28 601
Sociale Nota 2003

nr. 2
NOTA

INHOUDSOPGAVE blz.

HOOFDSTUK 1AAN HET WERK, MET MINDER REGELS5
   
HOOFDSTUK 2SOCIAAL-ECONOMISCH BEELD6
   
HOOFDSTUK 3VERSTERKEN VAN DE SOCIALE EN ECONOMISCHE STRUCTUUR9
3.1Werk moet lonen, meer mensen aan het werk9
3.2Evenwichtige inkomensontwikkeling11
3.3Beheersen ontwikkeling arbeidskosten11
3.4Aanpak van misbruik en fraude14
   
HOOFDSTUK 4BELEIDSAGENDA: DE PRIORITEITEN15
4.1De aanpak van de WAO15
4.2Reïntegratie: ruimte en verantwoordelijkheid16
4.3Levensloop17
   
HOOFDSTUK 5TOT SLOT19
   
BIJLAGEN21

1. AAN HET WERK, MET MINDER REGELS

De groei van de Nederlandse economie en werkgelegenheid in de tweede helft van de jaren negentig is uitzonderlijk goed geweest. Voor deze prestatie bestaat internationaal veel waardering. Toch doen zich op veel terreinen (nog) oude en nieuwe maatschappelijke vraagstukken voor. Het aantal WAO'ers loopt op naar de 1 miljoen. Veel mensen zitten al jaren in de bijstand, de werkloosheid loopt op met 7 000 per maand.

Dit kabinet wil werken aan het herstel van vertrouwen door een open oog en oor te hebben voor wat er in de samenleving speelt en leeft, en door meer duidelijkheid en daadkracht, ook op het terrein van arbeidsmarkt en sociale zekerheid: aan het werk, met minder regels. Werken en langer doorwerken moet meer lonend worden. Werk is de motor achter integratie en persoonlijke ontwikkeling en de basis voor inkomensvooruitgang. Minder regels en minder bureaucratie geven ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en voor maatwerk waar het gaat om het overheidsoptreden.

Wat zijn de prioriteiten op het terrein van werk en inkomen? In de eerste plaats de aanpak van de WAO. Bijna 1 miljoen WAO'ers op een beroepsbevolking van 7 miljoen is veel te veel. Ten tweede, een grotere effectiviteit in de uitvoering van de bijstand en snellere bemiddeling en begeleiding naar werk. Gemeenten krijgen nu nog te weinig eigen verantwoordelijkheid en worden beknot in het vinden van eigen oplossingen. En ten derde, ruimte voor het gezin en het kunnen combineren van werken, zorgen en leren gedurende de gehele levensloop. Ouders met jonge kinderen zitten nu vaak knel in het «spitsuur van het leven». Vrouwen komen daardoor vaak vroegtijdig buiten het arbeidsproces te staan. Dit is in het kort de sociale agenda van dit kabinet: ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en maatwerk, sociaal voor wie niet kan en streng voor wie niet wil.

Deze beleidsagenda vraagt een gezamenlijke aanpak van overheid, sociale partners en samenleving. Een aanpak die ruimte laat voor ieders eigen verantwoordelijkheid. Niet de Rijksoverheid en de regels dienen voorop te staan, maar de verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven, gemeenten en sociale partners. Door effectievere aandacht voor werkgelegenheid, minder regels en minder bureaucratie wil het kabinet de voorwaarden scheppen voor een sterkere sociale en economische structuur en meer vitaliteit in de Nederlandse economie en samenleving. Alleen zo kan ook voor de langere termijn een robuust sociaal stelsel worden gewaarborgd. Maar dat is niet genoeg. Van iedereen wordt verwacht en gevraagd om naar beste vermogen een bijdrage te leveren.

2. SOCIAAL-ECONOMISCH BEELD

In de tweede helft van de jaren negentig is de Nederlandse economie sterk gegroeid. Met een krachtige conjuncturele wind in de rug zijn werkloosheid en overheidstekort teruggedrongen. Sinds 1995 zijn er 1,2 miljoen banen bijgekomen, is de werkloosheid gedaald van 7 naar 3 procent, is een EMU-tekort van ruim 4 procent BBP weggewerkt, en is de overheidsschuld verminderd van ruim 77 procent BBP tot 53 procent in 2001. Nederland ontwikkelde zich in deze jaren, gemeten in inkomen per hoofd van de bevolking, tot een van de meest welvarende landen van de Europese Unie.kst-28601-2-1.gifkst-28601-2-2.gif

Sinds eind 2000 is het economische tij echter gekeerd. In 1998, bij de crisis in Azië, leek er nog vooral sprake van een bedreiging van buitenaf voor een in zichzelf gezonde economie. In de loop van 2000 deed zich echter een meer fundamentele omslag voor die werd ingeluid door stijgende olieprijzen, dalende beurskoersen en verminderde investeringen in met name de ICT-sector. De daarop volgende conjuncturele neergang uitte zich in een bredere golf van teruglopende winsten en bedrijfsinvesteringen, gepaard gaande met faillissementen en ontslagen. Ook in Nederland liep de groei aanzienlijk terug. Een specifiek probleem voor Nederland was daarbij dat de krapte op de arbeidsmarkt de arbeidskosten op dreef.kst-28601-2-3.gif

* relatieve arbeidskosten per eenheid product; de grafiek geeft weer hoeveel de arbeidskosten in de EU meer of minder stijgen dan in Nederland.

Bron: Eurostatkst-28601-2-4.gif

Na een langdurige periode van gematigde loonontwikkeling, gevolgd door een hoogconjunctuur in de tweede helft van de jaren negentig, is in Nederland een situatie ontstaan, waarbij een lage geregistreerde werkloosheid samengaat met een nog altijd omvangrijke inactiviteit in brede zin. Het aantal mensen in de WW en de bijstand daalde de afgelopen jaren weliswaar, maar minder dan op grond van de werkgelegenheidsgroei had mogen worden verwacht. Dat komt omdat nieuwe toetreders, vooral vrouwen en schoolverlaters, meer van de werkgelegenheidsgroei hebben geprofiteerd dan de (altijd moeilijker bereikbare) mensen die al langdurig werkloos waren. En het aantal mensen in arbeidsongeschiktheidsregelingen steeg zelfs. Mede door deze arbeidsschaarste zijn de lonen de afgelopen jaren sterk gestegen. In een groot aantal sectoren overstegen de loonstijgingen de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Hierdoor is de concurrentiepositie van Nederland, vooral sinds 1998, in betekenende mate verslechterd. Met enige vertraging heeft deze ontwikkeling zich in combinatie met de wereldwijde conjuncturele neergang vanaf eind 2001 vertaald in toenemende werkloosheid.kst-28601-2-5.gif

Dit samenspel van een tegenvallende internationale conjunctuur en de specifiek Nederlandse problematiek rond arbeidsmarkt en sociale zekerheid brengt Nederland in een precaire positie. Er dreigt een vicieuze cirkel op te treden: als gevolg van de lagere economische groei komen de overheidsfinanciën onder druk te staan en loopt het beroep op de sociale zekerheid weer op. De meest recente cijfers bevestigen dit. De economische groei voor 2003 is ten opzichte van het Centraal Economische Plan (april 2002) met 1 procentpunt neerwaarts bijgesteld tot 1½ procent. Hiermee blijft Nederland duidelijk achter bij de overige industrielanden. En waar in de voorgaande jaren nog begrotingsoverschotten werden gerealiseerd, slaat dit, ondanks een fors pakket aan ombuigingen, zowel dit jaar als volgend jaar om in een EMU-tekort van 0,5 procent BBP. De werkloosheid groeit in 2002 met ruim 50 000 personen tot 300 000 en stijgt in 2003 verder door naar 395 000. En het aantal WAO-ers nadert inmiddels de één miljoen.

In dit klimaat raakt het economische herstel gemakkelijk buiten bereik. De Nederlandse concurrentiepositie is zodanig verzwakt, dat Nederland niet automatisch meeprofiteert bij een eventueel herstel van de internationale conjunctuur. Onduidelijk is nog wat daarbij de rol zal zijn van ontwikkelingen op de financiële markten. De koersdaling op de beurzen heeft het voor een aantal pensioenfondsen inmiddels onvermijdelijk gemaakt om over te gaan tot premieverhogingen. Dit betekent een verdere stijging van de arbeidskosten, in een situatie die juist om het tegenovergestelde vraagt.

3. VERSTERKEN VAN DE SOCIALE EN ECONOMISCHE STRUCTUUR

De verslechterde concurrentiepositie en het grote aantal mensen buiten het arbeidsproces en in een uitkeringssituatie vragen om versterking en vitalisering van de sociale en economische structuur. Dit betekent om te beginnen meer ruimte voor eigen verantwoordelijkheid van mensen. De regelgeving en administratieve lasten op het terrein van werk en inkomen zullen daartoe fors worden verminderd. Daarnaast is essentieel dat werken meer gaat lonen en de afhankelijkheid van een uitkering wordt ontmoedigd en beperkt. Doel is meer mensen te prikkelen tot het zoeken en aanvaarden van werk. De basis hiervoor ligt in een modern activerend arbeidsmarktbeleid en een helder en uitvoerbaar sociaalzekerheidsstelsel dat daadkrachtig wordt gehandhaafd. Misbruik en fraude zullen krachtig worden bestreden. Het kabinet wil hier samen met andere partijen voortvarend mee aan de slag, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Met een open houding, in de wetenschap dat morgen niet alles gerealiseerd kan zijn. Het minder gunstige economische beeld vraagt om een terughoudend financieel-economisch beleid en een gematigde loonkostenontwikkeling. Een evenwichtige inkomensontwikkeling waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen, geldt daarbij als uitgangspunt.

3.1 Werk moet lonen, meer mensen aan het werk

De 1,2 miljoen banen die er sinds 1995 zijn bijgekomen hebben de situatie op de arbeidsmarkt sterk gewijzigd. De huidige arbeidsmarkt vertoont een dubbel gezicht: enerzijds moeilijk vervulbare vacatures en anderzijds nog steeds veel mensen die zijn aangewezen op een uitkering. Het arbeidsmarktbeleid speelt nog onvoldoende in op deze gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt. Daar komt bij dat in de komende jaren rekening moet worden gehouden met minder autonome groei van het arbeidsaanbod door ontgroening en vergrijzing. Het is tegen deze achtergrond dat het kabinet de oriëntatie van het arbeidsmarktbeleid veel nadrukkelijker wil richten op stimulering van het arbeidsaanbod in plaats van op het stimuleren en creëren van arbeidsvraag. Voorop staat het terugdringen van uitkeringsafhankelijkheid door het voorkomen van (langdurige) werkloosheid en door effectieve reïntegratie. Daartoe zal het kabinet onder meer maatregelen nemen om de armoedeval terug te dringen.

Er is sprake van armoedeval als een stijging van het bruto inkomen niet of nauwelijks resulteert in een toename van het netto besteedbaar inkomen, of zelfs in een afname daarvan. Oorzaak is dat de toename van het netto inkomen teniet wordt gedaan door het verlies aan aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen, zoals huursubsidie, kwijtschelding van lokale belastingen (met name OZB) en gemeentelijke inkomensondersteuning. Zo gaat een alleenstaande die werk aanvaardt op minimumloonniveau, er in 2002 ten opzichte van zijn bijstandsuitkering gemiddeld € 225 per jaar op achteruit.

Om werk meer lonend te maken is in het regeerakkoord 1 miljard euro vrijgemaakt voor verhoging van de arbeidskorting. De verhoging zal stapsgewijs plaatsvinden. De ruimte hiervoor wordt onder meer gecreëerd door het gefaseerd afschaffen van de afdrachtvermindering lage lonen (SPAK) en de afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW). Voor volgend jaar heeft het kabinet nog extra geld vrijgemaakt voor verhoging van de arbeidskorting, zodat deze in 2003 in totaal met € 119 zal worden verhoogd. Daarnaast wil het kabinet, mede in samenhang met de introductie van een zorgtoeslag en een nieuwe inkomensafhankelijke kinderkorting in de belastingen, het aantal inkomensafhankelijke regelingen beperken. Zo zal de mogelijkheid voor gemeenten om categoriaal inkomensondersteuningsbeleid te voeren worden beëindigd. En met het schrappen van de Onroerend Zaakbelasting (OZB) voor woningen in 2005, verdwijnt ook het armoedevaleffect dat samenhangt met het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid bij de OZB. En ook in het kader van de aanpak van de armoedeval zal de huursubsidie anders worden vormgegeven, waardoor de vermindering van de huursubsidie, als het inkomen stijgt, geleidelijker verloopt.

Meer mensen aan het werk is, mede met het oog op de vergrijzing, ook een belangrijke doelstelling op de Europese agenda. Zo zullen binnen het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie nog dit jaar nieuwe afspraken worden gemaakt om het onbenutte arbeidspotentieel in Europa te mobiliseren en de arbeidsmarkten van Europa verdergaand te moderniseren. Belangrijkste doelstelling in de ogen van Nederland is, dat de gemiddelde arbeidsparticipatie in Europa wordt verhoogd van de huidige 64 procent tot 70 procent.

Meer mensen aan het werk betekent ook meer vrouwen aan het werk. Hierover zijn ook binnen de EU afspraken gemaakt. Nederland heeft als doelstelling dat in 2010 65 procent van de vrouwen deelneemt aan het arbeidsproces. De door het kabinet voorgestelde verhoging van de arbeidskorting ondersteunt deze doelstelling door de drempel tot herintreden te verlagen. Dat geldt ook voor de basisregeling levensloop (verlofknip), de aanpassing van de Wet Arbeid en Zorg en invoering van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK). Deze regelingen dragen ertoe bij dat mensen arbeid en zorg flexibeler over de levensloop en het gezin kunnen spreiden waardoor in het bijzonder de arbeidsparticipatie van vrouwen wordt vergroot. Verder verwacht het kabinet via convenanten met werkgevers de komende jaren zo'n 70 000 vrouwen te kunnen laten herintreden in het arbeidsproces.

Een andere groep die mede in het kader van in Europa afgesproken doelstellingen bijzondere aandacht vraagt zijn de ouderen. Voor de leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar is de doelstelling vergroting van de arbeidsdeelname met ¾ procentpunt per jaar. Daartoe wordt leeftijdsdiscriminatie tegengegaan. Verder gaat het kabinet in 2003 de sollicitatieplicht voor werklozen vanaf 57,5 jaar weer invoeren, te beginnen met werklozen die nog recente werkervaring hebben. Cijfers wijzen uit dat deze mensen goede kansen hebben om snel weer een baan te vinden. Bovendien blijkt uit onderzoek dat wie niet meer verplicht is te solliciteren opeens veel minder snel een nieuwe baan vindt, of helemaal geen. Om de WW minder aantrekkelijk te maken als afvloeiingsregeling, wordt van individuele werkgevers een bijdrage gevraagd in de WW-lasten van oudere werknemers. En om de prikkel tot werkhervatting bij WW-gerechtigden te bevorderen wil het kabinet de duur van de vervolguitkering tot één jaar beperken. Ook zal het kabinet meer ruimte geven aan werknemers om na hun 65e – al dan niet in deeltijd – door te werken.

Ook bij de allochtone bevolking is een hogere participatie nodig. Het kabinet wil een jaarlijkse toename van de arbeidsparticipatie van etnische minderheden realiseren van ¾ procentpunt tot 54 procent in 2005. Wat betreft de werkloosheid mogen etnische minderheden niet onevenredig worden getroffen door de verslechtering van de arbeidsmarkt.

Bij dit alles blijft een sluitende aanpak gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid van groot belang. De uitvoering van de sluitende aanpak kan effectiever door middel van deregulering en meer resultaatverantwoordelijkheid bij de uitvoerders.

Daarnaast wil het kabinet door vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten zoveel mogelijk ruimte scheppen voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid. Het loonbegrip in de belasting en de premieheffing sociale verzekeringen wordt geharmoniseerd en de belastingdienst zal de heffingen via één loket gaan innen. Gemeenten en het UWV krijgen meer beleidsruimte. Daartoe brengt het kabinet de verschillende regelingen op het terrein van de reïntegratie samen in één regeling. Er komt één ongedifferentieerd budget voor activering en reïntegratie. Ook bij inkomensafhankelijke subsidies is een verdere stroomlijning van regelingen nodig en zal de uitvoering zoveel mogelijk via één loket gaan verlopen. Het kabinet zal ook de regelgeving op onder andere de terreinen van arbeidsomstandigheden en arbeidstijden kritisch tegen het licht houden en u daarover met een plan van aanpak in het najaar 2002 informeren. Bescherming blijft uiteraard geboden, maar waar mogelijk blijft de concrete invulling de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zelf.

3.2 Evenwichtige inkomensontwikkeling

De minder gunstige economische vooruitzichten weerspiegelen zich ook in de verwachte ontwikkeling van de koopkracht. Zoals uit de bijlagen bij deze Sociale Nota blijkt, gaan de meeste inkomensgroepen er volgend jaar in koopkracht op achteruit. De verwachte achteruitgang in de koopkracht is onvermijdelijk in het licht van de economische teruggang. Het kabinet wil de lasten voor volgend jaar evenwichtig verdelen. Dat betekent dat de laagste inkomensgroepen zo veel mogelijk zijn ontzien, zonder dat dit ten koste gaat van de bestrijding van de armoedeval. De ongunstige ontwikkeling van de koopkracht in 2003 is mede het gevolg van een aantal lastenverzwarende maatregelen zoals het afschaffen van het spaarloon en de basisaftrek lijfrente die mede bedoeld zijn om voor 2005 ruimte te creëren om de nieuwe zorgverzekering te kunnen invoeren met evenwichtige inkomenseffecten. Centrale elementen daarbij zijn de introductie en uitbreiding van vooral op lagere inkomens gerichte instrumenten zoals de zorgtoeslag en de kinderkortingen.

3.3 Beheersen ontwikkeling arbeidskosten

De internationale concurrentiepositie van Nederland heeft in de afgelopen jaren averij opgelopen. Tegen deze achtergrond is het van belang dat de ontwikkeling van de lonen niet uit de pas loopt met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit; dit zou een verder verlies van werkgelegenheid met zich meebrengen. De verantwoordelijkheid voor een gematigde arbeidskostenontwikkeling ligt in de eerste plaats bij de sociale partners. Scholing, pensioenvoorzieningen en de financiële positie en premiestelling van de sociale fondsen zijn aspecten die van invloed (kunnen) zijn op de ontwikkeling van de arbeidskosten.

Scholing

Belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling van de lonen is de aanwezigheid van knelpunten op de arbeidsmarkt. Het streven is om op de arbeidsmarkt een betere aansluiting te realiseren van vraag en aanbod. Dat vraagt allereerst om flexibele en gedifferentieerde beloningssystemen. Daarnaast zal, ook met het oog op de gewenste stijging van de arbeidsproductiviteit, meer moeten worden ingezet op scholing. Zo is het streven om in 2010 het aandeel van de bevolking van 25–64 jaar dat deelneemt aan enige vorm van (volwassen)educatie zo dicht mogelijk op het niveau van de twee best presterende EU-lidstaten te brengen. De overheid zal moeten zorgen voor een hoge kwaliteit van het initiële onderwijs, zodat nieuwkomers op de arbeidsmarkt ten minste over de startkwalificaties beschikken die nodig zijn voor effectieve deelname aan het arbeidsproces. Voor de groep die de arbeidsmarkt zonder startkwalificatie betreedt, de voortijdig schoolverlaters, is als doelstelling geformuleerd dat in 2007, 70 procent van deze groep tot 23 jaar voorzover niet terug te leiden naar het onderwijs, een startkwalificatie in het arbeidsproces behaalt. Maar ook na het initiële onderwijs zullen werknemers tijdens hun loopbaan regelmatig moeten worden bijgeschoold. Sociale partners zullen echt moeten investeren in de duurzame inzetbaarheid van werknemers, in het bijzonder van ouderen. De overheid zal trachten bij te dragen aan gunstige institutionele randvoorwaarden, via beleid op het gebied van duale leertrajecten en de erkenning van elders verworven competenties.

Pensioenen

Een belangrijk risico voor de noodzakelijke matiging van arbeidskosten vormen de pensioenpremies. Het nu en op de langere termijn waarborgen van houdbare pensioenen en pensioenpremies vergt in de huidige, moeilijke conjuncturele situatie van sociale partners en kabinet extra inspanningen.

Nederland vergrijst in de komende decennia snel. Waar in 2000 nog tegenover iedere honderd personen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar 22 personen boven de 65 jaar stonden, zal dit in 2040 zijn toegenomen tot 43 personen. Met zijn financieringsstructuur biedt het Nederlands pensioenstelsel goede waarborgen om de komende vergrijzing op te vangen. Voor de AOW is hiertoe een beleid ingezet dat gericht is op het wegwerken van de overheidsschuld door het realiseren van begrotingsoverschotten. Een deel van de daling van de overheidsschuld komt tot uitdrukking in het spaarfonds AOW. Hieruit kan vanaf 2020 een deel van de oplopende AOW-uitgaven worden gefinancierd.

Naast de AOW bouwde in 2001 minstens 91 procent van de werknemers een aanvullend pensioen op. In 1985 was dit nog 85 procent. Het kabinet acht het, evenals de sociale partners, wenselijk dat zoveel mogelijk werknemers een aanvullend pensioen opbouwen. Daarom zal het kabinet in de Pensioenwet, conform de Hoofdlijnennotitie nieuwe Pensioenwet, een bepaling opnemen die voorkomt dat mensen worden uitgesloten van een pensioenregeling. In 2006 zal een beslissing worden genomen over de inwerkingtreding van dit artikel, afhankelijk van de mate waarin de sociale partners er zelf in zijn geslaagd om dit doel te bereiken.

Door dalende beurskoersen valt de rendementsontwikkeling van pensioenfondsen momenteel tegen. Daarbij zij overigens wel bedacht dat tussen 1995 en 1999 uitzonderlijk hoge rendementen van gemiddeld meer dan 11 procent per jaar werden gerealiseerd. In 2000 waren de rendementen beperkt en in 2001 licht negatief. Dit legt een druk op de pensioenpremies die na jaren op een laag niveau te hebben gestaan, weer stijgen. Na een stijging van ruim ½ procent van de loonsom in 2002, voorziet het Centraal Planbureau in 2003 een verdere stijging van de premies met 1 procent van de loonsom.

De rendementsontwikkeling kan ook consequenties hebben voor de indexering van de aanvullende pensioenen. Zoals het er nu naar uitziet worden de indexatietoezeggingen in 2002 vrijwel geheel nagekomen. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid bij de sociale partners om ook in de toekomst waar mogelijk de indexatietoezeggingen te waarborgen bij een economisch verantwoorde premiestelling. Daarbij dient de solidariteit tussen generaties die het Nederlandse pensioenstelsel kenmerkt, niet uit het oog te worden verloren.

Het is tegen deze achtergrond dat het kabinet, mede in het kader van het bereiken van een Sociaal Akkoord, in overleg is getreden met de sociale partners om te bezien of in het najaar van 2002 een nieuw pensioenconvenant kan worden afgesloten waarin toekomstbestendige pensioenen worden gewaarborgd, zonder dat dit ten koste gaat van een verantwoorde ontwikkeling van de arbeidskosten.

Sociale fondsen

Ook de positie en premiestelling van de sociale fondsen zijn van invloed op de ontwikkeling van de arbeidskosten. Ten aanzien van de sociale fondsen is het uitgangspunt een verantwoord fondsbeheer. Het kabinet streeft daarbij naar lastendekkende premies en evenwichtige vermogenssaldi.

In voorgaande jaren is een volledig lastendekkende premiestelling niet altijd mogelijk gebleken, waardoor in de WW (AWf-deel) en WAO (Aof en Aok) overschotten zijn ontstaan, die uitgaan boven wat nodig is om een redelijke buffer te vormen tegen mogelijke tegenvallers. Overigens zijn er bij andere fondsen (AWBZ, Zfw en Wgf) tekorten. Dit plaatst het kabinet voor de opgave om de vermogenssaldi in deze kabinetsperiode weer (meer) in evenwicht te brengen. Een ambtelijke werkgroep heeft hiervoor dit voorjaar een aantal opties geschetst.

In het verantwoorde fondsbeheer dat het kabinet voor ogen staat passen ook maatregelen die het beroep op de sociale zekerheid (kunnen) beperken. In dat kader kan meer dan nu het geval is uit de fondsen financiering plaatsvinden van gerichte investeringen in het beperken van de instroom, bevorderen van de uitstroom en het verbeteren van de uitvoering. Daarmee wordt een grotere koppeling gelegd tussen inspanning (financiering uit de fondsen) en resultaat (besparing op fondsgefinancierde uitgaven).

3.4 Aanpak van misbruik en fraude

Wie op eigen kracht zijn weg naar de arbeidsmarkt kan terugvinden, dient daartoe te worden gestimuleerd. Wie recht heeft op hulp moet die snel krijgen. Fraude en misbruik moeten met kracht worden tegengegaan.

Bestrijding van zwarte fraude, waaronder identiteitsfraude en fraude met sofi-nummers, vormt speerpunt van het handhavingsbeleid voor de komende jaren. Uitbreiding van controles ter plaatse door de Arbeidsinspectie, prestatieafspraken met het UWV en gemeenten, maar ook interdisciplinaire samenwerking, bijvoorbeeld in het Westland Interventie Team zijn hierin belangrijke instrumenten. Met de oprichting van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) is een forse uitbreiding van de totale opsporingscapaciteit gerealiseerd vooral voor grote, complexe en sectoroverstijgende sociale fraude. Ook de invoering van een algemene identificatieplicht draagt hieraan bij.

Een wetsvoorstel wordt voorbereid dat in navolging van de succesvolle toepassing op het terrein van arbeidsomstandigheden de bestuurlijke boete voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen zal introduceren met als doel ook hier een «lik op stuk»-beleid te kunnen voeren. De effectiviteit van de handhaving zal voor het (boete)beleid doorslaggevend moeten zijn. Ook zullen aanpassingen van de bevoegdheden van de toezichthouders (o.a. ten aanzien van identiteitscontrole) worden voorgesteld die tot een effectievere handhaving moeten leiden.

Handhaving en fraudebestrijding gaan alle betrokken partijen aan: CWI, gemeenten, UWV, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Arbeidsinspectie, de SIOD en de beleidsonderdelen van SZW. Optimale samenwerking in deze keten en probleemloze gegevensoverdracht is van fundamenteel belang. Alle activiteiten en maatregelen van gemeenten en UWV op het gebied van handhaving moeten naadloos aansluiten bij die van het CWI en omgekeerd. Het CWI heeft als poortwachter aan het begin van de keten een belangrijke rol bij de controle en verificatie van de gegevens.

4. BELEIDSAGENDA: DE PRIORITEITEN

4.1 De aanpak van de WAO

Een halt toeroepen aan de gestage groei van het aantal arbeidsongeschikten is een van de hoofdprioriteiten van dit kabinet. Het aantal van bijna 1 miljoen arbeidsongeschikten is verontrustend en ook vanuit internationaal perspectief onacceptabel hoog. De instroom en de volumegroei in de WAO zijn ook niet verklaarbaar op basis van de gezondheid en levensverwachting van Nederlanders, die behoren tot de beste ter wereld. Op basis van de analyse van individuele gevallen is duidelijk dat in veel gevallen waarin mensen nu aangewezen zijn op een uitkering, dit door tijdig en adequaat ingrijpen had kunnen worden voorkomen. Zowel de menselijke gevolgen als de verspilling van economisch kapitaal die hiervan het gevolg zijn, vragen om een duidelijke en daadkrachtige aanpak.

Het kabinet heeft als doel een beperking van de WAO-instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikten met 40 procent ten opzichte van de huidige instroom van deze groep, tot maximaal 25 000 per jaar. Het advies van de SER is uitgangspunt bij de herziening van de WAO voor nieuwe gevallen (gezien de loondoorbetalingsverplichting geldt dit vanaf 2005). Gedeeltelijk arbeidsongeschikten krijgen immers geen toegang meer tot de WAO. Zij krijgen recht op een loonaanvulling indien zij werken of indien zij niet meer werken op een WW-uitkering, gevolgd door een IOAW-uitkering (bijstandsuitkering zonder toets op het eigen vermogen). Daarbij geldt voor het recht op een loonaanvulling een arbeidsongeschiktheidspercentage van ten minste 35 procent. Tegenover een forse daling van de instroom in de WAO staat dus naar verwachting een stijging van de instroom in andere regelingen.

Onderdeel van de herziening van de WAO is dat de premiedifferentiatie in de arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA-premie) afgeschaft kan worden en de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid verhoogd kan worden; dit in het licht van de verondersteling dat de beperking van de WAO-instroom binnen drie jaar na in werking treden van de nieuwe maatregelen ook daadwerkelijk bereikt is. Het kabinet acht, mede gelet op de historie, voorzichtigheid op zijn plaats en wil daarom de resultaten van de maatregelen ook eerst daadwerkelijk gerealiseerd zien. Wel zal de PEMBA-premie voor bedrijven met minder dan 25 werknemers per 1 januari 2003 worden afgeschaft.

Centraal in de aanpak staat dat de WAO beperkt zal worden tot degenen die volledig arbeidsongeschikt zijn en ook op langere termijn geen uitzicht hebben op werkhervatting. Hiervoor zal de keuringspraktijk moeten veranderen en nieuwe keuringscriteria worden opgesteld. Niet meer uitgaan van wat iemand niet kan, maar van wat iemand nog wel kan. Het UWV is verzocht aan te geven hoe deze nieuwe toelatingscriteria verder geconcretiseerd kunnen worden. Regelgeving ten aanzien van nieuwe toelatingscriteria voor de WAO zal nog dit jaar worden voorbereid en in de eerste helft van 2003 worden ingediend bij de Kamer. Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten wordt alles gezet op (gedeeltelijke) werkhervatting. Wie niet langer in staat is zijn oude werk te hervatten, zal worden begeleid naar ander werk en heeft ook de plicht ander werk te aanvaarden.

De belangrijkste inzet zal echter moeten zijn de verbetering van de preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Dit is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zelf. In de eerste plaats geldt die verantwoordelijkheid de veiligheid en gezondheid van werknemers. Beroepsziekten en arbeidsongevallen moeten zoveel als enigszins mogelijk worden voorkomen. Werknemers moeten er op kunnen vertrouwen dat ze geen onnodige risico's lopen op het werk en dat waar risico's niet te vermijden zijn, verantwoorde bescherming wordt geboden en gebruikt. Een, ook vanuit overheidsoptiek, bijzonder aandachtsveld zijn die gevallen waarbij de interne veiligheid binnen bedrijven van invloed is op de externe (publieks)veiligheid. Rampen zoals in Enschede en Volendam moeten worden voorkomen. Waar misstanden worden aangetroffen zal de Arbeidsinspectie «lik-op-stuk» geven. Ook werknemers zullen een boete krijgen als zij veiligheidsinstructies niet opvolgen.

In de tweede plaats geldt de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers het verzuimbeleid. Hierin kan nog veel verbeterd worden door vroeg in de ziekteperiode adequaat te handelen. Zieke werknemers worden nu nog te veel aan hun lot overgelaten. In veel branches en bedrijven, maar ook bij de overheid, is het verzuim en het risico op arbeidsongeschiktheid hierdoor nog onnodig hoog. Als in de collectieve sector het ziekteverzuim tot het landelijk gemiddelde wordt teruggebracht, betekent dit een aanzienlijke verlichting van de huidige knelpunten in de dienstverlening. Met een verdere versterking van de financiële prikkels zullen werkgevers en werknemers aangespoord worden echt werk te maken van deze verantwoordelijkheid. Vanaf 1 januari 2003 zal de loondoorbetalingsplicht voor werkgevers worden uitgebreid naar twee jaar. Het kabinet acht het van groot belang dat ook werknemers meer dan nu worden aangesproken op hun inzet en verantwoordelijkheid voor het mogelijk maken van zo spoedig mogelijke terugkeer naar het werk. Daarbij past een beperking van de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70 procent van het verdiende loon. Het kabinet vraagt de sociale partners hun verantwoordelijkheid te nemen en hier concreet uitwerking aan te geven.

Om de preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te versterken en de noodzakelijke investeringen in verbetering van het arbo- en verzuimbeleid te ondersteunen, zal het kabinet de aanpak via de Arboconvenanten de komende jaren voortzetten. Deze aanpak zal in samenspraak met werkgevers en werknemers met onmiddellijke ingang worden gericht op vooral aanvullende afspraken over verzuim en reïntegratie. Tevens zal het kabinet investeren in ontschotting van de arbozorg en de curatieve zorg. Goede samenwerking tussen arbodiensten en de curatieve sector zorgt voor een optimale aanpak van werknemers met arbeidsgerelateerde aandoeningen en is van groot belang voor vroegtijdige en duurzame reïntegratie. De uitstroom uit de WAO wordt bevorderd door beschikbare keuringscapaciteit effectiever in te zetten en door effectievere reïntegratie.

4.2 Reïntegratie: ruimte en verantwoordelijkheid

Gemeenten krijgen eigen verantwoordelijkheid en maximale handelingsruimte bij de inzet van middelen en instrumenten gericht op de duurzame plaatsing van werkzoekenden. Het kabinet is van oordeel dat afwegingen bij de inzet van arbeidsmarktinstrumenten het beste decentraal kunnen plaatsvinden. Er zal een eind worden gemaakt aan de huidige versnippering van reïntegratie-instrumenten. Er komt één ongedifferentieerd, flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten. Hiervoor zal in de eerste helft van volgend jaar een wetsvoorstel worden ingediend. Dit gaat gepaard met een forse vereenvoudiging van regelgeving en met vermindering van administratieve lasten. In het Fonds Werk en Inkomen van gemeenten worden ook de middelen voor de gesubsidieerde WIW- en ID-banen opgenomen. Gemeenten kunnen met behulp van dit vrij besteedbaar reïntegratiebudget eigen keuzen maken. Ook gesubsidieerde arbeid blijft binnen dat budget mogelijk, maar gemeenten bepalen zelf het aantal en de sector van tewerkstelling, waarbij doorstroom naar regulier werk voorop staat. Ook voor het UWV worden de regels vereenvoudigd.

Het aantal ID-banen wordt in 2003 teruggebracht van 60 000 tot 45 500. Dit kan worden gerealiseerd door 6 500 niet-benutte ID-banen niet in te vullen, een uitstroom te realiseren van 8 000 banen en vrijkomende banen niet opnieuw te bezetten. Het aantal WIW-dienstbetrekkingen wordt teruggebracht van 32 000 in 2001 tot gemiddeld 27 000 in 2003.

Gemeenten krijgen een groter belang in reïntegratie van bijstandsgerechtigden door een maximaal financieel belang en een maximale prikkel. Zij worden zo gestimuleerd om gerichter te investeren in reïntegratie en scherper te controleren op misbruik van uitkeringen. Bij een succesvol reïntegratie- en handhavingsbeleid hoeft de gemeente immers minder uitkeringen te betalen. Ook stimuleert het gemeenten om ontheffingen van arbeidsverplichtingen tot een minimum te beperken. Op deze manier kan een efficiënte en effectieve inzet van de middelen worden gewaarborgd. Hiertoe wordt in de eerste helft van volgend een wetsvoorstel ingediend.

Een belangrijke voorwaarde voor een doelmatige en effectieve besteding van de publieke reïntegratiemiddelen in het proces van bemiddeling en reïntegratie, is het goed functioneren van de reïntegratiemarkt en de regionale Centra voor Werk en Inkomen (CWI). Niet de uitkering, maar het werk staat daarbij voorop. Voorwaarden voor succes van een goed werkende reïntegratiemarkt zijn vooral voldoende aanbod (lage toetredingsdrempels), eerlijke concurrentie tussen reïntegratiebedrijven (een strikte scheiding van opdrachtgever- en opdrachtnemerschap), en een goed inzicht in de relevante kenmerken van werkzoekenden.

Het kabinet zal de ontwikkeling van zakelijk opdrachtgeverschap op de reïntegratiemarkt met eenduidige en vereenvoudigde regelgeving stimuleren.

Door meer ruimte voor gemeenten en het UWV voor maatwerk, door scherpere prikkels richting doorstroom en uitstroom, door fraudebestrijding en het scheppen van de voorwaarden voor een goed werkende reïntegratiemarkt kan in de komende jaren een besparing oplopend tot 850 miljoen euro op de reïntegratietrajecten worden behaald. Deze besparing op de reïntegratiebudgetten van 850 miljoen zal voor 80 procent voor rekening van de gemeenten komen. Gemeenten en UWV beschikken dan over een reïntegratiebudget van ruim 2 miljard euro. Zij zullen dit flexibel kunnen inzetten. Het kabinet verwacht dat het reïntegratiebeleid hierdoor veel effectiever wordt. Daardoor wordt tevens een besparing mogelijk van 250 miljoen, op een totaal van 4,5 miljard, op de kosten van de bijstand.

4.3 Levensloop

Mensen willen in toenemende mate zelf kunnen bepalen hoe zij in diverse levensfasen hun tijd verdelen over werken, leren, zorgen en andere bezigheden. De indeling van de dag en het leven verandert. Maar de structuren van de samenleving zijn daar onvoldoende in meegegaan. Het kabinet wil mensen meer keuzevrijheid bieden in de loop van het leven. Die keuzevrijheid is nodig. Niet alleen om langer te kunnen werken als mensen dat willen. Maar ook om in de kracht van ons leven meer tijd en energie te hebben voor gezin en zorgtaken, voor maatschappelijke activiteiten, voor eigen ontwikkeling, ontspanning en mantelzorg. Daarmee kan voorkomen worden dat mensen vroegtijdig opgebrand raken door onvoldoende rustmomenten in drukke levensfasen, bijvoorbeeld in de fase waarin arbeid gecombineerd moet worden met de zorg voor kinderen. Vooral bij gezinnen met jonge kinderen blijkt het combineren van carrières met zorgtaken de nodige knelpunten op te leveren. Kortom: door een meer levensloopbewust vormgegeven beleid kan een duurzamere en productievere participatie van zowel mannen als vrouwen over de levensloop tot stand komen.

Het kabinet wil via meerdere sporen een beleid gaan voeren dat mensen meer mogelijkheden biedt om naar behoefte te kunnen variëren in de combinatie van werk en andere activiteiten. In het Strategisch Akkoord is daarom een levensloopregeling voorgesteld die het werknemers gemakkelijker maakt om op het gewenste moment in de levensloop verlof op te nemen. In een breder kader, waarbij ook de relatie met pensioenen wordt betrokken, zal het kabinet dit thema verder uitwerken. Een belangrijke stap wordt per 1 januari 2003 gezet door de introductie van een basisregeling levensloop (de verlofknip). Dit is een individuele spaarregeling ten behoeve van de financiering van onbetaald verlof die toegankelijk is voor elke werknemer. Deze regeling vervangt de huidige spaarloonregeling en de financiële tegemoetkomingen voor ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. De regeling wordt door de overheid financieel ondersteund in de vorm van een vaste bonus van 30 procent over het spaarbedrag, die wordt uitgekeerd bij opname van verlof. Naast de basisregeling levensloop kan de huidige verlofspaarregeling worden gezien als aanvulling. Hieraan kunnen mensen deelnemen die de basisregeling ontoereikend vinden om in de financiering van hun verlofbehoefte te voorzien.

In dit beleid past ook een goede voorziening voor kinderopvang. Het omzetten van de huidige aanbodgestuurde voorziening van kinderopvang naar een vraaggestuurde voorziening zal naar verwachting in 2004 zijn gerealiseerd met de invoering van de Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK). Ouders krijgen zelf, afhankelijk van hun inkomen, recht op een bijdrage voor de kosten van kinderopvang. Daarmee zullen vraag en aanbod van kinderopvang beter op elkaar gaan aansluiten. Naast de financiering, regelt de WBK ook de basiskwaliteitseisen van kinderopvang. Ook een betere afstemming van werktijden, schooltijden, winkeltijden en openingstijden van maatschappelijke voorzieningen kan economische en maatschappelijke winst opleveren. Daartoe zullen onder meer een aantal experimenten op lokaal en regionaal niveau worden ondersteund.

5. TOT SLOT

In deze Sociale Nota zijn de prioriteiten benoemd en op hoofdlijnen van beleid uitgewerkt. Het kabinet heeft een aantal concrete doelstellingen geformuleerd en wil daarop ook afrekenbaar zijn (zie tabel). De route voor de komende jaren is daarmee uitgezet. Een nadere uitwerking van deze route in een meer concreet actieplan zal nog voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden uitgebracht. Hierin zullen ook opgenomen zijn onze voornemens voor vereenvoudiging van regelgeving op de terreinen van arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en arbeidsmarkt.

Tevens zal u op dat moment de beleidsbrief Emancipatiebeleid worden aangeboden.

ThemaDoelRealisatiemomentFinancieel kaderRouteVoorwaarden
WAO Verminderen van het aantal arbeidsongeschiktenVermindering van de instroom in de WAO van duurzaam volledig arbeidsongeschikten met 40% tot maximaal 25 000 per jaarBinnen drie jaar na in werking treden van de nieuwe WAO, uiterlijk in 2006Besparing oplopend tot 700 miljoen op de WAO in 2006Verlenging loondoorbetaling per 1.1.2003 Wetsvoorstel Nieuwe WAO. Wetgeving naar de Kamer uiterlijk 1.7.2003 7 á 10 convenanten met sociale partners over o.a. verzuim en reïntegratie in hoogrisico-bedrijfstakken uiterlijk 1.1.2004Beperking van de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70% verdiende loon Actieve bijdrage werkgever en werknemers aan preventie op bedrijfstakniveau Sluitende aanpak gedeeltelijk arbeidsongeschikten
      
REÏNTEGRATIE Vergroten van de effectiviteit van het reïntegratiebeleidStreven naar toename met een kwart in 2006, van het percentage dat uitstroomt naar reguliere arbeid. Na te hebben deelgenomen aan een reïntegratietraject.1Binnen drie jaar na invoering van nieuwe budgetteringssystematiek in de bijstand en van een vrij besteedbaar reïntegratiebudget, uiterlijk in 2006Besparing oplopend tot 850 miljoen euro op het reïntegratie-budget en van 250 miljoen op de kosten van de bijstand in 2006Invoeren van nieuwe budgetteringssystematiek in de bijstand. Wetgeving naar de Kamer uiterlijk 1.7.2003 Invoeren vrij besteedbaar reïntegratie-budget.Wetgeving naar de Kamer uiterlijk 1.7.2003Effectieve reïntegratiemarkt Voldoende hoog eigen risico voor de gemeenten
      
LEVENSLOOP     
Vergroten van de mogelijkheid te variëren in de combinatie van werk en andere activiteitenVermindering van het verschil tussen de gewenste en de feitelijke opname van onbetaald verlof met een kwart in 2006.2Uiterlijk eind 2006Voor deze doelstelling is een bedrag beschikbaar van 200 à 400 miljoen euroInvoeren van een basisregeling levensloop per 1-1-2003. Verder uit te werken in een breder kader, waaronder pensioenen. 

1 De precieze vormgeving van deze doelstelling zal nog nader worden bezien in het licht van de vraag hoe meting van resultaten en effecten zonder administratieve belasting en onnodige regelgeving vorm kan krijgen.

2 Idem.

Inhoudsopgave bijlagen

Bijlage 1Financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt22
 1.1 Inleiding22
 1.2 Uitgangspunten en ontwikkelingen22
 1.3 Financiële effecten Strategisch Akkoord23
 1.4 Budgetdiscipline sociale zekerheid en arbeidsmarkt26
 1.5 Volume-ontwikkelingen28
 1.6 Uitgaven per categorie regelingen29
 1.7 Financieringsaspecten sociale verzekeringen31
 1.8 Uitvoeringskosten sociale zekerheid33
   
Bijlage 2Arbeidsmarkt38
 2.1 Inleiding38
 2.2 Recente ontwikkeling arbeidsmarkt38
 2.3 Werkgelegenheid, werkloosheid en participatie naar doelgroepen40
 2.4 Vacatures en moeilijk vervulbare vacatures43
 2.5 Reïntegratie44
   
Bijlage 3Internationale kerngegevens46
 3.1 BBP per hoofd van de bevolking46
 3.2 Arbeidsdeelname46
 3.3 Inactiviteit en uitgaven sociale bescherming48
 3.4 Arbeidskosten51
 3.5 Arbeidsmarkt en werkloosheid51
   
Bijlage 4Inkomensbeleid55
 4.1 Generieke koopkrachtontwikkeling 2003–200655
 4.2 Beleidsmaatregelen met niet-generieke inkomenseffecten56
 4.3 Lonen, loonkosten, prijzen en koopkracht62
   
Bijlage 5Sociale zekerheid63
 5.1 Volume sociale verzekeringen en voorzieningen 1990–200663
 5.2 Exploitatie-overzichten sociale verzekeringen 2000–200665
 5.3 Vermogens sociale fondsen 2000–200369
 5.4 Exploitatie-overzichten sociale voorzieningen 2000–200670

BIJLAGE 1

FINANCIEEL BELEID BUDGETDISCIPLINESECTOR SOCIALE ZEKERHEID EN ARBEIDSMARKT

1.1. Inleiding

In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de geraamde uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt voor de komende kabinetsperiode in relatie tot het voorgenomen financiële beleid in deze sector. Deze uitgavenontwikkeling is kaderstellend voor de kabinetsperiode (ijklijn). In de komende 4 jaar zal op basis van de regels budgetdiscipline steeds worden getoetst of de uitgaven zich blijven ontwikkelen binnen dit kader en of het voorgenomen beleid wordt uitgevoerd.

De totale uitgaven in deze sector bedragen circa € 56 miljard in 2003, overeenkomend met 12% van het BBP. Zij kunnen worden gesplitst in uitgaven ten laste van de fondsen ten bedrage van € 41 miljard en uitgaven ten laste van de rijksbegroting SZW ten bedrage van € 15 miljard.

Ook wordt een toelichting gegeven op de premie-inkomsten ter financiering van de uitgaven die door de sociale verzekeringsfondsen worden uitgekeerd, en de exploitatie- en vermogenssaldi van deze fondsen. De desbetreffende ramingen zijn van belang voor enkele macro-economische kengetallen. De premie-inkomsten maken onderdeel uit van de lastenontwikkeling en de exploitatiesaldi van het EMU-saldo.

Bij de voor SZW relevante fondsen is in 2003 sprake van een exploitatietekort van 0,5 miljard. Dit is het saldo van forse overschotten bij de werknemersverzekeringen en tekorten bij het AOW-fonds en de wachtgeldfondsen. In de raming van de premie-ontvangsten is overigens rekening gehouden met een verlaging van het premiepercentage WAO per 1 januari 2003.

Ten slotte wordt afzonderlijk ingegaan op de ontwikkeling van de uitvoeringskosten van de organisaties UWV, SVB en CWI. De totale uitvoeringskosten van deze instellingen worden geraamd op 2,3 miljard voor 2003.

1.2. Uitgangspunten en ontwikkelingen

In de afgelopen periode is onze internationale concurrentiepositie verslechterd; de winstgevendheid van bedrijven en bedrijfsinvesteringen zijn teruggelopen. Ook laat de werkloosheid – na een lange periode van forse dalingen – weer een oploop zien. De problematiek van de armoedeval is nog steeds groot. Het kabinet heeft in het Strategisch Akkoord een aantal beleidskeuzen gemaakt om in de komende kabinetsperiode voorwaarden te scheppen die het bedrijfsleven in staat stelt de concurrentiepositie te verbeteren. Hiervoor zijn – naast een goed ondernemingsklimaat – een beheerste loonkostenontwikkeling en een productiviteitsgroei nodig. De effecten van deze voorgenomen maatregelen zijn in de ramingen voor 2003 tot en met 2006 verwerkt. De uitvoering van dit beleid zal een rol spelen bij de uitgaventoetsing. In de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA) gaat het voornamelijk om ombuigingen, ten bedrage van 0,95 miljard in 2003, oplopend tot 2,90 miljard in 2006. Een toelichting is opgenomen in paragraaf 1.3.

Voor de komende kabinetsperiode is een economische groei verondersteld van 1½% in 2003 conform de MEV en jaarlijks ruim 2½% in 2004–2006. De werkloosheid loopt in dit voorzichtige scenario op van 300 000 in 2002 tot 417 000 in 2006. Mede door het toenemende beroep op de AOW (vergrijzing) loopt het totale uitkeringsvolume op van 4,1 miljoen in 2002 naar 4,3 miljoen in 2006. Deze groei van het uitkeringsvolume overtreft die van de werkgelegenheid waardoor de I/A-ratio in dit scenario oploopt van 66% in 2002 naar ruim 68% in 2006.

Het minimumloon en de sociale uitkeringen volgen de contractloonontwikkeling; de kinderbijslagbedragen volgen de prijsontwikkeling. In de uitgavenramingen is een verhoging van de uitkeringen verwerkt met 3¼% in 2003, welke gezien de geraamde loonontwikkeling afloopt naar 2½% in 2006. Wegens de koppeling van de AOW-bedragen aan het bruto minimumloon in het kader van de maatregelen zorgstelsel is voorzien in een bruto aanpassing van deze uitkeringen in 2005.

De totale uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt zijn in onderstaande tabel weergegeven, uitgesplitst naar sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. Tevens is de sociale zekerheidsquote in de tabel opgenomen waarin de sociale zekerheids-uitgaven zijn gerelateerd aan het bruto binnenlandse product (BBP).

Tabel 1.1. De uitgaven- en volumeontwikkeling in de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt

 2000200120022002a2003200420052006
Uitgaven sociale verzekeringenb35 12737 24239 27239 27241 57842 60643 82944 941
Uitgaven sociale voorzieningenb11 94113 37814 16414 25314 78815 58515 78615 897
Totaal uitgaven (miljoenen euro's)47 06850 62053 43653 52556 36558 19159 61560 838
         
Idem in procenten BBP11,711,811,911,912,011,911,711,4
         
Uitkeringsgerechtigden <65 jaar1 8431 8341 8531 8531 9761 9771 9531 958
Uitkeringsgerechtigden >65 jaar2 1922 2132 2372 2372 2652 2972 3322 367
Totaal aantal (x 1000)4 0354 0474 0904 0904 2414 2744 2854 325
         
Idem in procenten werkenden66,765,866,366,369,069,068,568,4

a De cijfers vanaf 2002 omvatten de met ingang van 2003 van het ministerie van VWS overgehevelde uitgaven voor kinderopvang terwijl de uitgaven voor de wet voorzieningen gehandicapten wegens de overheveling naar VWS zijn komen te vervallen. Per saldo gaat het in de cijfers van 2002 om een overheveling van ongeveer 90 miljoen van de begroting van VWS naar die van SZW.

b Gesaldeerd met relevante ontvangsten.

Uit de tabel blijkt dat de totale uitgaven stijgen van 53,5 miljard in 2002 naar 60,8 miljard in 2006, hetgeen overeenkomt met een kleine 2 miljard per jaar, maar dat de uitgaven in procenten van het BBP dalen. Hierin is verwerkt dat de ombuigingen in de sector SZA de groei van de uitgaven hebben gematigd. Het aantal uitkeringsgerechtigden groeit in deze periode gemiddeld met ruim 60 000 per jaar.

1.3. Financiële effecten Strategisch Akkoord

Bij de invulling van de ombuigingstaakstelling in de sector SZA ligt de nadruk op een herinrichting van de reïntegratiemiddelen en de volumebeheersing WAO. Het reïntegratiebudget kan efficiënter worden benut door flexibele reïntegratiebudgetten ter beschikking te stellen en de arbeidsplaatsen regulier te maken. De WAO zal meer worden gericht op het aan het werk houden van arbeidsongeschikten. Ook de verdere decentralisatie van de bijstand is er op gericht de gemeenten te prikkelen werklozen aan het werk te helpen. De arbeidsparticipatie van vooral vrouwen, ouderen en laaggeschoolden waaronder veel allochtonen dient te worden gestimuleerd. Bevordering van arbeidsparticipatie is zowel economisch nodig als sociaal gewenst en zal zich richten op het stimuleren van de uitstroom uit uitkeringen. Daarnaast zal de inning van de premies werknemersverzekeringen door de belastingdienst leiden tot een efficiencyverbetering. Ook zullen de mogelijkheden van werknemers om te variëren in de combinatie van werk en andere activiteiten, worden vergroot door de introductie van een levensloopregeling. De nog steeds bestaande armoedeval en de compensatie van inkomenseffecten bij de invoering van het nieuwe zorgstelsel in 2005 vereisen nog een oplossing. Dit laatste zal voornamelijk in de lastenontwikkeling moeten worden bereikt.

De financiële effecten van het Strategisch Akkoord en een aantal aanvullende voorstellen zijn opgenomen in onderstaande tabel. De maatregelen leiden tot een uitgavenbeperking van 0,95 miljard in 2003, oplopend tot 2,90 miljard in 2006. De afschaffing van het categoriale inkomensbeleid (onderdeel j) is niet relevant voor de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt aangezien dit van invloed is op de uitgaven van het gemeentefonds. Verder is in de uitgaven een intensivering van 0,2 miljard voorzien voor de basisregeling levensloop.

Tabel 1.2. Financiële effecten Strategisch Akkoord en aanvullende voorstellen op de uitgaven van het beleidsterrein SZW; in miljoenen euro's (constante prijzen)

 20032004200520062006 sector SZA
Ombuigingen     
a. WAO100300500700700
b. Feitelijk arbeidsverleden versus fictief 20305050
c. Verscherping sancties/handhaving en controle104080120120
d. Sollicitatieplicht 57,5+/eigen bijdrage werkgevers80100150150150
e. Decentralisatie financiering bijstand 150200250250
f. Anticumulatie gouden handdrukken 100150150150
g. Vrij besteedbaar reïntegratiebudget650750850850850
h. Herziening alimentatiebeleid 5090190190
i. Woonlandbeginsel2020202020
j. Afschaffing categoriaal inkomensbeleid 707070 
k. Beperken duur vervolguitkering70150150150150
l. Premie-inning door de belastingdienst  656565
m. Afschaffing subsidie verlof1020304040
n. Afschaffen AKW 16–17-jarigen die geen erkend onderwijs volgen1030404040
o. Invoeren risicogroepen WW 45505050
Totaal9501 8452 4752 8952 825
      
Intensiveringen     
p. Basisregeling levensloop*100200200200200
q. Arbo-pakket2541363636

* Deze bedragen hebben betrekking op het uitgavenbeeld; daarnaast zijn in het kader van de levensloopbenadering middelen gereserveerd aan de inkomstenkant.

De ombuigingen en intensiveringen kunnen als volgt worden toegelicht:

a. Het doel is een beperking van de WAO-instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikten met 40% ten opzichte van de huidige instroom van deze groep, tot maximaal 25 000 per jaar. De WAO zal daartoe de komende periode ingrijpend worden gewijzigd. Vanaf 1 januari 2003 zal de loondoorbetalingsverplichting worden uitgebreid tot 2 jaar. Werkgevers en werknemers zullen hierdoor worden aangespoord tot het meer dan nu nemen van hun verantwoordelijkheid op het punt van het verzuimbeleid. Een beperking van de loondoorbetaling tot 70% in het tweede jaar past daarbij. De WAO zal worden beperkt tot degenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Voorwaarde daarbij is dat betrokkene een zodanige ziekte of gebrek heeft, dat er ook bij een tijdige aanpak van het verzuim geen uitzicht is om binnen 5 jaar te kunnen functioneren in de oude of enige andere baan. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten krijgen geen toegang meer tot de WAO. Zij krijgen hulp bij het vinden van ander werk, maar ook de plicht om ander werk te aanvaarden. Indien zij werken wordt het verschil tussen het oude en nieuwe inkomen gedeeltelijk overbrugd door middel van een loonaanvulling. Indien zij niet werken krijgen zij recht op een WW-uitkering gevolgd door een IOAW-uitkering. De Pemba wordt per 1 januari 2003 afgeschaft voor bedrijven die minder dan 25 werknemers in dienst hebben.

b. Het feitelijke arbeidsverleden als bepalende factor voor de duur van de loongerelateerde uitkering zal worden verlengd. Dit legt een directere relatie tussen verzekeringsduur en uitkeringsduur.

c. Het kabinet heeft in de Fraudenota aangegeven dat misbruik en (zwarte) fraude voorkomen en bestreden moet worden. In het Strategisch Akkoord is opgenomen dat de handhaving, controles en sancties worden verscherpt. Dit leidt tot een besparing op de uitkeringslasten en tot extra premie-inkomsten.

d. In het kader van de participatiebevordering gaat het kabinet de sollicitatieplicht voor werklozen vanaf 57,5 jaar weer invoeren, te beginnen met werklozen die nog recente werkervaring hebben. Om de WW minder aantrekkelijk te maken als afvloeiingsregeling, wordt van individuele werkgevers een bijdrage gevraagd in de WW-lasten van oudere werknemers.

e. Gemeenten krijgen een groter belang in reïntegratie van bijstandsgerechtigden door een maximaal financieel belang en een maximale prikkel. Hiermee wordt een besparing mogelijk op de kosten van de bijstand.

f. De uitkeringsregeling wordt ook minder aantrekkelijk gemaakt als afvloeiingsregeling door de gouden handdrukken (WW-aanvullingen) op de uitkering te korten.

g. Gemeenten zullen de verantwoordelijkheid, de ruimte en de middelen krijgen voor het voeren van een activerend reïntegratiebeleid. Er komt één ongedifferentieerd, flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten. Hierdoor kunnen gemeenten werkzoekenden op persoonsgerichte wijze begeleiden. Ook gesubsidieerde arbeid blijft binnen dat budget mogelijk waarbij de doorstroom naar regulier werk voorop staat. Dit gaat gepaard met een forse vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten. Door vermindering van de uitvoeringskosten en het uitkeringsvolume zal op het totaal van reïntegratiebudgetten kunnen worden bespaard.

h. Voorgesteld wordt het beleid ten aanzien van de vaststelling en inning van kinderalimentatie te hervormen om zodoende verzorgende ouders (met name vrouwen) uit de bijstand te houden en te krijgen. Deze maatregel vergroot de zelfstandigheid van de verzorgende ouders, vereenvoudigt de uitvoering en vermijdt onnodige bijstandsverlening.

i. Naar analogie van de gehanteerde systematiek in België en Duitsland wordt in niet-EU/EER-landen een vast bedrag van 10% van de Nederlandse kinderbijslag uitgekeerd. Deze maatregel leidt tot een beperking van aanspraken op kinderbijslag in het buitenland.

j. Het kabinet zal de armoedeval aanpakken door een beperking van het aantal inkomens-afhankelijke regelingen. Hiertoe wordt de beleidsruimte voor gemeenten om een eigen inkomensbeleid te voeren beperkt. Het categoriale inkomensbeleid in de bijstand wordt afgeschaft. Aanvullende ondersteuning kan worden verleend in bijzondere gevallen (bijzondere bijstand) en aan langdurige minima zonder perspectief op de arbeidsmarkt.

k. Om de instroom in de WW te beperken en uitstroom te bevorderen zal de vervolguitkering worden beperkt tot één jaar.

l. Het laten innen van de premies van de werknemersverzekeringen wordt uitbesteed aan de belastingdienst. Dit levert een efficiencywinst op in het kader van de uitvoeringskosten.

m. Door de afschaffing van de wet financiering loopbaanonderbreking (Wet Finlo) in 2003 wordt budgettaire ruimte gecreëerd voor een nieuwe levensloopbenadering.

n. Voorgesteld wordt de AKW voor 16–17-jarigen die geen erkend onderwijs volgen, te schrappen.

o. De invoering van risicogroepen in de wachtgeldfondsen is een beperkte vorm van premiedifferentiatie met als oogmerk de instroom in de WW te beperken. Er ontstaat dan een directe relatie tussen de veroorzaakte WW-lasten van de individuele werkgever en de hoogte van de premie.

p. In het kader van de levensloopbenadering is in het Strategisch Akkoord 200 à 400 miljoen euro gereserveerd. Hiervan is een deel ingeboekt aan de uitgavenkant van de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt, ten behoeve van de basisregeling levensloop.

q. Er zijn middelen beschikbaar om de arbo-preventie en arbocuratieve samenwerking etc. te intensiveren.

1.4. Budgetdiscipline sociale zekerheid en arbeidsmarkt

De regels budgetdiscipline geven het toetsingskader aan waarbinnen de uitgavenontwikkelingen en toekomstige inzichten daaromtrent moeten worden beoordeeld. Daartoe is voor de kabinetsperiode 2003–2006 het uitgavenkader voor de sociale zekerheid en arbeidsmarkt vastgesteld. Dit kader is berekend op basis van de feitelijk geraamde uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt, welke – zoals in tabel 1.1 is aangegeven – toenemen van 53,5 miljard in 2002 naar 60,8 miljard in 2006. Na toepassing van de deflator voor de nominale ontwikkeling (de prijscomponent van de nationale bestedingen, pNB) resulteert een reële groei van 2,1 miljard euro. In onderstaande tabel is de opbouw per regeling van het reële uitgavenkader voor de periode 2003–2006 weergegeven.

In vergelijking met de vorige kabinetsperiode is de afbakening van de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt op twee punten aangepast. De WVG-regeling is overgeheveld naar de sector Zorg en de Kinderopvangregeling is binnen de sector SZA gebracht. Per saldo is er sprake van een beperkte overheveling van middelen van de begroting van het ministerie van VWS naar die van SZW (zie tabel 1.1).

Tabel 1.3. Uitgaven en ijklijn budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt; in miljoenen euro's

Uitgaven verzekeringen20022003200420052006
AOW21 49722 64823 53724 88725 888
Anw1 5411 5321 5171 5011 484
WAO basis7 9007 8748 1568 4408 648
WAO premiedifferentiatie2 8983 1152 6632 0321 679
WAO eigen risicodragers60728596109
Wgf9591 4821 5991 6011 710
AWf2 3802 7442 7772 8452 944
WAZ582593611627635
UFO248386526673816
Vangnet UFO197203209215219
Vangnet Wgf448460563667680
Vangnet AWf1 0131 0531 0951 1321 166
Totaal39 72242 16143 33644 71445 977
Uitgaven voorzieningen20022003200420052006
artikel 1CWI368307287278284
artikel 2Agentschap SZW1818181919
 Sluitende reïntegratie720735000
 WIW dienstbetrekkingen & WEP287139000
 Scholing6567697173
 Doelgroepenbeleid269300
 Kinderopvang ABW87891900
 Sectorale stimulansen (RWI)4437828486
 Casemanagement1411201304522
 Flexibel reïntegratiebudget001 7091 7741 844
 Subsidies & overige beleidsuitgaven65222
artikel 3I/D-banen1 018947000
 RSP78889
artikel 4WSW2 0782 1362 2242 2872 357
artikel 5FWI gebudgetteerd deel1 1081 2385 0785 0995 078
 FWI declaratiedeel3 2203 701678579
 TW320348352352351
 Handhaving4231302218
 Subsidies & overige beleidsuitgaven11000
artikel 6Wajong1 5241 6081 6941 7771 854
artikel 7BIA67776
artikel 8WIK5344323031
artikel 9AKW3 1933 2593 3113 3563 398
 TOG2019192020
artikel 11Kinderopvang/Levensloop149284778826884
artikel 13Arbo2662685243
artikel 14Asbest43333
artikel 17SUWI323691230
artikel 97Ex-mijnwerkers00000
artikel 98Handhavingsbudgetten1238465957
 Overig– 587121515
Totaal 14 80615 33516 06116 27516 533
Te salderen ontvangsten20022003200420052006
Verzekeringen4505837308851 036
Voorzieningen554547476489637
Totaal1 0041 1311 2061 3741 672
Totaal20022003200420052006
Uitgaven verzekeringen39 72242 16143 33644 71445 977
Uitgaven voorzieningen14 80615 33516 06116 27516 533
Te salderen ontvangsten1 0041 1311 2061 3741 672
Totaal relevante uitgaven53 52556 36558 19159 61560 838
pNB (cumulatieve procentuele ontwikkeling) 1,02861,05211,07371,0937
Reële ijklijn 54 79855 30955 52355 626

Bij de voorbereiding van de begroting voor 2004 en latere jaren wordt het uitgavenkader aangepast volgens de dan actuele inzichten omtrent de prijsontwikkeling van de nationale bestedingen (de deflator) en getoetst of de feitelijke uitgaven zich ook binnen dit aangepaste kader ontwikkelen. De begrotingsregels in bijlage 10 van de Miljoenennota 2003 geven aan hoe moet worden gehandeld bij over- en onderschrijdingen van het kader (ijklijn).

1.5. Volume-ontwikkelingen

De volume-ontwikkelingen sociale verzekeringen en arbeidsmarkt, zoals die onder meer ten grondslag liggen aan het uitgavenkader 2003–2006, zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 1.4. Volume-ontwikkelingen in de sociale zekerheid; aantallen in duizenden

 2000200120022003200420052006
Sociale verzekeringen:
AWO2 1922 2132 2372 2652 2972 3322 367
Anw139135130125122118115
WAO1624640649654631597584
WAZ46474747474747
Vangnet ZW2102114116117125133134
WW3156149163244257270287
Totaal3 2593 2983 3423 4523 4793 4973 535
        
Sociale Voorzieningen:
Bijstand (ABW)348328326366372365356
IOAW/AZ, Bia en Wajong3148146148152155158165
Totaal496474474518527523521
        
Ziekteverzuim particuliere sector4279275274271268265270
        
Totaal Generaal4 0354 0474 0904 2414 2744 2854 325

1 incl. werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten, excl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).

2 incl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).

3 incl. niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten (vanaf 2005).

4 excl. vangnet ZW; het ziekteverzuim particuliere sector maakt onderdeel uit van de berekening van de I/A-verhouding (zie tabel 1.1).

In de WAO is een dalend volume waarneembaar, met name als gevolg van effecten van loondoorbetalingen in het tweede ziektejaar. Bij het Vangnet ZW is als gevolg van deze maatregel een stijging waarneembaar vanaf 2004. Opgemerkt zij dat vooralsnog de werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten die een loonaanvulling gaan ontvangen zijn opgenomen in het WAO-volume. De niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten zijn verwerkt in de volumina van respectievelijk de WW en de IOAW.

Het aantal inactieven zal naar verwachting stijgen van 4,1 miljoen in 2002 tot ruim 4,3 miljoen in 2006. Deze stijging wordt voornamelijk verklaard door de toename in de AOW (vergrijzing) en de WW (conjunctuur).

1.6. Uitgaven per categorie regelingen

In deze kabinetsperiode zullen de uitgaven sociale verzekeringen naar verwachting met ruim 6 miljard toenemen, van 39,7 miljard in 2002 tot 46 miljard in 2006.

Tabel 1.5. Uitgaven sociale verzekeringen 2000–2006; in miljarden euro's

 2000200120022003200420052006
demografische regelingen
AOW19,220,421,522,623,524,925,9
Anw1,51,51,51,51,51,51,5
totaal20,721,923,024,225,126,427,4
        
ziekte- en arbeidsongeschikt-heidsregelingen
WAO (incl. WAZ)110,310,911,411,711,511,211,1
Vangnet ZW21,31,61,71,71,92,02,1
totaal11,612,513,113,413,413,213,1
        
werkloosheidsregelingen3
Wgf0,70,81,01,51,61,61,7
AWf2,12,12,42,72,82,82,9
UFO0,00,10,20,40,50,70,8
totaal2,83,13,64,64,95,15,5
        
totaal uitgaven sociale verzekeringen35,137,539,742,243,344,746,0

1 incl. werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten, excl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).

2 incl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).

3 incl. niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten (vanaf 2005).

De uitgaven voor de demografische regelingen stijgen in deze kabinetsperiode met 4,4 miljard. In de uitgavenraming wordt voor de komende jaren rekening gehouden met een volumegroei in de AOW van circa 33 000 gerechtigden gemiddeld per jaar. Het volume Anw laat een daling zien van circa 4 000 uitkeringsjaren gemiddeld per jaar.

De uitgaven voor de ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen laten rekening houdend met de in het Strategisch Akkoord aangekondigde beleidsvoornemens een gematigder ontwikkeling zien dan in het verleden. Overigens zij opgemerkt dat in de totale uitgaven nog (technisch) zijn verwerkt de uitgaven voor loonaanvullingsregelingen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die straks geen onderdeel meer uitmaken van de WAO. Verschuivingen van lasten naar WW en IOAW zijn wel in het beeld verwerkt. Al met al stabiliseren de uitgaven voor de WAO in lopende prijzen vanaf 2004. Dit betekent en illustreert dat vanaf 2004 het volume zal afnemen.

De uitgaven voor de werkloosheid stijgen met 1,9 miljard. Dit wordt met name veroorzaakt door de stijging van de macro-werkloosheid van 300 000 in 2002 tot 417 000 in 2006.

De uitgaven sociale voorzieningen ten laste van de SZW-begroting zullen tussen 2002 en 2006 naar de huidige inzichten toenemen met 1,7 miljard.

Tabel 1.6. Uitgaven sociale voorzieningen; in miljarden euro's

 2000200120022003200420052006
FWI (ABW, IOAW en IOAZ)3,74,24,45,05,25,25,2
Arbeidsmarktvoorzieningen4,24,34,94,64,64,64,7
Inkomensvervangende regelingen1,71,81,92,02,12,22,2
Kinderbijslag3,03,13,23,33,33,43,4
Overig0,10,70,50,50,91,01,0
totaal sociale voorzieningen12,714,114,815,316,116,316,5

De uitgaven FWI1 stijgen tussen 2002 en 2006 met 0,8 miljard. Hierbij is rekening gehouden met een stabilisatie in de volumeontwikkeling mede opgrond van het voorgestelde beleid, de jaarlijkse aanpassing van de sociale uitkeringen conform de contractlonen en bruteringseffecten wegens de toepassing van de netto-netto-koppeling. Dit resulteert per saldo in een licht oplopende uitgavenontwikkeling.

De uitgaven voor de Arbeidsmarktvoorzieningen2 nemen tussen 2002 en 2006 af van 4,9 tot 4,7 miljard.

Bij de inkomensvervangende regelingen3 is sprake van een lichte stijging van de uitgaven, namelijk van 1,9 miljard in 2002 tot 2,2 miljard in 2006. Dit wordt veroorzaakt door een beperkte stijging van de Wajong-uitgaven en de jaarlijkse aanpassing van de sociale uitkeringen conform de contractlonen.

De uitgaven voor de Kinderbijslag (inclusief de TOG) nemen tussen 2002 en 2006 toe met 0,2 miljard. Zowel een toename van het aantal kinderen als de indexering van de kinderbijslagbedragen aan de prijsontwikkeling is hieraan debet.

De uitgaven aan de overige regelingen4 stijgen met 0,5 miljard, hetgeen met name wordt veroorzaakt door de kinderopvangregeling en de basisregeling levensloop (van de in het Strategisch Akkoord gereserveerde ruimte van 0,2 à 0,4 miljard in het kader van de levensloopbenadering is de resterende ruimte gereserveerd aan de inkomstenkant).

1.7. Financieringsaspecten sociale verzekeringen

De uitgaven sociale verzekeringen worden voornamelijk uit premies gefinancierd. Aanvullende middelen door het rijk kunnen worden verstrekt op grond van specifieke overwegingen. De fondsen ontvangen daarnaast rentemiddelen als uitvloeisel van de vermogensoverschotten. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende inkomstensoorten.

Tabel 1.7. De ontvangsten sociale verzekeringen; in miljarden euro's

 2000200120022003200420052006
premies40,038,238,239,140,737,739,3
        
bijdragen van het rijk0,00,02,73,03,16,87,0
bijdrage in de kosten heffingskortingen AOW/Anw0,00,02,73,03,10,60,6
bijdrage AOW/Anw ihkv stelselherziening zorg     6,26,4
bijdrage AWf/WAZ0,00,00,00,00,00,00,0
        
interest0,30,40,50,50,50,50,4
        
totale ontvangsten40,338,741,442,544,345,046,7

De premieontvangsten volgen de algemene ontwikkelingen in de (premieplichtige) inkomens, aangezien deze in eerste instantie zijn berekend bij vaste premiepercentages1. Het kabinet heeft op grond van beleidsmatige overwegingen wijzigingen in de premiepercentages voor 2003 aangebracht en voor 2004–2006 zijn de voornemens uit het Strategisch Akkoord en de begroting 2003 verwerkt. Deze wijzigingen zijn:

• In het kader van de begroting 2003 is voorgesteld de WAO-premie voor werkgevers te verlagen met 0,3%-punt in 2003. Dit vermindert de overschotten. Dit voorstel maakt onderdeel uit van een totaal pakket van maatregelen in samenhang met Zfw-premies en arbeidskorting.

• In het Strategisch Akkoord is een premieschuif opgenomen van werkgevers (WAO) naar werknemers (AWBZ) gefaseerd over 4 jaar. In dit kader is de WAO-premie verlaagd met 0,15%-punt per jaar. Dit redresseert tegelijk de overschotten en tekorten bij deze fondsen.

• In het kader van de modernisering van het zorgstelsel is de AOW-premie per 1 januari 2005 verlaagd met 3%-punt in samenhang met een verhoging van het belastingtarief eerste schijf. De premiederving is afgedekt met een rijksbijdrage van ruim 6 miljard.

Bovenstaande beleidsmatige ontwikkelingen zijn in de premie-ontvangsten verwerkt.

De rijksbijdragen omvatten voornamelijk de bijdrage in de kosten van de kortingen (Bikk) vanaf 2001 samenhangend met de herziening van het fiscale stelsel. Deze bijdrage neemt in 2005 af tot 0,6 miljard omdat de AOW-premie in 2005 is verlaagd met 3%-punt. Hierdoor daalt het aandeel van de AOW-premie in het tarief van de eerste schijf en ontvangt het AOW-fonds volgens de in de wet vastgelegde formule een lagere bijdrage. Verder compenseert de rijksbijdrage van ruim 6 miljard vanaf 2005 de met de premieverlaging samenhangende inkomstenderving. De rijksbijdragen AWf en WAZ zijn beperkt in omvang en hangen samen met de compensatie van premiederving die voortvloeit uit de vrijstelling van premiebetaling voor gemoedsbezwaarden, en medebekostiging van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.

De interestbaten stijgen als uitvloeisel van de vermogenspositie van de fondsen.

Ten behoeve van de financiering van de toekomstige AOW-uitgaven is een spaarfonds AOW ingesteld. Dit fonds is bestemd voor de financiering van de groei in deze uitgaven na 2020 ten gevolge van de vergrijzing. In onderstaande tabel zijn de stortingen en de cumulatieve vermogensopbouw weergegeven.

Tabel 1.8. De rijksbijdrage aan en het vermogen van het AOW-spaarfonds; in miljarden euro's

 2000200120022003200420052006
Rijksbijdrage AOW-Spaarfonds2,22,32,42,52,62,72,9
Rente0,30,40,50,70,91,11,2
Totaal2,42,72,93,23,53,84,1
        
Vermogen ultimo het jaar7,09,712,715,919,423,227,3

De rijksbijdrage AOW-spaarfonds bedraagt in 2002 ongeveer 2,4 miljard, welk bedrag ieder jaar wordt verhoogd met ruim 100 miljoen. De rentebaten lopen op als gevolg van de oplopende vermogenspositie bij dit fonds. In 2006 kan een vermogenspositie worden bereikt van ruim 27 miljard. Ter vergelijking: de totale AOW-lasten in 2006 zijn berekend op ongeveer 26 miljard.

De ontwikkelingen in de uitgaven en ontvangsten sociale verzekeringen beïnvloeden de ex-ploitatiesaldi van de sociale fondsen. Deze exploitatiesaldi zijn relevant voor de berekening van het EMU-saldo. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende saldi voor de SZW-relevante fondsen weergegeven (het AOW-spaarfonds is hierin niet begrepen).

Tabel 1.9. De exploitatiesaldi van de SZW-relevante fondsen; in miljarden euro's

 2000200120022003200420052006
SVB (AOW, Anw)1,4– 2,0– 1,3– 1,0– 0,7– 2,0– 2,0
UWV (WAO, WAZ, AWf, UFO)3,03,02,51,52,02,53,1
Wachtgeldfondsen0,1– 0,6– 0,4– 1,0– 1,1– 1,1– 1,2
Totaal4,40,50,9– 0,50,2– 0,5– 0,1

Bij de volksverzekeringen is sprake van exploitatietekorten bij de AOW en overschotten bij de Anw. De tekorten bij het AOW-fonds lopen eerst terug aangezien de desbetreffende uitgavenontwikkeling vooralsnog gematigder is dan de inkomstenontwikkeling. In 2005 resulteert een extra uitgavenverhoging door de koppeling van de AOW-bedragen aan het bruto minimumloon waardoor in dat jaar het tekort weer oploopt. De overschotten bij de Anw ontstaan doordat de Anw-premie leidt tot iets te hoge inkomsten voor dit fonds.

Bij de werknemersverzekeringen is sprake van forse exploitatieoverschotten in 2002. De voorgestelde maatregelen voor 2003 (zie hiervoor) leiden tot een vermindering van dit overschot tot 1,5 miljard. Voor de jaren na 2003 mitigeert de verschuiving van lasten van een kwart miljard per jaar van de WAO naar de AWBZ de overschotten bij het WAO-fonds.

Bij de wachtgeldfondsen was de afgelopen jaren sprake van een intering op de overschotten. Deze is vooralsnog in de cijfers gecontinueerd.

Het exploitatiesaldo van de fondsen wordt toegevoegd aan het vermogen van elk fonds. Dit vermogen wordt vergeleken met de norm. De norm is dat de fondsen gemiddeld genomen in een jaar over voldoende liquiditeiten beschikken om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. Daarenboven maakt bij het AWf een conjunctuurbuffer van circa 1,4 miljard deel uit van de norm. In een situatie van vermogensoverschot zijn er dus middelen over. De middelen van de fondsen worden in het kader van het geïntegreerde middelenbeheer uitgeleend aan het rijk.

Tabel 1.10. De vermogenssaldi van de SZW-relevante fondsen; in miljarden euro's

 2000200120022003
SVB (AOW, Anw)3,11,10,0– 1,1
UWV (WAO, WAZ, AWf, UFO)3,95,68,09,4
Wachtgeldfondsen0,00,2– 0,1– 1,1
Totaal7,06,87,87,2

Vermogenstekorten doen zich voor bij de AOW en bij de wachtgeldfondsen. Daar staan omvangrijkere vermogensoverschotten tegenover bij de werknemersverzekeringen WAO, WAZ en AWf. Het kabinet blijft de komende jaren streven naar lastendekkende premies en evenwichtige vermogenssaldi. Uitgangspunt voor de sociale fondsen is immers een verantwoord fondsbeheer.

1.8. Uitvoeringskosten sociale zekerheid

Algemeen

Krachtens de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) zijn de uitvoeringsorganisaties (UWV, CWI, SVB) en RWI ingesteld ten einde een doeltreffende, doelmatige, rechtmatige, kwalitatief hoogwaardige en klantgerichte uitvoering van het SZW-beleid op het terrein van werk en inkomen te ontwikkelen. De uitvoering van het SUWI-beleid heeft als motto «werk boven inkomen». Het is een activerende benadering, gericht op het bevorderen van de arbeidsdeelname en het verminderen van de uitkeringsafhankelijkheid.

Om de directe verantwoordelijkheid van de minister in de praktijk te kunnen realiseren, is de planning-, control- en verantwoordingscyclus essentieel. In de SUWI-wet zijn de belangrijkste momenten in deze cyclus richting de uitvoeringsinstellingen en de RWI benoemd; de meibrief, het jaarplan (inclusief begroting), het meerjarenbeleidsplan, de kwartaalrapportages en de jaarverantwoording.

De cyclus start met de meibrief, waarin de beleidsmatige en de financiële kaders voor het (concept) jaarplan 2003 van de ZBO's worden geschetst. In het meerjarenbeleidsplan zijn de doelen die de ZBO's zich de komende jaren stellen en de belangrijkste acties die nodig zijn om die doelen te realiseren al beschreven. Dit plan heeft als basis gediend voor overleg met de minister over de koers van de bekostiging van de uitvoeringsorganisaties. In het concept-jaarplan leggen de verschillende uitvoeringsorganisaties voor 1 juli hun voornemens voor het komende jaar vast. Na bespreking van dit concept tussen het ministerie van SZW en de ZBO's, fungeert het definitieve jaarplan vervolgens als basisinstrument in de planning-, control- en verantwoordingscyclus. Op basis van dit goedgekeurde jaarplan bepaalt de minister jaarlijks vóór 1 december het totaalbudget van respectievelijk UWV, SVB, CWI en RWI voor het eerstkomende kalenderjaar. Voorts is het jaarplan leidend bij de uitvoering van activiteiten en de verantwoording daarover, evenals bij het toezicht van de IWI. Per kwartaal vindt er een externe verantwoording plaats door middel van kwartaalrapportages die zes weken na afloop van het kwartaal verschijnen. Daarin wordt gerapporteerd over de ontwikkelingen in het takenpakket, alsmede over de bedrijfsvoering. Uiteindelijk zal op 15 maart, na afloop van het boekjaar, een algehele verantwoording plaatsvinden door middel van de jaarrekening en het jaarverslag.

Voor 2003 zijn de budgetten van de diverse organisaties nog niet definitief vastgesteld. Gegeven de meerjarige afspraken die vorig jaar zijn gemaakt voor UWV en CWI ontstaat het onderstaande kostenbeeld voor de jaren 2002–2006.

Tabel 1.11. De ontwikkeling in de uitvoeringskosten naar organisatie; in miljoenen euro's

 2000200120022003200420052006
UWV1 4391 6491 7791 7851 8131 8031 633
SVB*212211216216221226232
CWI**  348284265251251

* In deze cijfers is de tegemoetkoming asbestslachtoffers niet meegenomen.

** Exclusief transformatiekosten; de meerjarencijfers zijn in prijzen 2002 weergegeven (constante prijzen).

Voor UWV en CWI komt het beeld naar voren van een gematigde kostenontwikkeling, waarbij sprake is van oplopende efficiency-opbrengsten en afnemende incidentele kosten. Vanaf 2006 zullen de efficiencyvoordelen het structurele niveau hebben bereikt en is er geen sprake meer van incidentele kosten.

Uitvoeringsorganisaties UWV/Lisv

Met ingang van 1 januari 2002 is de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) van kracht. Door toedoen van deze nieuwe wet is de «dubbele gelaagdheid» in de aansturing van de uitvoering verdwenen. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) werd voor de wijzigingen aangestuurd door de minister en fungeerde op zijn beurt als opdrachtgever van de vijf uitvoeringsorganisaties (uvi's) GAK, GUO, USZO, SFB en Cadans. In de nieuwe uitvoeringsstructuur zijn het Lisv en de vijf uvi's tezamen opgegaan in het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Dit instituut is verantwoordelijk voor de uitvoering van de premie-inning, claimbeoordelingen en de uitkeringsverzorging voor de werknemersverzekeringen.

Teneinde een doelmatige uitvoering te realiseren is in het bedrijfsplan 2002–2005 een aantal afspraken opgenomen die zullen leiden tot een reductie van de uitvoeringskosten. De afgesproken doelstellingen zijn vertaald in een «veranderagenda» voor de jaren 2002–2005.

Essentieel is dat er een splitsing wordt gemaakt tussen de financiering van de reguliere uitvoeringskosten en de financiering van de zogenaamde kwaliteits-, transformatie-, en migratieprojecten. Als gevolg van de samensmelting van de vijf uvi's en het Lisv zal vanaf 2002 tot en met 2005 jaarlijks een efficiency-slag gemaakt kunnen worden van respectievelijk 5%, 11%, 18% en 25% van het kostenniveau van 1 januari 2002. Gedurende de jaren 2002–2005 wordt 10% van deze besparingen geherinvesteerd ten behoeve van kwaliteitsprojecten die zorgen voor een structurele verbetering van de kwaliteit en de doelmatigheid van de uitvoering. De overige 15% worden gebruikt voor transformatieprojecten. Deze transformatiekosten zijn nodig voor de reductie van de vijf werkprocessen van de afzonderlijke uvi's naar één enkel werkproces van het UWV en dienen mede om de structurele efficiency op het vereiste peil te brengen. Vanaf 2006, eenmaal de transformatiefase gepasseerd, zal er geïnvesteerd blijven worden in kwaliteit. Per saldo zal er een structurele besparing vrijvallen van ten minste 15% vanaf 2006. Voorts heeft de fusie van de vijf uvi's en het Lisv tot migratiekosten geleid in de vorm van een aantal eenmalige uitgaven die met de fusie samenhangen. In 2001 zijn deze uitgaven bekostigd uit de rijksbegroting en in 2002 uit de fondsen. Niet alle migratieprojecten zullen in 2002 worden afgerond. Voor enkele projecten is met behoud van de vastgestelde financiële kaders een beperkte doorloop naar 2003 en 2004 voorzien. In 2003 zal hiervoor per saldo geen additioneel geld nodig zijn. Voor deze investeringsprojecten geldt overigens dat eerst besparingen moeten worden gerealiseerd alvorens additionele uitgaven, op basis van onderbouwde projectplannen, mogen worden gedaan.

In de tabel hieronder zijn de gemaakte afspraken verwerkt. Hierin is overigens nog geen rekening gehouden met de afspraken die in het kader van het jaarplan 2003 zullen worden gemaakt.

Tabel 1.12. De opbouw van de uitvoeringskosten UWV; in miljoenen euros's

 20022003
A. Reguliere kosten1 5341 450
initiële kosten1 5571 541
doelmatigheidsbesparingen– 76– 166
nieuw beleid/intensiveringen5276
   
B. Projecten237166
kwaliteitsimpuls3060
transformatiekosten45106
migratiekosten162 
   
C. Overig, waaronder loon-, prijs- en volumemutaties7169
   
D. Totale uitgaven UWV (A+B+C)1 7791 785

Uitvoeringsorganisatie SVB

De SVB is primair belast met de uitvoering van de volksverzekeringen (AOW/Anw/AKW). Mede door reorganisaties van de vestigingen en de daarmee samenhangende herstructurering van de huisvesting is de kostentoename bij de SVB in de afgelopen jaren relatief beperkt gebleven. In 2002 is een budget beschikbaar van 217,2 miljoen voor de uitvoering van haar taken (inclusief 1 miljoen in verband met de tegemoetkoming asbestslachtoffers). Tot de invoering van de SUWI-wet werd dit budget door de toezichthouder (het voormalige Ctsv) beschikbaar gesteld. Voor het budgetjaar 2003 zijn de bewindslieden van SZW verantwoordelijk voor de vaststelling van het budget. De intentie is om met de voorziene Raad van Bestuur meerjarige afspraken te maken over de activiteiten van en kostenvergoeding aan de SVB. Hierbij staat met name een verdergaande verbetering van de rechtmatigheid (Anw) en doelmatigheid centraal.

Uitvoeringsorganisatie CWI

Met de bekrachtiging van de SUWI-wet op 1 januari 2002 voert de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) een aantal taken uit die voorheen werden uitgevoerd door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (Arbvo), gemeenten en uitvoeringsinstellingen (uvi's).

Binnen deze nieuwe structuur is de CWI gericht op het uitvoeren van de taakstelling Werk boven Inkomen. Het op een zo kort mogelijke termijn bemiddelen van mensen naar werk, die anders in aanmerking komen voor een uitkering, is een belangrijke taak van de CWI. Hiertoe beoordeelt de CWI de afstand van werkzoekenden tot de arbeidsmarkt en wordt een persoonlijk advies opgesteld om deze afstand te overbruggen. Om personen te bemiddelen naar werk hebben werkgevers de mogelijkheid om vacatures aan te melden bij de CWI.

Ook is de CWI het adres voor het aanvragen van een WW- of een Abw-uitkering.

Naast deze werkzaamheden behoort het verstrekken van tewerkstellings- en ontslagvergunningen tot de taken van de CWI.

Deze nieuwe structuur houdt in dat de CWI, ten opzichte van de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie1, actiever diensten verleend, aan werkzoekenden, werkgevers en intermediairs, beleidsmakers, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Gemeentelijke sociale dienst (GSD).

Omdat de CWI eerst per 1 januari 2002 actief is, zijn de gegevens van de uitvoeringskosten van de CWI beschikbaar vanaf het jaar 2002. De dienstverlening van de CWI verschilt significant van de dienstverlening van de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie zodat het niet zinvol is om gegevens van vóór het jaar 2002 hiermee te vergelijken.

Tabel 1.13. De opbouw van de uitvoeringskosten CWI; in miljoenen euro's

 20022003
Basisdienstverlening353316
Doelmatigheidsbesparingen– 5– 35
Strategisch akkoord handhaving03
Uitvoeringskosten dienstverlening*348284
   
Transformatiekosten5435

* lonen en volume dienstverlening op niveau 2002.

In bovenstaande tabel is het onderscheid tussen de uitvoeringskosten van de dienstverlening en de transformatiekosten zichtbaar. De uitvoeringskosten van de CWI zijn opgebouwd uit kosten van de basisdienstverlening en doelmatigheidsbesparingen. De transformatiekosten hebben betrekking op transformatieprojecten van de CWI-organisatie.

De uitvoeringskosten van de basisdienstverlening in het jaar 2003 nemen naar verwachting af. Het «indalen» van de werkwijze van de dienstverlening m.b.t. het MKB-convenant en de basisdienstverlening minderheden in de algemene werkwijze en strategie van de CWI-organisatie zijn de voornaamste redenen van de afname ten opzichte van 2002. Voor de daarop volgende jaren wordt verondersteld dat de uitvoeringskosten van de basisdienstverlening constant blijven. Voorts zal een doelmatiger uitvoering van de dienstverlening in 2003 en de jaren daarna leiden tot besparingen. Deze besparingen komen met name voort uit het gezamenlijk uitvoeren van intake-gesprekken, leereffecten en efficiency-effecten door een toenemend gebruik van ICT-instrumenten. Ten slotte nemen de kosten door een verwachte daling van het ziekteverzuim af ten opzichte van het jaar daarvoor. De bovenstaande ontwikkelingen leiden tot een afname van de uitvoeringskosten. Hierbij is overigens nog geen rekening gehouden met de afspraken die in het kader van het jaarplan 2003 zullen worden gemaakt en waarbij zal worden bezien of de CWI zal kunnen voldoen aan het vorig jaar vastgestelde meerjarenkader.

Het in 2001 ingezette veranderingsproces in het kader van de nieuwe structuur van de CWI-organisatie zal in 2005 voltooid zijn. Tot dat jaar worden er in afnemende mate transformatiekosten voorzien.

BIJLAGE 2

ARBEIDSMARKT

2.1 Inleiding

Deze bijlage geeft een cijfermatig inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid in de afgelopen jaren. In het laatste kwartaal van 2000 is vrij abrupt een einde gekomen aan een lange periode van hoogconjunctuur. De gevolgen van deze omslag voor de situatie op de arbeidsmarkt zijn in de loop van 2002 pas goed zichtbaar geworden. In paragraaf 2.2 worden de meest recente ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt belicht. Deze maken duidelijk dat de arbeidsmarktsituatie de eerstkomende jaren verder zal verslechteren. In paragraaf 2.3 worden tabellen gepresenteerd die de ontwikkeling van werkgelegenheid en werkloosheid in 2001 ten opzichte van eerdere jaren in beeld brengen. Een kentering in deze ontwikkeling komt uit deze tabellen nog niet naar voren. Naar verwachting zal de conjuncturele omslag pas in de werkgelegenheidscijfers voor 2002 zichtbaar worden. Wel is al in 2001 een kleine daling in het aantal vacatures te bespeuren ten opzichte van 2000; deze cijfers worden gepresenteerd in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 wordt tot slot een cijfermatig inzicht geboden in de omvang van de doelgroepen en de beschikbare middelen voor reïntegratie.

2.2 Recente ontwikkeling arbeidsmarkt

Sinds het midden van de jaren '90 is de werkloosheid jaren achtereen gedaald, van 7 procent in 1995 naar 3 procent in 2001. In de loop van 2002 is die daling tot stilstand gekomen. De werkloosheid heeft inmiddels een stijging ingezet, en voor de eerstkomende jaren is de verwachting dat de arbeidsmarktsituatie verder zal verslechteren. In april 2002 raamde het CPB nog een stijging van de werkloze beroepsbevolking van 42 000 personen in 2002 ten opzichte van 2001. Deze raming is in de MEV 2003 met 10 000 naar boven bijgesteld, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Voor 2003 is de werkloosheid met niet minder dan 55 000 opwaarts bijgesteld, waardoor nu in 2 jaar tijds de werkloosheid oploopt met circa 145 000 (in plaats van met 90 000 zoals in het CEP 2002 nog was voorzien).

Tabel 2.2.1 Verslechtering werkloosheidsperspectieven

 200120022003
Raming werkloosheid CEP 2002248 000290 000340 000
Raming werkloosheid MEV 2003248 000300 000395 000

Bron: CPB

Realisatiecijfers laten sinds kort een stijging zien van de werkloosheid. Cijfers van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) tonen dat in mei 2002 voor het eerst in zeven jaar het aantal werkloosheiduitkeringen hoger is (3%) dan een jaar eerder. Recente cijfers van het CBS laten in de eerste twee kwartalen van 2002 een flinke stijging zien van de geregistreerde werkloosheid (gecorrigeerd voor seizoensinvloeden; zie onderstaande figuur).kst-28601-2-6.gif

Er moet op worden gerekend dat op korte termijn de werkgelegenheidssituatie verder zal verslechteren. De volumegroei BBP is gedaald van 4,7% in het 1e kwartaal 2000 tot 0,2% in het 1e kwartaal 2002 (bron: Kwartaalrekeningen CBS, juli 2002). Het effect van een lagere productiegroei komt doorgaans vertraagd in de werkgelegenheidsontwikkeling tot uitdrukking.kst-28601-2-7.gif

Diverse indicatoren duiden al langer op een verslechterende situatie op de arbeidsmarkt (zie figuur 2.2.2). In de loop van 2001 is de groei van het aantal banen van werknemers gestagneerd en in 2002 zelfs omgeslagen in een daling. Daarnaast is het aantal vacatures in de tweede helft van 2001 fors gedaald. Ook is er in de afgelopen kwartalen een duidelijke toename in het aantal uitgesproken faillissementen en in het aantal ontslagaanvragen voor werknemers.

2.3 Werkgelegenheid, werkloosheid en participatie naar doelgroepen

Tabel 2.3.1 Personen van 15–64 jaar naar arbeidspositie, geslacht, leeftijd, herkomst en onderwijsniveau, 1995, 2000 en 2001 (jaargemiddelden)

 beroepsbevolkingwerkzame personenwerkloze beroepsbevolking
 199520002001199520002001199520002001
 x 1000        
totaal6 5967 1877 3116 0636 9177 064533270248
          
geslacht         
mannen4 0674 2884 3213 8144 1744 215253114106
vrouwen2 5292 8982 9902 2492 7432 848281156142
          
leeftijd         
15–24 jr8948799197768198541186066
25–34 jr2 0972 0682 0121 92519991 9561716956
35–44 jr1 8012 0262 0811 6591 9552 0171427064
45–54 jr1 4161 6561 7271 3301 6011 678865550
55–64 jr389558572373542559161613
          
herkomsta         
autochtonen5 7326 0136 0795 3485 8335 910384180168
allochtonen8641 1731 2337151 0841 1541499079
wv etnische minderheden314445489233399447814542
Turken6610111246911032199
Marokkanen5067833459751698
Surinamers12814814710413513724139
Antillianen284548214244744
ov. etn. minderheden418399287387131011
overige allochtonen551729744482684706684438
          
onderwijsniveau         
BO585631633491584592944742
MAVO467474496413443466543130
LBO1 0109821 017916940976944141
HAVO/VWO349430429307405403422526
MBO2 5392 6692 7382 3882 5972 6771517262
HBO1 1201 3291 3291 0551 2931 297653632
WO513667664481650650321814

a herkomst: allochtonen zijn personen met minstens 1 in het buitenland geboren ouder.

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking

Tabel 2.3.2 Arbeidsparticipatie en werkloosheidspercentage naar geslacht, leeftijd, herkomst en onderwijsniveau, 1995, 2000 en 2001 (jaargemiddelden)

 beroepsbevolkingbwerkzame personencwerkloze beroepsbevolking
 als % van de bevolkingals % van de beroepsbevolking
 199520002001199520002001199520002001
totaal62,867,167,757,864,565,48,13,83,4
          
mannen76,379,079,071,676,977,16,22,72,5
vrouwen48,954,856,143,551,953,411,15,44,7
          
leeftijd          
15–24 jr44,547,248,838,644,045,313,26,87,2
25–34 jr80,484,584,073,981,781,68,23,32,8
35–44 jr76,380,081,170,377,278,67,93,53,1
45–54 jr68,472,674,164,370,272,06,13,32,9
55–64 jr26,935,035,225,734,034,44,22,92,2
          
herkomsta         
autochtonen646969606767733
allochtonen5760614755571786
wv etnische minderheden50535537485126109
Turken4449523044483198
Marokkanen434047293542321310
Surinamers6169674963621996
Antillianen5760594455552488
ov. etn. minderheden445053304447331211
overige allochtonen6165655461611265
          
onderwijsniveau         
BO3841423238391687
MAVO4248493745461276
LBO596163535860944
HAVO/VWO5257564654521266
MBO757879707677632
HBO788181737979632
WO879089818888632

a herkomst: allochtonen zijn personen met minstens 1 in het buitenland geboren ouder.

b d.i. bruto arbeidsparticipatie (Nederlandse definitie: exclusief kleine deeltijdbanen < 12 uur per week).

c d.i. netto arbeidsparticipatie (Nederlandse definitie: exclusief kleine deeltijdbanen < 12 uur per week).

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking

Tabel 2.3.3 Overlap tussen doelgroepen arbeidsmarkt, 2001

 VrouwenJongerenMinderhedenOngeschooldenTotaal(x 1 000)
procentuele aandelen bevolking 15–64
Vrouwenx148151005 332
Jongeren49x11221001 500
Minderheden4919x39100882
Ongeschoolden522122x1001 523
Totaal491481410010 801
       
procentuele aandelen beroepsbevolking
Vrouwenx10671002 990
Jongeren46x912100624
Minderheden3912x25100489
Ongeschoolden351219x100633
Totaal419791007 311
       
procentuele aandelen werkloze beroepsbevolking
Vrouwenx191112100142
Jongeren52x172010053
Minderheden3721x3310042
Ongeschoolden422533x10042
Totaal57211717100248

Bron: CBS

Toelichting:

Omdat iemand tot meerdere doelgroepen tegelijkertijd kan behoren (of tot geen enkele) tellen de aandelen niet op tot 100. De tabel is zo opgezet dat hij in twee richtingen is te lezen; een voorbeeld:

In het blok werkloze beroepsbevolking staat in de regel Vrouwen in de kolom Jongeren het getal 19. Dit betekent dat 19 procent van de werkloze vrouwen jonger is dan 23 jaar. Uit dezelfde regel valt af te lezen dat 11 procent van de werkloze vrouwen behoort tot een etnische minderheid.

Kolomsgewijs is te zien dat het aandeel jongeren in de groep werkloze vrouwen (19) iets kleiner is dan het gemiddelde aandeel (21) in de totale werkloosheid.

2.4 Vacatures en moeilijk vervulbare vacatures

Tabel 2.4 Vacatures en moeilijk vervulbare vacaturesa naar bedrijfstak, beroepstak, gevraagd opleidingsniveau en bedrijfsgrootte, 1990–2001

 vacatureswv moeilijk vervulbaar
 duizendtallenin % van totaal vacatures
 1995199819992000200119951998199920002001
totaal55,2117,5157,4169,3156,02745545151
ontstaanb526790882945869.....
vervuldb508772839923911. .. . .
           
bedrijfstak           
landbouw en visserij1,42,02,32,82,72955726470
industrie en bouwnijverheid15,326,738,642,735,03349636059
industrie10,017,823,625,320,02742545250
bouwnijverheid4,78,414,616,814,54968787572
overige nijverheid0,60,50,40,60,5. .. . .
commerciële dienstverlening28,570,093,298,487,92646534846
handel11,224,030,031,326,62644545745
horeca1,64,66,87,18,42552515542
vervoer en communicatie3,27,215,012,47,81642533638
financiële instellingen2,54,45,75,85,93255604346
zakelijke dienstverlening10,029,835,741,839,22846514449
niet-commerciële dienstverlening10,118,723,325,530,51734454751
           
beroepsniveau           
elementaire beroepen4,710,614,716,020,51938535436
lagere beroepen15,431,644,847,642,32549585750
middelbare beroepen19,842,058,064,961,03049545154
hogere beroepen9,419,921,622,822,63353595956
wetenschappelijke beroepen2,24,86,67,16,82744545663
niveau onbekend3,78,511,710,92,8. .. . .
           
onderwijsniveau          
BO3,25,49,59,513,31937545142
LBO/MAVO14,031,940,947,648,12646595649
MBO/HAVO/VWO20,445,064,065,962,52749535452
HBO12,222,025,427,525,63352595657
WO2,54,75,97,93,93251545356
           
bedrijfsgrootte           
1–9 werknemers17,329,244,139,545,53655616056
10–99 werknemers17,441,549,658,150,73048545450
>=100 werknemers20,546,763,771,559,81635504447
           
specifieke categoriën vacatures voor:          
schoolverlaters17,944,766,377,269,2. .. . .
>=20 uur41,294,4119,8137,1126,3. . . ..

a standcijfers per 30 september tenzij anders aangegeven, excl. vacatures bij overheid en onderwijs.

b stroomcijfers (jaartotalen).

Bron: CBS, Vacature-enquête

2.5 Reïntegratie

Ontwikkeling volume doelgroepen

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het volume van de verschillende doelgroepen weergegeven. De ramingen van de volumes ABW, WW en WAO komen – afgezien van definitieverschillen – overeen met die in bijlage 1. Zo hebben de cijfers in onderstaande tabel betrekking op personen, terwijl de volumegegevens in bijlage 1 voor de ABW betrekking hebben op huishoudens (een echtpaar telt dan voor één uitkering) en voor de WW en WAO op uitkeringsjaren.

De raming van het volume niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) is afgeleid van de meest recente bestanden van Arbeidsvoorziening/CWI.

Tabel 2.5.1 Ontwikkeling doelgroepena

 20022003200420052006
Volumeraming     
ABW384432439431420
WW183273288302322
Wao/Waz/Wajongb977994999995984
Nug215215215215215
Totaal1 7591 9141 9411 9431 941

a Aantallen x1000, in personen, jaargemiddelde (binnen regelingen gecorrigeerd voor dubbeltellingen)

b Inclusief tweede ziektejaar (vanaf 2004)

Beschikbaar reïntegratiebudget

Doelstelling is om in de komende jaren de beschikbare reïntegratiebudgetten (voor gemeenten) in één vrij besteedbaar reïntegratiebudget om te zetten. Ook de budgetten van de gesubsidieerde werkgelegenheid zullen hier aan worden toegevoegd.

