoudiging wordt relevanter zodra vanaf 2016 de houtwallen en heggen generiek worden opengesteld en er dus naar verwachting meer houtwallen en heggen zullen worden aangemeld. De ruimere norm zal ik verwerken in de administratieve controletools vanaf aanvraagjaar 2016 en reeds toepassen bij de verwerking van fysieke controles over aanvraagjaar 2015.

5. In naar behoren gemotiveerde gevallen is een buffer van maximaal 5 meter tussen de grens van een perceel bouwland en het landschapselement toegestaan.

Deze vereenvoudiging biedt de mogelijkheid om landschapselementen die niet direct grenzen aan het perceel bouwland mee te laten tellen voor de vergroening. Ik wil deze mogelijkheid vanaf het eerstvolgende aanvraagjaar (2016) gebruiken om buffers tussen bouwland en landschapselementen toe te staan, voor zover deze geen wezenlijke aantasting vormen van het te beschermen ecosysteem. Ik denk daarbij aan braakliggende stroken die bijvoorbeeld extensief als paden worden gebruikt. Dit jaar zal RVO gebruiken als jaar waarin signalen over eventuele knelpunten inzake buffers worden geanalyseerd om te komen tot concrete beleidsregels.

6. Een aangevraagd ecologisch aandachtsgebied (EA) dat blijkt te ontbreken, mag worden gecompenseerd met een niet aangegeven EA.

Deze vereenvoudiging maakt het mogelijk dat indien bij een controle ter plaatse aangeven EA niet wordt aangetroffen dit gecompenseerd mag worden door EA dat wél geconstateerd wordt, maar niet is opgegeven tot ten hoogste de oppervlakte die is aangegeven. Deze vereenvoudiging wordt vanaf 2015 toegepast.

7. Kruidachtige eiwithoudende gewassen behoeven niet per definitie na vijf jaar als permanent grasland te worden beschouwd.

Deze verduidelijking betekent dat de teelt van luzerne beschouwd wordt als de teelt van een akkerbouwgewas en een perceel waarop dit gewas meer dan vijf jaar aaneensluitend wordt geteeld niet automatisch als blijvend grasland wordt aangeduid. Deze uitleg sluit aan bij de bestaande landbouwpraktijk in Nederland en wordt ook al toegepast door RVO.

8. Periodes van braak en agromilieuverbintenissen tellen niet mee bij de beantwoording van de vraag of er op een perceel sprake is van blijvend grasland. Dit is een uitzondering op de regel dat grasland als blijvend moet worden aangemerkt, wanneer er meer dan 5 jaar gras staat.

Deze vereenvoudiging houdt in dat voor een perceel bouwland dat is braakgelegd of waarop in het kader van een agromilieuverbintenis gras wordt ingezaaid de jaren dat de agromilieuverbintenis van kracht is niet meetellen bij het bepalen van de status blijvend grasland. Deze vereenvoudiging voorkomt dat het afsluiten van een agromilieuverbintenis tot gevolg kan hebben dat percelen de status blijvend grasland krijgen. Deze vereenvoudiging kan bijdragen aan de bereidheid van landbouwers om een agromilieuverbintenis af te sluiten op bouwland.

Eurocommissaris Hogan is voornemens in aanvulling op bovenstaande vereenvoudigingen ook de uitvoerings- en gedelegeerde verordeningen te vereenvoudigen en zal binnenkort met wijzigingsvoorstellen komen. Bij de beoordeling hiervan zal ik de volgende randvoorwaarden hanteren:

  • De vereenvoudigingen mogen de realisatie van de doelstellingen van het nieuwe GLB (met name ten aanzien van duurzaamheid, innovatie en concurrentiekracht) niet bemoeilijken.

  • De vereenvoudigingen mogen de bescherming van de financiële belangen van de EU niet in gevaar brengen. Er moet daarom sprake blijven van «sound financial management».

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven