28 607
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel I)

28 608
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel II – overig fiscaal pakket)

nr. 65
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 september 2003

1. Inleiding

Bij de behandeling van het Belastingplan 2003 is door middel van de kamerbreed aanvaarde motie Van Vroonhoven-Kok cs. (kamerstukken II 2002–2003, 28 607/28 608 nr. 39) aan het kabinet gevraagd de werking van de vermenigvuldigingsfactoren binnen de buitengewone uitgaven van de Wet Inkomstenbelasting 2001 te bezien. Naar aanleiding hiervan is onderzoek gedaan naar de buitengewone uitgaven. Deze brief doet hiervan verslag. Aangezien de vermenigvuldigingsfactoren met ingang van 2002 in de wet zijn opgenomen is er nog geen reguliere beleidsinformatie over beschikbaar. Het bleek wel mogelijk om met gegevens van voorgaande jaren en met een selectie van reeds in een vroeg stadium ontvangen elektronische aangiften over 2002 een eerste beeld van de werking van de vermenigvuldigingsfactoren te krijgen.

Naar aanleiding van vragen van de heer Verhagen tijdens het debat over de Regeringsverklaring wordt tevens aandacht besteed aan de zogenaamde verzilveringsproblematiek. Hiermee wordt de situatie bedoeld waarbij belastingplichtigen, veelal door cumulatie van aftrekposten en heffingskortingen, geen belasting meer betalen en daardoor niet of beperkt kunnen profiteren van aftrekposten en/of heffingskortingen. De heer Verhagen heeft de wens uitgesproken dat hoge zorgkosten voor chronisch zieken en andere kwetsbare groepen zoals ouderen en mensen met lagere inkomens ook gecompenseerd dienen te worden indien geen belasting betaald wordt. In het onderzoek naar de vermenigvuldingingsfactoren binnen de buitengewone uitgaven is daarom eveneens gekeken naar de verzilveringsproblematiek.

2. Buitengewone uitgaven algemeen

De regeling voor buitengewone uitgaven in de Wet Inkomstenbelasting 2001 is een voortzetting van de buitengewone lastenregeling in de oude Wet Inkomstenbelasting 1964. Als buitengewone uitgave zijn aftrekbaar bepaalde kosten1 voorzover ze een drempel van doorgaans 11,2% van het inkomen overtreffen. Buiten de werkelijke kosten kunnen, onder voorwaarden, ook vaste bedragen worden opgevoerd waaronder het zogenaamde arbeidsongeschiktheids- en chronisch ziekenforfait en het ouderdomsforfait. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van de buitengewone uitgavenregeling bijlage 2.

Gebruik buitengewone uitgavenregeling

De laatste jaren is het gebruik van de buitengewone uitgavenregeling fors gestegen. Dit hangt niet alleen samen met de stijging van de ziektekosten in de afgelopen jaren maar ook zijn er diverse beleidsmaatregelen geweest waardoor het gebruik in personen en naar gemiddelde hoogte is toegenomen.

In tabel 1 is de meerjarige ontwikkeling opgenomen van het gebruik van de buitengewone uitgavenregeling waarbij tevens per jaar kort is aangegeven wat de belangrijkste beleidswijzigingen waren. Voor 2002 wordt de totale aftrek buitengewone uitgaven op € 1 884 mln geraamd, dit gaat gepaard met een budgettaire derving van naar schatting € 415 mln.

Tabel 1 gebruik buitengewone uitgaven

 Aantal belastingplichtigen met buitengewone uitgavenAftrekbaar bedrag in € mlnBelangrijkste beleidsmaatregelen
1998580 000800Forfait uitgebreid naar chronisch zieken
1999655 000950Aftrek voor chronisch zieke kinderen
2000830 0001 200Verhoging forfaits met 50%
20011 048 0001 542Verlaging drempels voor inkomen en dieetkosten
200211 100 0001 884Vermenigvuldigingsfactoren en codificatie

1 Raming

3. De vermenigvuldigingsfactoren binnen de buitengewone uitgavenregeling

Mede naar aanleiding van het rapport van de IGCZ-raad is met ingang van 2002 besloten tot invoering van de vermenigvuldigingsfactoren. Voor personen met een inkomen onder de € 27 847 worden de buitengewone uitgaven in 2002 vermeerderd met 25% als ook in 2001 aftrek is genoten of met 50% als ook in 2000 en 2001 aftrek is genoten.

In tabel 2 is voor 2002 op macroniveau weergegeven hoe de buitengewone uitgaven en vermenigvuldigingsfactoren zijn opgebouwd. Hieruit blijkt dat een fors deel van de buitengewone uitgaven betrekking heeft op de forfaits voor ouderen en chronisch zieken en de premies voor ziektekostenverzekeringen. Naar schatting wordt het ouderdomsforfait (à € 730 per jaar in 2002) toegepast door circa 940 000 personen2 boven de 65 jaar en het arbeidsongeschiktheids- en chronisch ziekenforfait (idem € 730) door circa 205 000 personen. Ruim de helft van de buitengewone uitgaven (voor aftrek van de drempel) heeft betrekking op de reguliere premies voor de ziektekosten (ZFW en particulier). Uit de tabel kan tevens worden afgeleid dat de vermenigvuldigingsfactoren 18% (€ 345 mln) vormen van de totale aftrek aan buitengewone uitgaven.

Tabel 2 Onderverdeling Buitengewone uitgaven 20021 (in € mln)

Categorie65 plus65 minTotaalRelatief
Ouderdomsforfait6444168416%
Arbeidsong./chronisch ziekenforfait41461503%
Premies ziektekostenverzekering1 1591 2222 38054%
Tandartskosten43811243%
Eigen risico/eigen bijdrage66431092%
Reiskosten2538631%
Hulpmiddelen2621471%
Dieetkosten2023431%
Huishoudelijke hulp4410541%
Begrafenis-/overlijdenskosten61511113%
Opticien/bril/lenzen62691313%
Rest26322849111%
Subtotaal 1 (voor aftrek drempel)2 4151 9744 389100%
Drempel1 4291 4222 851 
Subtotaal 2 (na aftrek drempel)9875521 53882%
+ vermenigvuldigingsfactor 25%3511462%
+ vermenigvuldigingsfactor 50%2267329916%
     
Totaal BU-aftrek1 2496351 884100%
     
Aantal belastingplichtigen met BU-aftrek625 000475 0001 100 000 

1 Raming

In tabel 3 wordt voor standaardcategorieën ouderen de werking van de buitengewone uitgaven berekend. Daaruit blijkt dat voor hen alleen al door de aftrek van het ouderdomsforfait en de standaard ziektekosten (ziekenfondspremies en particuliere poliskosten) tot ver in het inkomensgebouw de mogelijkheid bestaat voor aftrek van buitengewone uitgaven. Door de vermenigvuldigingsfactoren wordt het voordeel hiervan voor lage inkomens versterkt.

Tabel 3 Voorbeeld toepassing buitengewone uitgaven bij standaardcategorieën ouderen (2003)

 Ouderen gehuwdOuderen alleenstaand
 Alleen AOWAOW + 2 500AOW + 5 000AOW + 15 000AOW + 25 000AOW + 35 000Alleen AOWAOW + 2 500AOW + 5 000AOW + 15 000
Gezamenlijk verzamelinkomen voor BU15 77818 27820 77830 77840 77850 77811 46613 96616 46625 466
Buitengewone uitgaven per huishouden          
Ouderdomsforfait1 5141 5141 5141 5141 5141 514757757757757
Huisapotheek46464646464623232323
Ziektekostenpremies (ZFW of particulier)2 0452 2062 3683 7863 7863 7861 3251 4861 6471 893
Subtotaal 13 6053 7663 9285 3465 3465 3462 1052 2662 4272 673
Drempel1 7672 0472 3273 4474 5675 6871 2841 5641 8442 964
Subtotaal 21 8381 7191 6011 89977908217025830
Vermenigvuldigingsfactor 50%9198608000004103512920
Totaal aftrek buitengewone uitgaven2 7572 5792 4011 89977901 2311 0538750

De onderverdeling van de buitengewone uitgaven en vermenigvuldigingsfactoren is tevens onderzocht naar inkomensklassen. Deze gegevens worden in tabellen 4 en 5 in bijlage 1 gepresenteerd. Hieruit blijkt dat bij ouderen 81% van de belastingplichtigen met buitengewone uitgaven recht hebben op de vermenigvuldigingsfactoren. Voor personen onder de 65 jaar bedraagt dit 57%.

4. Verzilveringsproblematiek

Naar aanleiding van vragen van de heer Verhagen bij het debat over de regeringsverklaring is tevens gekeken naar de omvang van de verzilveringsproblematiek bij de groep belastingplichtigen die aftrek voor buitengewone uitgaven opvoeren. Deze verzilveringsproblematiek is afhankelijk van individuele factoren welke jaarlijks kunnen wijzigen zoals het inkomen, het totaal aan aftrekposten en het recht op en de hoogte van de heffingskortingen. Indicatieve berekeningen met voorlopige gegevens wijzen uit dat er naar schatting in 2002 circa 290 000 belastingplichtigen met buitengewone uitgaven zijn die deze aftrek niet of niet geheel kunnen verzilveren. Dit aantal is onderverdeeld in 250 000 belastingplichtigen boven de 65 jaar (circa 40% van de groep ouderen die aftrek voor buitengewone uitgaven opvoert) en 40 000 belastingplichtigen onder de 65 jaar (8% van de desbetreffende groep). Geschat wordt dat circa 22% (± 400 mln in 2002) van de totale aftrek buitengewone uitgaven niet verzilverd kan worden. Mede vanwege deze uitkomst zal het kabinet in 2004 een Tegemoetkomingsregeling Buitengewone Uitgaven introduceren op de VWS-begroting voor belastingplichtigen die hun aftrek wegens buitengewone uitgaven niet of niet volledig kunnen verzilveren.

5. Conclusie

Het gebruik van de buitengewone uitgavenregeling is de laatste jaren flink gegroeid in personen maar ook in het aftrekbare bedrag. Naar verwachting zal de groei van het aantal personen zich de komende jaren doorzetten onder andere door een daling van het niet-gebruik van de regeling die mede samenhangt met het aantrekkelijker worden van de regeling door beleidswijzigingen. De kostenstijgingen in de zorg zullen de komende jaren eveneens doorwerken naar de buitengewone uitgavenregeling waardoor ook het gemiddelde bedrag naar verwachting zal toenemen. Tevens speelt een rol dat vooral door het ouderdomsforfait en het niveau van de drempel in relatie tot de standaard ziektekostenpremies (vnl ZFW-premies) een grote groep 65-plussers met een laag en middeninkomen binnen het bereik van de regeling is gekomen. Inmiddels maakt circa 50% van de 65-plussers gebruik van de buitengewone uitgavenregeling.

Uit tabel 2 blijkt dat een groot deel van de aftrek voor buitengewone uitgaven verband houdt met «standaardposten» als de reguliere ziektekostenpremies, het ouderen- en arbeidsongeschiktheids /chronisch ziekenforfait en de vermenigvuldigingsfactoren.

De aftrek voor buitengewone uitgaven is, door de diverse beleidsmatige aanpassingen en het grotere gebruik van de regeling, uitgegroeid tot een belangrijke regeling voor belastingplichtigen met hoge (ziekte)kosten in relatie tot hun inkomen. Vooral de verhoging van de forfaits (2000), de verlaging van de drempel (2001) en de in 2002 ingevoerde vermenigvuldigingsfactoren, die specifiek ten goede komen aan belastingplichtigen met een laag inkomen die meerdere jaren hoge buitengewone uitgaven hebben, dragen hiertoe bij. De verruiming van de regeling heeft als keerzijde dat belastingplichtigen in toenemende mate geconfronteerd worden met de omstandigheid dat de aftrek voor buitengewone uitgaven niet of niet geheel meer verzilverd kan worden doordat er geen belasting meer betaald wordt. Dit hangt overigens mede samen met de verlaging van de belastingen door de belastingherziening en meer specifiek de introductie en de latere verhogingen van de heffingskortingen. Het probleem van de verzilvering zal worden ondervangen door de introductie in 2004 (over het belastingjaar 2003) van de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven die door de Belastingdienst wordt uitgevoerd. Met deze Tegemoetkomingsregeling wordt mede gevolg gegeven aan de toezegging van minister-president Balkenende tijdens het debat over de Regeringsverklaring. Deze heeft hierbij aangegeven in het kader van het inkomensbeleid bij de begroting rekening te houden met de door de heer Verhagen gesignaleerde groep chronische zieken en andere kwetsbare groepen als ouderen en mensen met lagere inkomens en hoge zorgkosten die een verzilveringsprobleem hebben. Over de Tegemoetkomingsregeling zult u door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ondergetekende zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.

Het kabinet is voornemens in 2006 de zorgtoeslag in te voeren waarbij huishoudens gecompenseerd zullen worden voor (te) hoge zorgkosten in relatie tot hun inkomen. Aangezien zowel de buitengewone uitgavenregeling in de IB en de nieuw voorgestelde Tegemoetkomingsregeling hier ook in voorzien zal bezien worden welke gevolgen de invoering van de zorgtoeslag heeft voor de vormgeving van deze twee regelingen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

BIJLAGE 1

Opbouw buitengewone uitgaven naar inkomen (2002)

Tabel 4 gebruik Buitengewone uitgaven 65-plussers naar inkomensklasse

 Gemiddeld bedrag (€): 
Verzamelinkomen voor aftrek BU (€) Aantal BU-kosten(A)Drempel(B) verm.fact(C)Totaal BU-aftrek(A – B + C) Idem (in € mln)
< 5 0001 0001 8586853641 5372
5 000–10 00016 0003 2311 5215322 24236
10 000–15 000190 0002 6611 4454611 676319
15 000–20 000170 0003 4591 9215712 109359
20 000–27 847132 0004 2762 5965132 193290
       
27 847–35 00058 0005 3213 38501 936112
35 000–50 00043 0006 3664 27802 08890
> 50 00015 0008 0775 32402 75241
Totaal625 000    1 249

Tabel 5 gebruik Buitengewone uitgaven 65-minners naar inkomensklasse

 Gemiddeld bedrag (€): 
Verzamelinkomen voor aftrek BU (€) Aantal BU-kosten(A)Drempel(B) verm.fact(C)Totaal BU-aftrek(A – B + C) Idem (in € mln)
< 5 0001 0001 075753443660
5 000–10 00018 0001 60597215478714
10 000–15 00052 0002 5711 5063261 39172
15 000–20 00076 0003 1332 0013471 478112
20 000–27 847123 0003 7712 6973081 382169
       
27 847–35 00092 0004 5143 43101 083100
35 000–50 00080 0005 7134 38401 329106
> 50 00033 0007 1515 31801 83360
Totaal475 000    635

Leeswijzer (tabel 4)

Er zijn circa 190 000 belastingplichtige ouderen met een verzamelinkomen tussen € 10 000 en € 15 000 die aftrek voor buitengewone uitgaven opvoeren. Het gemiddelde bedrag aan kosten die deze groep opvoert (inclusief forfaits etc) bedraagt € 2 661 (kolom A). De gemiddelde drempel voor deze groep bedraagt € 1 445 (kolom B). Door de werking van de vermenigvuldigingsfactoren is er een extra aftrek van gemiddeld € 461 (kolom C). De gemiddelde aftrek voor buitengewone uitgaven bedraagt daarmee A – B + C = € 1 676. Totaal wordt door deze groep voor 190 000 * € 1676 = € 319 mln aan buitengewone uitgaven afgetrokken.

BIJLAGE 2

Buitengewone uitgavenregeling

Buitengewone uitgaven

Ziektekosten worden in beginsel aangemerkt als een inkomensbesteding. Deze heeft geen invloed op het belastbare inkomen op basis waarvan de verschuldigde inkomstenbelasting wordt berekend. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die belastingplichtigen dwingen tot een inkomensbesteding van een zo dringend en uitzonderlijk karakter (buitengewone uitgaven) dat aan deze bestedingen prioriteit moet worden verleend boven belastingbetaling. De bedoeling van de buitengewone uitgaven regeling is dat alleen uitgaven die «buitengewoon» zijn aftrekbaar zijn. Met de drempel van de buitengewone uitgavenregeling wordt op praktische wijze een kwantitatief onderscheid aangebracht tussen «normale» uitgaven (niet aftrekbaar) en «buitengewone» uitgaven (wel aftrekbaar). Daarbij is aangesloten bij een zo eenduidig mogelijk criterium: de fiscale draagkracht van belastingplichtige op grond van het verzamelinkomen voor aftrek van de buitengewone uitgaven.

Voor de bepaling of sprake is van buitengewone uitgaven wordt gekeken naar de uitgaven voor ziekte etc. Premies voor een ziektekostenverzekering behoren tot de uitgaven voor ziekte omdat het betalen van deze premies onlosmakelijk samenhangt met uitgaven voor ziekte en door middel van de vergoedingen op grond van deze verzekeringen een deel van de ziektekosten gedekt kan worden.

De buitengewone uitgaven regeling is een vangnet dat alleen in werking treedt als voorliggende voorzieningen ziektegerelateerde kosten niet compenseren. De regeling van de buitengewone uitgaven staat in beginsel open voor iedereen die uitgaven voor ziektekosten heeft die in verhouding tot het inkomen hoog zijn. Niettemin zijn in de afgelopen jaren een groot aantal fiscale maatregelen getroffen waaronder verhoging van de forfaits, verlaging van de inkomensdrempel en de zogeheten vermenigvuldigingsfactoren.

Chronisch ziekenforfait

Met het chronisch ziekenforfait is beoogd chronisch zieken en gehandicapten (die niet in aanmerking komen voor het ouderdoms- of het arbeidsongeschiktheidsforfait) een compensatie te geven voor extra kosten wegens arbeidsongeschiktheid en chronische ziekte die de draagkracht aantasten, maar niet altijd benoembaar zijn. De praktische vraag naar de afbakening van de groep chronisch zieken en gehandicapten bleek moeilijk te beantwoorden. Er was geen bestaande indicatiestelling waarbij kon worden aangesloten. Als «next best» oplossing is toen een praktisch aanknopingspunt gezocht in de werkelijke uitgaven voor ziektekosten. Achterliggende gedachte was dat je vooral de groep chronisch zieken en gehandicapten zou willen compenseren voor verborgen kosten die – altijd in relatie tot het inkomen – al hoge uitgaven hadden. Die zijn immers minder dan anderen in staat om ook nog eens de verborgen kosten zelf te dragen. In aanmerking voor het chronisch ziekenforfait komt daarom iedereen die de voorgaande twee jaren de drempel buitengewone uitgaven heeft overschreden. Door deze pragmatische wijze van afbakening komt de compensatie door middel van het chronisch ziekenforfait in ieder geval terecht bij mensen die twee jaren buitengewone uitgaven hebben gehad. Deze invulling bleek voor de Belastingdienst hanteerbaar en verwacht word dat hiermee een aanzienlijk deel van de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten word bereikt.

Vermenigvuldigingsfactoren voor buitengewone uitgaven

De mede naar aanleiding van het IGCZ-rapport ingevoerde, vermenigvuldigingsfactoren zijn bedoeld om de buitengewone uitgaven aftrek en het daarin verdisconteerde chronisch ziekenforfait meer waarde te geven voor lagere en middeninkomens. Het effect van de vermenigvuldigingsfactoren is door het verhogen van de waarde van deze aftrekpost voor lagere en middeninkomens vergelijkbaar met het effect van een heffingskorting voor de buitengewone uitgaven. De hoogte van de vermenigvuldigingsfactoren is bovendien afhankelijk gesteld van het voorafgaande aantal jaren waarin de belastingplichtige buitengewone uitgaven aftrek heeft gehad.


XNoot
1

Te denken valt aan kosten als gevolg of ten behoeve van ziekte, invaliditeit, bevalling, overlijden, arbeidsongeschiktheid, chronische ziekte, ouderdom en adoptie.

XNoot
2

Dit komt overeen met circa 50% van het totaal aantal personen van 65 jaar en ouder.

Naar boven