Tabel 2.5.2 Beschikbare reïntegratiemiddelen (in miljoenen euro's, constante prijzen 2002)

 20022003200420052006
Beschikbare reïntegratiemiddelen
REA207206196178178
Reïntegratiemiddelen UWV7169728286
Sluitende reïntegratie720714
Kinderopvang8787876060
RWI sectorale initiatieven3427686868
Scholing centrum voor vakopleiding6565656565
Doelgroepen269300
WIW dienstbetrekkingen en WEP287131
ID-banen1 018894
VLW198150100500
REA premiekorting113113113113113
Flexibel reïntegratiebudget1 5831 5981 616
      
Totaal2 8252 4632 2862 2132 185

Enkele toelichtende opmerkingen:

– REA en reïntegratiemiddelen UWV zijn premie-gefinancierd

– Sluitende reïntegratie is inclusief WIW normbudget en budget WIW scholing en activering (in dit deelbudget is het extra budget sluitende aanpak opgenomen)

– Exclusief middelen ESF-3 (circa € 250 miljoen per jaar)

BIJLAGE 3

INTERNATIONALE KERNGEGEVENS

In deze bijlage worden Nederlandse cijfers op het terrein van arbeidsmarkt en sociale zekerheid vergeleken met die van een groot aantal Europese landen, de USA en Japan.

3.1 BBP per hoofd van de bevolking

Het Bruto Binnenlandse Product (BBP) per hoofd van de bevolking geeft een indicatie van de welvaart van een land. Het BBP per hoofd van de bevolking in Nederland is gegroeid van 15 300 in 1990 tot 26 100 in 2000. Van de Europese landen heeft Nederland in 2000, na Luxemburg, Denemarken en Ierland, de hoogste welvaart.

Tabel 3.1. BBP per hoofd van de bevolking in de EU-landen, USA en Japan; gecorrigeerd voor prijsverschillen

(koopkrachteenheden)19901995 (x 1000)2000EU=100 (2000)
Nederland15,319,326,1116
België15,619,925,0111
Denemarken15,820,827,1120
Duitsland17,019,423,6105
Finland15,217,123,2103
Frankrijk15,918,322,298
Griekenland8,711,615,368
Groot-Brittannië14,917,023,5104
Ierland11,016,526,8119
Italië15,218,322,9101
Luxemburg22,030,344,9199
Oostenrijk15,719,524,7109
Portugal9,212,416,874
Spanje11,313,818,481
Zweden16,318,123,2103
     
EU14,817,622,5100
USA21,325,934,7154
Japan17,020,925,0111

Bron: European Commission, European Economy nr. 73, 2002.

3.2 Arbeidsdeelname

Participatiegraad in de OESO-landen

In 1990 lag de netto arbeidsdeelname in Nederland net op het EU-gemiddelde. Elf jaar later ligt deze er ruim boven. De netto arbeidsparticipatie is in die periode met 13 procentpunten gestegen, van 61 naar 74%. Dit is vooral een gevolg van de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. Denemarken heeft met 76% het hoogste percentage.

Wanneer deeltijdbanen in Nederland worden omgerekend tot voltijdeenheden, zakt de participatiegraad aanzienlijk, namelijk tot 57%. Daarmee bevindt Nederland zich net onder het EU-gemiddelde (58%). De oorzaak is dat in Nederland veel in deeltijd wordt gewerkt. Vooral vrouwen kiezen ervoor om in deeltijd te werken teneinde werk- en zorgtaken te combineren.

De arbeidsdeelname van ouderen is overal in Europa in de jaren '70 en '80 sterk gedaald, met name bij mannen. In de jaren '90 gaat die daling niet verder en is er in sommige landen een stijging te zien. Nederland ligt hier ongeveer op EU-niveau.

Tabel 3.2. Bruto participatiegraad* in OESO-landen

 199019952001
 in % van de bevolking van 15–64 jaar
Nederland667076
België596264
Denemarken828079
Duitsland687172
Frankrijk666768
Groot-Brittannië787675
Zweden858079
EU676869
USA777777
Japan707273

* werkenden en werklozen, gedeeld door de bevolking van dezelfde leeftijdsgroep (internationale definitie: inclusief kleine deeltijdbanen < 12 uur per week).

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Tabel 3.3. Netto participatiegraad* in OESO-landen

 199019952001
 in % van de bevolking van 15–64 jaar
Nederland616574
België545660
Denemarken757476
Duitsland646466
Frankrijk605962
Groot-Brittannië737171
Zweden837275
EU616164
USA727373
Japan696969

* werkenden gedeeld door de bevolking van dezelfde leeftijdsgroep (internationale definitie: inclusief kleine deeltijdbanen < 12 uur per week).

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Tabel 3.4. Netto arbeidsdeelname in voltijdeenheden

 199520001995200019952000
  mannen vrouwen totaal
Nederland697534405157
België677440475361
Denemarken777757626769
Duitsland737146466059
Frankrijk676946495759
Groot-Brittannië727447605962
Zweden737061606765
EU697142455658

Bron: European Commission, Employment in Europe 2001, juli 2001.

Tabel 3.5. Netto arbeidsdeelname van ouderen (55 t/m 64 jaar)

 199020011990200119902001
  mannen vrouwen totaal
Nederland455116283039
België34359162125
Denemarken666342505457
Duitsland524522283737
Frankrijk434129323637
Groot-Brittannië626237434952
Zweden747065646967
EU524925303839

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Gemiddelde werktijd

De werknemers in Nederland werken gemiddeld korter dan de werknemers in onze buurlanden. Op weekbasis komt de totale werktijd voor de Nederlandse werknemers uit op 30,4 uur. Dit ligt bijna 6 uur onder het EU-gemiddelde.

Tabel 3.6. Gemiddelde werktijd *) per week in 2001 (werknemers)

 voltijddeeltijdtotaal
Nederland38,618,630,4
België37,221,134,0
Duitsland41,118,436,5
Frankrijk39,223,536,6
Groot-Brittannië41,318,535,8
EU39,819,836,2

* Overuren zijn meegeteld.

Bron: Eurostat, Labour Force Survey.

Tabel 3.7. Gemiddeld aantal feitelijk gewerkte uren per jaar (werknemers, incl. deeltijd)

 19902001
Nederland1 4331 343
Duitsland1 4941 384
Frankrijk1 5431 499
Groot-Brittannië1 7041 684
USA1 8201 805
Japan2 0521 836

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

3.3 Inactiviteit en uitgaven sociale bescherming

I/A-ratio's

De Inactieven/Actieven ratio (I/A-ratio) geeft de verhouding aan tussen het aantal uitkeringsgerechtigden en het aantal werkenden, beide gemeten in voltijdeenheden. Het is een indicatie voor het draagvlak van het sociale zekerheidsstelsel. Onderstaande tabel moet als volgt worden gelezen: binnen de leeftijdscategorie 15 jaar en ouder zijn er in Nederland op 100 werkzame personen 68 uitkeringsgerechtigden (in 1999). De groep uitkeringsgerechtigden bestaat o.a. uit werklozen, WAO'ers, bijstandontvangers en AOW'ers.

De leeftijdscategorie 15–64 jaar biedt van de drie I/A-ratio's de meest zuivere vergelijking. Daaruit blijkt dat Nederland in 1999 met 31 een gunstige positie inneemt. Dit is vooral het gevolg van de sterke toename van de arbeidsdeelname in de afgelopen jaren. Ten opzichte van 1990 is de I/A-ratio in Nederland het meest gedaald. Ook in België, Denemarken en de USA is de I/A-ratio in de jaren '90 gedaald.

Tabel 3.9 geeft de deelratio's naar enkele hoofdgroepen van uitkeringen. Per land zijn er grote verschillen. Zo kent België veel werkloosheidsuitkeringen, en zitten er in Groot-Brittannië veel mensen in de bijstand. Bij arbeidsongeschiktheid is Nederland koploper.

Tabel 3.8. I/A ratio's (uitkeringsgerechtigden/werkenden) in 1990 en 1999

 199019991990199919901999
 15 jaar en ouder15 jaar tot pensioenleeftijd15 t/m 64 jaar
Nederland82,367,642,131,142,131,2
België102,5103,150,048,258,755,8
Denemarken76,874,144,042,541,640,2
Duitsland*69,881,831,240,231,240,2
Frankrijk80,893,329,635,744,149,4
Groot-Brittannië68,976,224,629,031,937,2
Zweden72,283,828,036,028,036,0
USA50,749,121,019,721,019,7
Japan53,376,717,421,728,636,2

* 1990 alleen West-Duitsland.

Bron: Ivonne Moor, Ilse Vossen en Marike Arents (NEI), Benefit dependency ratios by gender. An international comparison, mei 2002.

Tabel 3.9. I/A ratio's: enkele hoofdgroepen van uitkeringen, 1999

 ouderdom/VUT*arbeids- ongeschiktwerkloosbijstandoverig**totaal
Nederland013,04,55,87,931,2
België7,66,822,64,514,455,8
Denemarken5,09,25,711,39,040,2
Duitsland8,57,512,24,18,040,2
Frankrijk13,010,212,05,19,249,4
Groot-Brittannië6,88,80,815,75,137,2
Zweden0,711,38,02,014,136,0
USA2,97,41,83,34,419,7
Japan14,65,91,81,112,936,2

* uitsluitend wettelijke VUT-regelingen; zou voor Nederland minimaal 2,0 bedragen indien niet-wettelijke VUT-regelingen zouden worden meegeteld.

** ziekte-, nabestaanden- en zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen.

Bron: zie tabel 3.8.

In de EU is gemiddeld 16% van de bevolking in 2000 ouder dan 65 jaar. Over twintig jaar zal dat 20% zijn. Nederland behoort tot de landen met het laagste aandeel ouderen. Die positie op de ranglijst zal Nederland voorlopig behouden. Pas na 2010 zal – volgens de huidige prognoses – de toename van het aantal 65-plussers in Nederland sneller verlopen dan in de rest van de Europese Unie.

Tabel 3.10. Aandeel 65+ op de totale bevolking in de EU-landen (prognose)

 200020102020203020402050
 % van de totale bevolking
Nederland141518212322
België171720232526
Denemarken151619222423
Duitsland161921252828
Frankrijk161720242627
Groot-Brittannië161619232525
Zweden171922242524
EU161820242728
USA131317202020
Japan172227283132

Bron: Eurostat 2002 en statistische bureaus USA en Japan.

Uitgaven sociale bescherming

Onderstaande tabel biedt informatie over de relatieve lasten van sociale zekerheidsuitkeringen. Ze worden uitgedrukt als aandeel van het BBP. De tabel laat zien dat dit aandeel in de jaren '90 in Nederland is gedaald, terwijl het in de meeste andere landen licht is gestegen. Nederland komt nu ongeveer op het Europees gemiddelde uit.

Tabel 3.11. Bruto uitgaven sociale bescherming (1990–1999)

 199019951999
 % van het BBP
Nederland32,530,928,1
België26,428,228,2
Denemarken28,732,229,4
Duitsland25,428,929,6
Frankrijk27,930,730,3
Groot-Brittannië23,028,426,9
Zweden33,135,132,9
EU25,528,327,6

Bron: Eurostat, Social protection expenditure and receipts 1980–99, 2001.

Het betreft hier de bruto uitgaven. Omdat uitkeringen in Nederland bruto worden uitbetaald, en elders soms netto, wordt de Nederlandse score overschat. De OECD heeft voor 1997 de uitgaven voor een aantal landen zowel bruto als netto berekend. Daarbij gaat het om uitgaven bestaande uit uitkeringen (werkloosheid, AOW, ziekte, etc.) en diensten (voorzieningen t.b.v. reïntegratie WAO'ers, scholing werkzoekenden, gesubsidieerd werk, etc). Wat het peil van de bruto uitgaven betreft zit Nederland in de middenmoot. Voor de netto uitgaven komt Nederland voor dat jaar uit op 21,5% van het BBP (zie tabel 3.12). Dat is verhoudingsgewijs laag. Van de onderzochte landen komen alleen Groot-Brittannië en de USA vrijwel op hetzelfde niveau uit, te weten 21,8% van het BBP.

Tabel 3.12. Bruto en netto uitgaven sociale bescherming, in procenten van het BBP tegen marktprijzen, 1997

 bruto totaalnetto totaalw.v. publiekw.v. privaat
Nederland29,121,518,23,4
België29,525,424,60,8
Denemarken32,023,523,10,5
Duitsland28,626,125,20,8
Groot-Brittannië24,921,819,52,5
Zweden34,827,325,61,7
USA22,921,815,67,3

Bron: W. Adema, Net Social Expenditure, OECD, 2001.

3.4 Arbeidskosten

De werknemerswig

De gemiddelde werknemerswig is gedefinieerd als het verschil tussen het bruto loon en het netto loon. Het netto loon resteert na aftrek van de premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen, ziektekosten en de loon- en inkomstenbelasting (alsmede bijtelling van de kinderbijslag). In het algemeen ligt de totale belasting- en premiedruk voor werknemers in Nederland in de middenmoot. De Nederlandse werknemers – alleenstaanden zonder kinderen en echtparen zonder kinderen – houden meer over van hun bruto loon dan hun Belgische en Duitse collega's.

Tabel 3.13. Werknemerswig: belasting- en premiedruk als % van het brutoloon, 2000

 alleenstaande zonder kinderenechtpaar zonder kinderenechtpaar twee kinderen
% van modaal inkomen*100167100–33**100
Nederland36,239,332,425,0
België41,949,037,921,1
Denemarken44,151,540,830,7
Duitsland42,048,635,519,6
Frankrijk26,830,523,415,0
Groot-Brittannië23,626,019,414,1
Zweden32,939,231,824,0
USA25,531,724,115,3

* modaal inkomen is gelijk aan het loon van de Average Production Worker (APW). Deze heeft betrekking op het gemiddelde loon van een voltijdse productiemedewerker in de sector industrie.

** tweeverdieners.

Bron: OECD, Taxing Wages 2000–2001, 2001.

3.5 Arbeidsmarkt en werkloosheid

Werkgelegenheidsgroei

De werkgelegenheid in Nederland is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Over de periode 1985–1989 was de jaarlijkse groei gemiddeld 1,9%, over de periode 1990–1994 1,6% en over de periode 1995–2001 2,6%. Van de in tabel 3.15 opgenomen landen heeft Nederland in de laatste twee perioden de sterkste groei gekend.

Deze groei is noodzakelijk geweest om de groei van de beroepsbevolking op te vangen. De beroepsbevolking in Nederland vertoonde in de laatste twee perioden met een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,7% en 1,8% ook de sterkste toename.

Tabel 3.14. Groei van de beroepsbevolking (in procenten, gemiddeld per jaar)

 1985–19891990–19941995–2001
Nederland1,11,71,8
België0,10,40,5
Denemarken1,0– 0,50,4
Duitsland0,80,80,4
Frankrijk0,60,40,7
Groot-Brittannië0,9– 0,10,6
Zweden0,5– 1,10,5
EU0,80,30,8
USA1,81,11,1
Japan1,11,20,2

Bron: OECD, Economic Outlook, juni 2002.

Tabel 3.15. Groei van de werkgelegenheid (in procenten, gemiddeld per jaar)

 1985–19891990–19941995–2001
Nederland1,91,62,6
België0,9– 0,11,0
Denemarken1,2– 0,71,0
Duitsland1,00,50,5
Frankrijk0,7– 0,21,2
Groot-Brittannië2,1– 0,81,2
Zweden0,9– 2,41,1
EU1,1– 0,31,3
USA2,21,01,4
Japan1,21,1– 0,1

Bron: OECD, Economic Outlook, juni 2002.

De kwaliteit van het arbeidsaanbod wordt mede bepaald door het opleidingsniveau van de bevolking. In Nederland heeft 64 procent van de 25–64 jarigen een opleiding afgerond die internationaal wordt erkend als hoger secundair of tertiair niveau. Vergeleken met landen als Zweden (77%), Duitsland (81%) en Groot-Brittannië (82%) loopt Nederland hierbij achter. Aan de andere kant kent Nederland relatief weinig personen in de leeftijd 25–64 jaar met een opleiding die lager is dan het lager secundair onderwijs (12%). Naast de vraag in hoeverre deze cijfers tussen de onderscheiden landen goed te vergelijken zijn, moet hierbij worden beseft dat het opleidingsniveau niet alles zegt; de kwaliteit van het arbeidsaanbod wordt ook bepaald door ervaring en scholing van werkenden.

Tabel 3.16. Opleidingsniveau bevolking (25–64 jaar) naar hoogst behaalde opleiding, 1999

 beneden lager secundair onderwijs (ISCED 0/1)lager secundair onderwijs (ISCED 2)hoger secundair onderwijs (ISCED 3/4)tertiair onderwijs (ISCED 5/6)
 %
Nederland12234222
België20233126
Duitsland2175823
Frankrijk20184121
Groot-Brittannië1815725
Italië2532349
Zweden11124829
USA585135
Japan1914931
OESO-landen16204322

1 Incl. ISCED 0/1.

Bron: OECD, Education at a glance, 2001.

Werkloosheid

Werklozen volgens de ILO-richtlijnen zijn personen die: a. zonder werk zijn, b. beschikbaar zijn voor werk en binnen twee weken kunnen beginnen, en c. gedurende de afgelopen vier weken actief naar werk hebben gezocht.

In 2001 is het werkloosheidspercentage in Nederland gedaald tot 2,4%; van alle EU-landen heeft Nederland met Luxemburg het laagste werkloosheidspercentage. Door de recente toename van de werkloosheid zal het cijfer voor 2002 rond de 2,9% uitkomen.

Tabel 3.17. Gestandaardiseerde werkloosheid in OESO-landen

 199019952001
 %
Nederland5,96,62,4
België6,69,76,6
Denemarken7,26,84,3
Duitsland4,88,27,9
Frankrijk8,611,48,6
Groot-Brittannië6,98,55,0
Zweden1,78,85,1
EU8,110,57,6
USA5,65,64,8
Japan2,13,15,0

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Uitgaven arbeidsmarktbeleid

Om werkloosheid en met name langdurige werkloosheid te bestrijden, voeren de Europese landen een actief arbeidsmarktbeleid. Dit beleid bevat maatregelen die tot doel hebben de arbeidsmarkt beter te laten functioneren.

Hierbij moet gedacht worden aan loonkostensubsidies, creatie van gesubsidieerde banen, scholing en training van werkzoekenden alsmede stimuleren van werkaanvaarding (financiële prikkels).

Passief beleid omvat werkloosheidsuitkeringen en vervroegde uittredingen wegens arbeidsmarktredenen. Nederland behoort tot de landen waar het niveau van uitgaven voor zowel actief als passief arbeidsmarktbeleid hoog ligt.

Tabel 3.18. Uitgaven voor actief en passief arbeidsmarktbeleid, 2000/2001 (in procenten van het BBP)

 actief arbeidsmarktbeleidpassiefactief/passief
 arbeidsvoorzieningscholingjongerengesubs. werkarbeidsongeschiktentotaaluitkeringen 
Nederland0,260,310,040,380,581,5 81,860,85
België0,170,240,770,121,302,180,60
Denemarken0,120,850,100,170,331,563,000,52
Duitsland0,230,340,090,250,291,201,920,63
Frankrijk0,180,250,420,370,091,311,650,79
Groot-Brittannië0,130,050,150,010,020,360,560,64
Zweden0,230,300,020,240,311,091,190,92
USA0,040,040,030,010,030,150,300,50

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

BIJLAGE 4

INKOMENSBELEID

4.1 Generieke koopkrachtontwikkeling 2003–2006

Tabel 4.1 geeft een overzicht van het koopkrachtbeeld 2003–2006. De eerste kolom presenteert de generieke koopkrachtcijfers voor 2003. Het generieke koopkrachtcijfer beschrijft de ontwikkeling van het reëel besteedbaar inkomen voor enkele standaardhuishoudens. Bij de berekening van het generieke koopkrachtcijfer wordt rekening gehouden met de mutatie in belasting- en premietarieven, de gemiddelde contractloonontwikkeling en inflatie alsmede de veranderingen in ziektekostenpremies en kinderbijslag.

Tabel 4.1. Statische koopkrachtontwikkeling 2003–2006 (in procenten) en werkloosheidsval

Categorie200320032003–2006
 standaardinclusief niet-standaardgemiddeld generiek
Inactieven   
Sociale minima paar zk– ¾– ¾¾
Sociale minima paar mk0– ½
Sociale minima alleenstaand– ¼– ¼
AOW alleenstaand00
AOW paar00
AOW + 5000 euro paar½½
    
Actieven   
Minimumloon paar zk¼– ½
Minimumloon paar mk10
Minimumloon alleenstaand½– ½
Modaal paar mk¼– 1¼
2*modaal paar mk¼– 1¾
tweeverdiener modaal/½modaal mk¼– ½1
tweeverdiener 2*modaal/modaal mk¼– ½
Werkloosheidsval1niveau 2002mutatie 2003niveau 2003
Alleenstaande– 225+ 180– 45
Alleenverdiener met kinderen– 740+ 180– 560
Alleenstaande met kinderen+ 395+ 205+ 600
Herintreder met kinderen+ 2 520+ 95+ 2 615

1 Werkloosheidsval: vooruitgang in euro's bij aanvaarden vanuit bijstand van baan op 100% WML (voor herintreder aanvaarden van baan op 60% WML, partner had al inkomen op minimumloonniveau).

In 2003 worden enkele lastenverzwarende maatregelen doorgevoerd die een relatief ingrijpend effect hebben, maar normaliter niet in het generieke beeld tot uitdrukking komen. Dit betreft met name de afschaffing van de spaarloonregeling, de basisaftrek lijfrente en de feestdagenregeling. Ook het afschaffen van de kindertoeslag in de huursubsidie per juli 2002 heeft een doorwerking in 2003. Deze maatregelen worden gewoonlijk niet in de standaardkoopkrachtoverzichten opgenomen. Omdat het om vrij substantiële effecten en relatief grote groepen gaat is in tabel 4.1 ook de koopkrachtontwikkeling gepresenteerd inclusief het gemiddelde effect van deze maatregelen1. De koopkrachtontwikkeling inclusief de genoemde niet-standaardeffecten voor 2003 is negatief voor de sociale minima en voor de hogere inkomensgroepen. Ouderen met een aanvullend pensioen gaan er iets op vooruit. Voor werknemers met een laag inkomen en ouderen met alleen een AOW-uitkering ligt de koopkracht rond de nul. Deze overwegend negatieve koopkrachtontwikkeling wordt grotendeels veroorzaakt door de invoering van de lastenverzwaringen in 2003.

De belangrijkste bepalende factoren voor de generieke koopkrachtontwikkeling 2003 zijn:

• De loonontwikkeling van 3¼ procent.

• De geraamde prijsstijging van 2½ procent.

• De stijging van de gemiddeld betaalde pensioenpremies met ¾%-punt.

• De AWBZ-premie voor werknemers wordt in 2003 verhoogd met 1,8%-punt.

• De nominale premie voor ziekenfondsverzekerden stijgt gemiddeld met € 109 op jaarbasis. De kosten voor een particuliere ziektekostenverzekering voor ouderen stijgt met € 149 op jaarbasis. Particulier verzekerden onder de 65 jaar gaan volgend jaar gemiddeld circa € 163 meer betalen. Voor particulier verzekerde werknemers wordt de premiestijging gedeeltelijk opgevangen door de gemiddelde vergoeding die de werkgever geeft.

• De ZFW-premie voor werkgevers wordt in 2003 verhoogd met 0,50% punt. De ZFW-bijdrage van werkgevers is een fiscale bijtelpost voor werknemers en zorgt daarmee voor een koopkrachtdaling voor werknemers.

• De arbeidskorting voor werkenden wordt verhoogd met € 119.

• Mede in samenhang met de verhoging van de AWBZ-premie wordt het tarief eerste belastingschijf verlaagd met 1,25%-punt en het tarief tweede belastingschijf verlaagd met 1,7%-punt.

• De algemene heffingskorting wordt verhoogd met € 50.

• De ouderenkorting wordt verhoogd met € 22.

De laatste kolom in tabel 4.1 presenteert de verwachte gemiddelde koopkrachtontwikkeling per jaar voor de komende kabinetsperiode (exclusief niet-standaardeffecten). Dit gemiddelde is positief. De verwachting is dus dat de negatieve effecten in 2003 in latere jaren zullen worden gecompenseerd.

De werkloosheidsvalcijfers onderaan tabel 4.1 zijn in lijn met de uitgangspunten zoals geformuleerd in de notitie «Scenario's armoedevalbestrijding». Werk moet lonen om de arbeidsparticipatie daadwerkelijk te bevorderen. Als gevolg van het bestaan van de armoedeval is dit niet het geval. De inzet van het kabinet is daarom ook om de werkloosheidsval de komende jaren te verbeteren. De werkloosheidsval is de inkomensverandering bij de overgang van uitkering naar werk op het niveau van 100% WML. Voor de verschillende huishoudgroepen betekent dit dat bij de werkloosheidsval wordt gekeken naar de overgang van een bijstanduitkering op 70 procent, 90 procent en 100 procent WML naar een baan op 100 procent WML. In de tabel is te zien dat de werkloosheidsval in 2003 verbetert voor alle groepen (180 euro voor alleenstaanden en 180 euro voor een alleenverdiener met kinderen). In 2002 gingen alleenstaanden er 225 euro op achteruit bij werkaanvaarding op 100% WML. Ondanks de verbetering gaan in 2003 alleenstaanden er in inkomen nog steeds iets op achteruit (– 45 euro) bij werkaanvaarding. Het streven is om de werkloosheidsval voor alle inkomensgroepen zodanig te verbeteren dat bij overgang van uitkering naar werk op 100% WML de mensen er in inkomen op vooruit gaan.

4.2. Beleidsmaatregelen met niet-generieke inkomenseffecten

Hiervoor is ingegaan op de gemiddelde koopkrachtontwikkeling voor 2003. Jaarlijks worden beleidsmaatregelen genomen met inkomenseffecten die niet in dit generieke beeld tot uitdrukking komen. Veelal is de reden hiervan dat deze maatregelen betrekking hebben op specifieke groepen huishoudens. Omdat ze wel van invloed kunnen zijn op de werkelijke inkomensontwikkeling van grote groepen huishoudens is het van belang hier inzicht in te hebben. Daarom worden de voor 2003 relevante regelingen met inkomenseffecten hieronder besproken. Als uitgangspunt geldt hierbij dat enkel regelingen worden besproken die niet al in het standaard koopkrachtbeeld (vorige paragraaf) tot uitdrukking komen. Verder worden maatregelen waarvan geen meetbaar effect kan worden waargenomen niet opgenomen en wordt in beginsel geabstraheerd van maatregelen die minder dan 10 000 mensen raken.

Financiën

Het Belastingplan 2003 (BP2003) bevat enkele maatregelen met inkomensgevolgen voor huishoudens in 2003. Het gaat hierbij om: het afschaffen van de spaarloonfaciliteiten inclusief het vervallen van de vrijstellingen in Box 3, het afschaffen van de basislijfrenteaftrek, het afschaffen van de heffingskorting voor speciale beleggingsvormen (groen, ethisch en durfkapitaal), het afschaffen van de feestdagenregeling, het afschaffen van de fietsaftrek en van de maatregelen voor milieu en energie.

• Afschaffen spaarloon. Naar schatting neemt ca. 58% van de werknemers deel aan een spaarloon-, premiespaar-, of winstdelingsregeling. De deelname stijgt naarmate het inkomen hoger is, zoals uit onderstaande tabel kan worden afgelezen. De laatste kolom van de tabel geeft het gemiddelde effect van het inkomensbeeld.

Tabel 4.2.1 Inkomenseffecten afschaffen spaarloonregeling c.a.

 gebruik per inkomensklassegem effect deelnemersgem effect inkomensbeeld
gemiddeld op WML-niveau30,0%– 2,3%– 0,7%
gemiddeld op modaal niveau65,0%– 1,9%– 1,3%
gemiddeld op 2 * modaal niveau75,0%– 1,5%– 1,2%

• Afschaffen van de basislijfrente-aftrek. Deze maatregel heeft alleen invloed bij belastingplichtigen die feitelijk geen pensioengat hebben, maar die thans nog ongetoetst een bedrag van € 1 069 als basislijfrente kunnen opvoeren.

Tabel 4.2.2 Inkomenseffecten afschaffen basislijfrenteaftrek

 gebruik per inkomensklassegem effect relevante groepgem effect inkomensbeeld
gemiddeld op WML-niveau6,0%– 2,6%– 0,2%
gemiddeld op modaal niveau13,2%– 2,1%– 0,3%
gemiddeld op 2 * modaal niveau17,6%– 1,5%– 0,3%

• Afschaffen belastingsubsidies beleggen. De maatregel betreft het afschaffen van de heffingskorting van 1,3% over het vermogen dat in een groen- of ethisch fonds of met betrekking tot durfkapitaal wordt gehouden. Aangezien vermogen pas boven 1,5 x modaal een substantiële rol gaat spelen hebben huishoudens met een lager inkomen geen last van het afschaffen van deze maatregel.

Tabel 4.2.3 Inkomenseffecten afschaffen belastingsubsidies beleggen

 gebruik per inkomensklassegem effect deelnemersgem effect inkomensbeeld
gemiddeld op WML-niveau0,0%0,0%0,0%
gemiddeld op modaal niveau0,0%0,0%0,0%
gemiddeld op 2 * modaal niveau25,0%– 0,4%– 0,1%

• Afschaffen feestdagenregeling. Met de maatregel worden geschenken in natura die voorheen tot een waarde van € 136 belastingvrij konden worden verstrekt onder de loonbelasting gebracht. Deze geschenken blijven gewoon mogelijk maar vanaf 2003 zal hierover belasting geheven worden. Voor de inkomenseffecten is er vanuit gegaan dat de werkgever zijn feestdagenbudget gelijk houdt. Aangezien een deel van dit budget nu gereserveerd dient te worden voor de belastingheffing daalt de waarde van de verstrekking in natura. Het negatieve inkomenseffect bedraagt gemiddeld 0,1% en slaat geheel neer bij werkenden.

• Afschaffen fietsaftrek. De belastingaftrek van € 362 per jaar voor werknemer die ten minste drie dagen in de week de woon-werkafstand van meer dan 10 km per fiets aflegt wordt afgeschaft. Voor personen die hier gebruik van maken bedraagt het inkomenseffect circa ¼%, het gemiddelde inkomenseffect is nihil.

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

• De Tweede Kamer heeft ingestemd met een wetsvoorstel waarbij de korting op de AOW buiten toepassing wordt gelaten voor een specifieke groep vrouwen. Het gaat om vrouwen die in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1980 in Nederland woonden en gehuwd waren met personen die niet verzekerd waren voor de Algemene Ouderdomswet. Uitgangspunt van de systematiek van de oorspronkelijke AOW was dat de gehuwde man mede premie betaalde voor zijn echtgenote. Werd de man van de verzekering uitgezonderd, dan diende de vrouw eveneens te worden uitgezonderd om te voorkomen dat zij kosteloos was verzekerd. Het wetsvoorstel voorziet er overigens ook in dat de korting niet mag worden toegepast op de toeslag. De korting op de toeslag is immers gebaseerd op dezelfde grondslag als de korting op het AOW-pensioen, de uitsluiting van verzekering van de gehuwde vrouw. De financiële gevolgen van het wetsvoorstel worden geraamd op € 11,6 miljoen structureel. De inkomenseffecten van dit wetsvoorstel hangen af van het aantal jaren waarin de betreffende persoon in de genoemde positie heeft verkeerd. Per relevant jaar zal de AOW voor de betreffende persoon 2% hoger komen te liggen.

• Kinderopvang alleenstaande ouders in de bijstand. Sinds 1996 kent het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de regeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA). Deze regeling is een tijdelijke subsidieregeling op grond van de Kaderwet SZW-subsidies. De regeling biedt gemeenten een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor alleenstaande ouders met een (gedeeltelijke) Abw-uitkering. De KOA-subsidies spelen een belangrijke rol in het activeringsbeleid van alleenstaande ouders. Naar verwachting wordt de regeling in 2004 vervangen door het Wetsvoorstel basisvoorziening kinderopvang (WBK). Dit wetsvoorstel introduceert een wettelijke aanspraak op tegemoetkomingen in de kosten vn kinderopvang voor ouders die arbeid en zorg combineren en voor enkele bijzondere doelgroepen. Voor 2003 is voor de KOA € 69 miljoen gereserveerd; dit bedrag wordt aangevuld met middelen in het kader van bestuurlijke afspraken binnen de agenda voor de toekomst. Met dit bedrag kunnen naar schatting ongeveer 15 000 kindplaatsen worden ingekocht, voor ongeveer 12 000 ouders.

• Om werknemers meer mogelijkheden te geven om te variëren in de combinatie van werk en andere activiteiten wordt in 2003 de basisregeling levensloop (verlofknip) ingevoerd. Elke burger tussen 18 en 65 jaar kan een levensloopspaarrekening openen. Op deze rekening mag jaarlijks een bedrag van maximaal € 600 worden gestort. In het eerste jaar van deelname mogen deelnemers een extra inleg doen van € 2400. Opname van de gespaarde bedragen is alleen mogelijk door werknemers voor de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof. Over het gespaarde bedrag wordt, bij opname voor de financiering van onbetaald verlof, een bonus toegekend van 30%. Op een inleg van € 600 bedraagt de bonus dus € 180. Dit heeft een inkomenseffect van ¾% op het besteedbaar inkomen van werknemers met een modaal inkomen.

• Afschaffen toetrederskorting. De toetrederskorting voor personen met een uitkering of gesubsidieerde baan die een reguliere baan aanvaarden wordt afgeschaft. Voor personen die in 2002 uitstromen uit een uitkeringssituatie naar een werksituatie en voldoen aan de voorwaarden van de toetrederskorting blijven op grond van een overgangsregeling in 2003 en 2004 in aanmerking komen voor de toetrederskorting. Deze overgangsregeling geldt ook voor personen die in 2002 wel uitstromen uit de uitkeringssituatie, maar pas in 2003 in aanmerking zouden komen voor de toetrederskorting. Door deze overgangsregeling kunnen de huidige rechthebbenden hun hele recht vergelden. Voor hen verandert er daardoor niks.

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

• Afschaffen kindertoeslag. De aan de huursubsidie toegevoegde toeslag voor kinderen, de kindertoeslag, is per 1 juli 2002 afgeschaft en is omgezet in een generieke kinderkorting binnen het fiscale stelsel. Hiermee is invulling gegeven aan de door het kabinet verwoorde uitgangspunten in de notitie «Overzicht van de regelingen ten behoeve van kinderen» om de kindertoeslagen om te zetten in meer generieke regelingen. Met deze maatregel wordt een besparing op de huursubsidie gerealiseerd van € 43,1 miljoen in het jaar 2003. In onderstaande tabel is een nadere uitsplitsing gegeven naar de effecten voor verschillende typen huishoudens. De negatieve effecten, zoals in onderstaande tabel aangegeven, zijn fiscaal gecompenseerd.

Tabel 4.2.4 Effecten afschaffen kindertoeslag in de huursubsidie voor verschillende groepen huishoudens

 Aantal huishoudens (afgerond op 5 000)Effect in euro's per jaar1
Alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens zonder kinderen740 000geen effect
Meerpersoons huishoudens met 1 of 2 kinderen190 000€ – 174,25
Meerpersoons huishoudens met 3 of meer kinderen45 000€ – 234,15

1 Een huursubsidietijdvak loopt van 1 juli tot 1 juli. Dit betekent dat de maatregel per 1 juli 2002 van kracht is geworden. Het in de tabel opgenomen bedrag is het totale effect, waarvan de helft al in 2002 is gerealiseerd. De andere helft slaat neer in 2003.

• Aanpassing normhuurtabellen. Als gevolg van het nieuwe belastingplan zouden huishoudens onder de 65 met een inkomen boven de onderste inkomensklassen in het subsidietijdvak 2002/2003 relatief minder huursubsidie ontvangen. Om dit te voorkomen zijn de normhuurtabellen aangepast, waardoor sommige groepen binnen de huursubsidiepopulatie licht worden overgecompenseerd. Voor het uitvoeren van deze maatregel is € 5 miljoen in de 1e suppletore begroting van 2001 opgenomen. In onderstaande tabel is het effect uitgesplitst naar verschillende huishoudtypen.

Tabel 4.2.5 Effecten aanpassen normhuren voor verschillende groepen huishoudens

 Aantal huishoudens (afgerond op 5 000)Gemiddeld effect in euro's per jaar voor 20031
Huishoudens boven de 65 jaar en minima775 000geen effect
Meerpersoonshuishoudens met inkomen boven minimum125 000€ 26,35
Alleenstaanden met een inkomen boven minimum75 000€ 28,08

1 Zie noot bij tabel 4.2.4.

Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De volgende beleidsmaatregelen met inkomenseffecten zijn voor 2003 voorgenomen:

• De aanscherping van de Meststoffenwet. Het gaat hier om de aanscherping van de verliesnormen voor stikstof en fosfaat. Vooral de aanscherping van de verliesnorm voor fosfaat zal leiden tot grote effecten voor de intensieve veehouderij. De kosten verschillen zeer tussen de diverse sectoren en schattingen lopen uiteen van gemiddeld 700 tot 2 200 euro per bedrijf.

• De invoering van de Regeling Ammoniak en Veehouderij. Deze regeling stelt vanaf 2003 zwaardere eisen aan de beperking van de ammoniakemissie van stallen. Het gaat in totaal om ongeveer 9 000 bedrijven. Veehouderijbedrijven hebben tot eind 2008 (voor stallen van (ouderdieren van) vleeskuikens uiterlijk 2010) de tijd om hun stallen aan te passen dan wel nieuwe, aangepaste stallen te bouwen. De kosten lopen zeer uiteen, van circa 1000 tot ruim 10 000 euro per bedrijf.

• Welzijnsmaatregelen huisvesting leghennen. Deze verplichte maatregelen bestaan uit het uitbreiden van kooiruimte voor leghennen en het aanschaffen van schuurstrips tegen lange nagels. De kosten van deze maatregelen bedragen gemiddeld ca. 9000 euro per jaar. Het gaat om maximaal 2000 bedrijven. De verwachting is dat een groot aantal van deze bedrijven door de verplichte grote investeringen ervoor zullen kiezen het bedrijf op te heffen of over te stappen op een andere sector.

• Verdere liberalisering van de energiemarkt voor de glastuinbouw. Het plan is om de energiemarkt in 2003 verder te liberaliseren. Omdat kleinere bedrijven onder de grens voor grootgebruikers zitten, kunnen zij hier niet van profiteren. Sterker nog, dit zal voor hen resulteren in extra kosten die kunnen oplopen tot gemiddeld 30 000 euro per bedrijf.

• Versoepeling stankregelgeving. Naar verwachting vervalt in de loop van 2003 de cumulatieregeling in de stankregelgeving. Dit zal op den duur leiden tot lagere investeringskosten en dus een hoger inkomen.

De financiële consequenties van de verschillende beleidsmaatregelen verschillen sterk per sector, maar kunnen ook binnen de sector groot zijn. De maatregelen kunnen stevige effecten hebben op het inkomen. De inkomenseffecten zullen zich vooral in de intensieve veehouderij voordoen en dan met name bij de gesloten varkensbedrijven. Indicatieve berekeningen wijzen uit dat de maatregelen voor deze bedrijven gemiddeld 11 700 euro nadeel zullen opleveren. Naast de inkomensachteruitgang voor de veebedrijven, valt vooral ook de gecumuleerde inkomensdaling van de ongeveer 8 000 bedrijven in de glastuinbouw op (indicatieve berekeningen komen uit op een daling van 16 500 euro). De versoepeling van de stankregelgeving kan vooral voor de veebedrijven nog een positief effect hebben op de totale inkomensontwikkeling.

BIJLAGE 4.3

Lonen, loonkosten, prijzen en koopkracht

 1993199419951996199719981999200020012002*2003*
 procentuele mutaties  
lonen, loonkosten en prijzen           
            
consumentenprijsindex (1)2,62,72,02,12,22,02,22,64,5
afgeleide (»geschoonde«) cpi (2)2,22,31,61,21,91,71,72,13,6
            
nominaal contractloon marktsector (3)3,11,81,41,92,33,12,93,24,5
reëel contractloon marktsector (4=3–1)0,5– 0,9– 0,6– 0,20,11,10,70,60,0¼¾
bruto wettelijk minimumloon (incl. vak.toesl.) (5)0,00,00,01,91,82,83,03,06,3
            
loonsom per werknemer marktsector (6)2,92,41,31,12,43,93,755,15
arbeidsproduktiviteit (7)– 0,14,41,1– 0,21,82,32,12,5– 0,60
arbeidskosten per eenheid produkt (8=6–7)3,0– 2,00,21,30,61,61,62,55,75
prijspeil produktie marktsector (9=6–10)1,51,80,90,31,41,80,62,74,143
reële arbeidskosten (10)1,40,60,40,81,02,13,12,31,01
reële arbeidskosten per eenheid produkt (11=10–7=8–9)1,5– 3,8– 0,71,0– 0,8– 0,21,0– 0,21,61– ¾
            
loonkosten per eenheid produkt verwerkende industrie Nederland (in gld/euro) (12)1,7– 6,7– 2,50,3– 0,71,30,91,45¼
idem, concurrerende landen (in gld/euro) (13)0,4– 2,7– 5,03,24,0– 1,32,04,11,8– 1– 3
verbetering concurrentiepositie in termen van loonkosten (14=13–12)– 1,34,0– 2,52,94,7– 2,61,12,7– 3,2– 3¾– 3¼
            
koopkracht           
modale werknemer (exclusief incidenteel)0,6– 0,40,80,60,31,7– 0,21,06,0¼– 1¼
minimum plus0,8– 0,60,70,40,42,70,12,08,320
minimumuitkeringsgerechtigde met kinderen– 0,4– 2,1– 0,1– 0,20,52,00,11,44,22– ½
minimumuitkeringsgerechtigde zonder kinderen– 0,4– 2,0– 0,4– 0,20,51,90,10,83,0½– ¾
            
invloed collectieve lasten op koopkracht modale werknemer marktsector– 0,10,21,30,40,00,3– 1,104,30– 1¼

* = voorlopig

Cijfers t/m 1995 vòòr revisie, vanaf 1996 na revisie. De koopkrachtcijfers 2001 en 2003 zijn inclusief de zgn. niet-standaardeffecten

Bronnen:

– CPB: MEV 2003

– SZW

BIJLAGE 5

SOCIALE ZEKERHEID

Bijlage 5.1

Volume sociale verzekeringen en voorzieningen 1990–2006 (jaargemiddelden, x 1000)

Categorie199019952000200120022003200420052006
          
1. Algemene Ouderdomswet:         
– 90 % uitkering0,20,20,20,20,20,20,20,20,2
– 70 % uitkering1 0291 048970968967970974979985
w.v. partner < 65 jaar1151102015119766
overigen914938951953956961967973979
– 50 % uitkering9271 0311 2221 2451 2701 2951 3231 3531 382
w.v. partner < 65 jaar6274177182187193199206212
overigen8659571 0451 0631 0831 1021 1241 1471 170
          
Totaal AOW1 9562 0792 1922 2132 2372 2652 2972 3322 367
          
2. Algemene Nabestaandenwet:         
          
Bestaande gevallen:         
Weduwen:16115585746557504439
– w.v. hoge pensioenen21188754433
lage pensioenen14013777676053464136
Weduwnaars:2434111087654
– w.v. hoge pensioenen562111110
lage pensioenen19289976544
Nieuwe gevallen:         
Weduwen:36424852565961
– w.v. hoge pensioenen8101213131415
lage pensioenen28323639434546
Weduwnaars:5777889
– w.v. hoge pensioenen4555556
lage pensioenen1222333
Wezenpensioenen222222222
          
Totaal Anw187191139135130125122118115
          
3. Kinderbijslagwetten:         
– aant. huishoudens met 1 kind681673703714725736745750755
– aant. huishoudens met 2 kinderen779773792806818832844854862
– aant. huishoudens met 3 kinderen254270262263263264264264264
– aant. huishoudens met 4 kinderen626759585857565554
– aant. huishoudens met 5 en meer kinderen333121201918161514
          
Totaal AKW1 8091 8141 8371 8611 8831 9071 9251 9381 949
          
4. Invaliditeits- en Ouderdomsfonds:         
– Invaliditeitsrenten7
– Ouderdomsrenten (IW)130
– Weduwen- en wezenrenten64
– Overig
          
Totaal201
          
5. Verzuim particulier, excl. Vangnet ZW346306279275274271268265270
          
6. Arbeidsongeschiktheidswetten:         
– WAO548520624640649654631597584
– AAW230232
w.v. ABP-verzekerden8375
Zelfstandigen5149
Vroeggehandicapten89103
Overigen75
          
Totaal AAW/WAO1790752624640649654631597584
7. Wet Arbeidsongeschiktheidsver-         
zekering Zelfstandigen (WAZ)46474747474747
          
8. Wet Arbeidsongeschiktheidsvoor-         
ziening Jonggehandicapten (Wajong)122124125128131134137
          
9. Beperking inkomensachteruitgang gevolgen arbeidsongeschiktheids-criteria (BIA)1111111
          
Totaal arbeidsongeschiktheidsregelingen790752794812822830810779769
          
10. Werkloosheidswet:         
– Wgf264543444786899195
– AWf138296113101103137138141146
– Ufo41321303846
          
Totaal WW2164341156149163244257270287
          
11. Vangnet ZW:         
– Wgf34343435435051
– AWf68666869697070
– Ufo131313131313
          
Totaal Vangnet3102114116117125133134
          
12. Algemene Bijstandswet:         
1.Periodieke algemene bijstand aan thuiswonenden          
– beneden 65 jaar176164348328326366372365356
– 65 jaar en ouder121318192121212121
2. Rijksgroepsregeling werkloze werknemers (RWW)354328
3. Bijstand aan zelfstandigen111111111
4. Periodieke bijstand aan elders verzorgden444444444
          
Totaal Bijstand547510371352352392398391382
          
13. Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW)182020181919191923
          
14. Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ)345334444
          
15. Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)4778186868788909090
          
16. Jeugdwerkgarantiewet/ Tijdelijke Voorziening Gemeentelijke Werkgelegenheidsinitiatieven voor         
Jongeren (TV-GWJ, JWG)7220000000
          
17. Banenpools4220000000
          
18. Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW)540363529
          
19. ID-banen6645485346
          
20. Experimenten activering uitkeringsgelden10000000
          
21. Wet Inkomensvoorziening Kunstenaar (WIK)4454322
          
22. Toeslagenwet (TW)9510091868693929090
          
23. VUT-regeling ex-mijnwerkers (VVU)210000000

Bron: CBS, CPB, UWV en SZW.

1 Incl. werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten, excl. tweede ziektejaar (vanaf 2004)

2 Incl. niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten (vanaf 2005).

3 Incl. tweede ziektejaar (vanaf 2004)

4 In standaardeenheden (x 1000)

5 Totaal aantal dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen

6 Jaarultimo's (x 1000 fte's)

BIJLAGE 5.2

Exploitatie-overzichten sociale verzekeringen 2000–2006

Tabel 5.2.A. Overzicht sociale verzekeringen 2000 (bedragen in miljoenen euro)

 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal20 4171 68810 62384201 1295 2850039 984
Inkomensoverdrachten00– 225– 101 305– 410– 1 113481029
Onderlinge Betalingen0088300126112001 121
Saldo interest8865260736600292
Totaal baten20 5051 69511 3348391 3059184 350481041 426
           
Uitkeringen/verstrekkingen19 0991 5008 8684731 1795451 582366033 612
Onderlinge Betalingen0811 246240171332001 854
Uitvoeringskosten105286364812615230711501 516
Totaal Lasten19 2031 60910 7505441 3058682 222481036 981
           
Besparingen1 302865842950512 128004 445
           
Wettelijke Premie17,901,257,708,800,001,0510,000,000,00 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,006,250,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,708,800,001,053,750,000,00 

Tabel 5.2.B. Overzicht sociale verzekeringen 2001 (bedragen in miljoenen euro)

 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal18 4301 47611 29382907395 156031738 239
Inkomensoverdrachten00– 268– 111 366– 430– 1 203649– 5944
Onderlinge Betalingen00924007183001 078
Saldo interest119391250491500– 5432
Totaal baten18 5491 47912 0398421 3664304 18764925339 794
           
Uitkeringen/verstrekkingen20 2831 5139 3175061 2336861 49851821635 771
Onderlinge Betalingen0811 269250137310001 822
Uitvoeringskosten1042875553133161322131241 711
Totaal Lasten20 3881 62211 3415841 3669842 13064924039 303
           
Besparingen– 1 838– 1436982580– 5542 056013491
           
Wettelijke Premie17,901,257,708,800,000,728,900,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,005,250,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,708,800,000,723,650,000,80 

Tabel 5.2.C. Overzicht sociale verzekeringen 2002 (bedragen in miljoenen euro)

 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal17 6921 42911 78872701 0815 032045038 200
Inkomensoverdrachten2 482188– 248– 61 461– 447– 1 233576– 472 726
Onderlinge Betalingen001 0220011584001 221
Saldo interest554125210352170– 1455
Totaal baten20 2291 62112 6877421 4617844 09957640342 602
           
Uitkeringen/verstrekkingen21 3891 5159 8605171 3167911 76846735937 981
Onderlinge Betalingen0791 349240186353001991
Uitvoeringskosten1082675144145168358109311 739
Totaal Lasten21 4971 62011 9595851 4611 1452 47857639041 711
           
Besparingen– 1 26917281570– 3601 621013890
           
Wettelijke Premie17,901,257,858,800,000,898,550,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,004,950,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,858,800,000,893,600,000,80 

Tabel 5.2.D. Overzicht sociale verzekeringen 2003 (bedragen in miljoenen euro)

 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal18 7601 51411 30875901 0645 086058339 075
Inkomensoverdrachten2 751210– 230– 51 511– 459– 1 258507– 522 975
Onderlinge Betalingen001 0140012483001 221
Saldo interest– 12202260– 1227100487
Totaal baten21 5101 72612 2937801 5117174 18250753143 757
           
Uitkeringen/verstrekkingen22 5391 50710 1515341 3781 2302 18739649040 412
Onderlinge Betalingen0871 387280193426002 120
Uitvoeringskosten1082567841133253352111461 747
Totaal Lasten22 6481 61912 2166031 5111 6752 96550753544 278
           
Besparingen– 1 137107771770– 9581 2170– 4– 521
           
Wettelijke Premie17,901,257,258,800,000,848,200,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,004,750,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,258,800,000,843,450,000,80 

Tabel 5.2.E. Overzicht sociale verzekeringen 2004 (bedragen in miljoenen euro)

 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal19 7911 59711 25279501 1975 370073040 732
Inkomensoverdrachten2 861217– 232– 61 657– 561– 1 271479– 533 092
Onderlinge Betalingen009890014084001 213
Saldo interest– 465268300– 6131800513
Totaal baten22 6071 81912 2778191 6577144 50147967745 550
           
Uitkeringen/verstrekkingen23 4261 49310 0175501 5171 3332 24236562541 567
Onderlinge Betalingen0781 329250178410002 020
Uitvoeringskosten1112565342140266359115581 768
Totaal Lasten23 5371 59511 9996171 6571 7773 01147968345 355
           
Besparingen– 9302242782020– 1 0621 4900– 6195
           
Wettelijke Premie17,901,256,908,800,000,968,200,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,004,750,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,006,908,800,000,963,450,000,80 

Tabel 5.2.F. Overzicht sociale verzekeringen 2005 (bedragen in miljoenen euro)

           
 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal16 2541 59411 16282801 3305 665088537 717
Inkomensoverdrachten6 530242– 236– 61 797– 665– 1 294471– 546 786
Onderlinge Betalingen009680015987001 214
Saldo interest– 1219322370– 11438100516
Totaal baten22 6631 84512 2168591 7977104 83947183146 232
           
Uitkeringen/verstrekkingen24 7731 4779 7005641 6531 3472 32635476442 958
Onderlinge Betalingen0771 288260190429002 010
Uitvoeringskosten1142463044145254357117701 754
Totaal Lasten24 8871 57811 6176341 7971 7913 11247183446 722
           
Besparingen– 2 2242675992250– 1 0811 7270– 3– 490
           
Wettelijke Premie14,901,256,808,800,001,108,650,000,80 
Aandeel Werknemers14,901,250,000,000,000,005,000,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,006,808,800,001,103,650,000,80 

Tabel 5.2.G. Overzicht sociale verzekeringen 2006 (bedragen in miljoenen euro)

           
 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo Incl. vangnetTotaal
Premies Totaal17 0491 65111 38585301 3865 91701 03639 277
Inkomensoverdrachten6 704243– 240– 61 844– 679– 1 332481– 556 961
Onderlinge Betalingen009550016187001 203
Saldo interest– 22715322430– 16945300437
Totaal baten23 5261 91012 4218891 8447005 12548198147 877
           
Uitkeringen/verstrekkingen25 7711 4619 6715781 7141 4602 45436291144 382
Onderlinge Betalingen0741 255260194438001 987
Uitvoeringskosten1172452237131249323120701 593
Totaal Lasten25 8881 55811 4496421 8441 9033 21648198147 962
           
Besparingen– 2 3623519732470– 1 2041 90900– 86
           
Wettelijke Premie14,901,256,658,800,001,108,650,000,80 
Aandeel Werknemers14,901,250,000,000,000,005,000,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,006,658,800,001,103,650,000,80 

BIJLAGE 5.3

Vermogens sociale fondsen, ultimo 2000–2003 (bedragen in miljoenen euro)

 2000200120022003
 aanwezigbeno-digdvermo-gens-overschotaanwezigbeno-digdvermo-gens-overschotaanwezigbeno-digdvermo-gens-overschotaanwezigbeno-digdvermo-gens-overschot
AOW4 3961 4482 9481 5905461 044471551– 80– 555640– 1 195
Anw24172169– 1– 7631– 6371140114
Totaal SVB4 6371 5203 1171 5895391 050502545– 43– 441640– 1 081
             
WAZ37441333864717931 001869151 178861 092
WAO1 5094891 0202 0725161 5562 8005412 2592 8455472 298
AWf2 57802 5784 5741 3613 2136 1951 3724 8237 3731 3815 992
Totaal UWV4 4615303 9317 5101 9485 5629 99619997 99711 3962 0149 382
             
Centrale fondsen9 0982 0507 0489 0992 4876 61210 4982 5447 95410 9552 6548 301
             
Wgf1 3521 376– 24603370233243379– 136– 724389– 1 113
Totaal decentraal1 3521 376– 24603370233243379– 136– 724389– 1 113
             
Totaal10 4503 4267 0249 7022 8576 84510 7412 9237 81810 2313 0437 188

BIJLAGE 5.4

Exploitatie-overzichten sociale voorzieningen 2000–2006

Tabel 5.4.A. Overzicht sociale voorzieningen 2000 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banenSluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen2 9224 2407556982601 1828471 831204– 77912 158
Sociale lasten02640032730030372
Uitvoeringskosten792770021340090420
Overige lasten010003000– 3028
            
Totaal lasten3 0014 7817556983121 3208471 831212– 77912 978
            
Aanvullende post00000000000
Anticumulatie000000037000370
Overige baten10000000001
Bijdragen gemeenten01 036000000001 036
Rijksbijdragen3 0003 7457556983121 3208471 461212– 77911 571
            
Totaal baten3 0014 7817556983121 3208471 831212– 77912 978

Tabel 5.4.B. Overzicht sociale voorzieningen 2001 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banen Sluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen3 0114 2748711 1352461 2823041 950169– 67812 562
Sociale lasten02660029810040380
Uitvoeringskosten772670025420060201 012
Overige lasten0000053003056
            
Totaal lasten3 0884 8068711 1352991 4573041 950779– 67814 010
            
Aanvullende post00000000000
Anticumulatie000000037300373
Overige baten00000000000
Bijdragen gemeenten063200000000632
Rijksbijdragen3 0884 1748711 1352991 4573041 577779– 67813 005
            
Totaal baten3 0884 8068711 1352991 4573041 950779– 67814 010

Tabel 5.4.C. Overzicht sociale voorzieningen 2002 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banen Sluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen3 1154 4271 0187202591 3652872 078998– 55413 712
Sociale lasten02770031860050399
Uitvoeringskosten80266002624003330729
Overige lasten0000450003058
            
Totaal lasten3 1944 9701 0187203201 5242872 0781 339– 55414 896
            
Aanvullende post0000000055055
Anticumulatie000000041200412
Overige baten10000000001
Bijdragen gemeenten064300000000643
Rijksbijdragen3 1934 3271 0187203201 5242871 6661 285– 55413 786
            
Totaal baten3 1944 9701 0187203201 5242872 0781 339– 55414 896

Tabel 5.4.D. Overzicht sociale voorzieningen 2003 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banenSluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen3 1794 9889477352841 4451392 1361 141– 54614 450
Sociale lasten03370034970040473
Uitvoeringskosten8128500271800770487
Overige lasten0000447001051
            
Totaal lasten3 2605 6109477353481 6081392 1361 223– 54615 461
            
Aanvullende post291775421105997664– 13484
Anticumulatie000000042500425
Overige baten10000000001
Bijdragen gemeenten067100000000671
Rijksbijdragen3 2304 7628947143381 5491311 6361 159– 53213 879
            
Totaal baten3 2605 6109477353481 6081392 1361 223– 54615 461

Tabel 5.4.E. Overzicht sociale voorzieningen 2004 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banenaSluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen3 2295 1811 70902901 52102 2241 602– 47615 281
Sociale lasten035000331030030489
Uitvoeringskosten8428800272300190440
Overige lasten0000147000049
            
Totaal lasten3 3125 8201 70903521 69402 2241 625– 47616 260
            
Aanvullende post103320127020108014793– 26891
Anticumulatie000000043800438
Overige baten10000000001
Bijdragen gemeenten067400000000674
Rijksbijdragen3 2094 8261 58303321 58601 6391 532– 45014 257
            
Totaal baten3 3125 8201 70903521 69402 2241 625– 47616 260

Tabel 5.4.F. Overzicht sociale voorzieningen 2005 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banenaSluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen3 2715 2111 77402921 59402 2871 531– 48815 471
Sociale lasten035900321100030505
Uitvoeringskosten8628500272600100435
Overige lasten0000047000048
            
Totaal lasten3 3575 8551 77403521 77702 2871 544– 48816 458
            
Aanvullende post1484451760291570211113– 371 240
Anticumulatie000000044900449
Overige baten10000000001
Bijdragen gemeenten067100000000671
Rijksbijdragen3 2084 7401 59803231 62001 6281 431– 45114 096
            
Totaal baten3 3575 8551 77403521 77702 2871 544– 48816 458

a Vanaf 2004 staat in deze kolom het flexibel reïntegratiebudget vermeld.

Tabel 5.4.G. Overzicht sociale voorzieningen 2006 (bedragen in miljoenen euro)

 AKWFWII/D-banenaSluitende reïntegratieTWWajongWIWWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/verstrekkingen3 3115 1841 84402941 67202 3571 561– 63615 586
Sociale lasten035900321150030509
Uitvoeringskosten882830024200070423
Overige lasten0000047000048
            
Totaal lasten3 3995 8251 84403511 85402 3571 572– 63616 566
            
Aanvullende post1915452280372060280146– 491 584
Anticumulatie000000046100461
Overige baten10000000001
Bijdragen gemeenten066900000000669
Rijksbijdragen3 2084 6121 61603141 64801 6161 425– 58713 851
            
Totaal baten3 3995 8251 84403511 85402 3571 572– 63616 566

a Vanaf 2004 staat in deze kolom het flexibel reïntegratiebudget vermeld.

Opmerkingen bij bijlage 5.4.:

– In groep «Overig» zitten de volgende voorzieningen, te weten: VVU, RSP, TOG, suwi, subsidies, Arbo, CWI, agentschap SZW, scholing,

WIK, BIA, WVG, Kinderopvang ABW, minderheden, asbest, eindejaarsmarge, sectorale stimulansen, casemanagement en handhaving.

– De aanvullende post (loon- en prijsbijstelling) geeft het verschil in lasten bij constante en lopende lonen en prijzen (en premies).

– De Bijdragen gemeenten bevat bij ABW, IOAW en IOAZ naast het 10-procentsaandeel in de uitvoering van de regeling (t/m 2000)

ook de uitvoeringskosten en de uitgaven bijzondere bijstand.

– De Rijksbijdragen, gesommeerd met de Anticumulatiebetalingen/aanvullende post vormen de bedragen die ten laste komen van de begroting van het ministerie van SZW.


XNoot
1

Hieronder vallen de ABW, IOAW en IOAZ.

XNoot
2

Hieronder vallen artikel 1 tot en met artikel 4 van de Begroting SZW (genoemd in tabel 1.3).

XNoot
3

Hieronder vallen de TW, Bia, Wajong en WIK.

XNoot
4

Hieronder vallen Arbo, Asbest, Handhaving, Suwi, Subsidies, de Basisregeling levensloop en de Kinderopvangregeling.

XNoot
1

Hiervan is in bepaalde gevallen afgeweken met het oogmerk een neutrale lastenontwikkeling te bereiken. Zo is de grondslagverbreding wegens het laten vervallen van de aftrek voor het spaarloon per 1 januari 2003 gecompenseerd door een premieverlaging WAO en AWf, en is de grondslagversmalling samenhangend met de invoering van de Wet administratieve lastenverlichting voor inhoudingsplichtige werkgevers (Walvis) per 1 januari 2005 opgevangen door een opwaartse aanpassing van de premiepercentages WAO en AWf.

XNoot
1

Registreren van werkzoekenden, reïntegreren/scholen van werklozen behoorden o.a. tot de taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

XNoot
1

Omdat de effecten van deze maatregelen niet voor alle huishoudens gelden en de inkomenseffecten sterk afhangen van het werkelijke gebruik van de genoemde regelingen, is de spreiding van de werkelijk optredende effecten rond het op deze manier berekende inkomenseffect nog groter dan de toch al gebruikelijke spreiding rond de gepresenteerde koopkrachtcijfers.

Naar boven