28 600 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2003

nr. 51
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 januari 2003

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 5 december 2002 overleg gevoerd met minister Hoogervorst van Economische Zaken over:

– Technologische topinstituten (EZ-02-99).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Hessels (CDA) spreekt zijn waardering uit voor de prestaties van de technologische topinstituten (TTI's), die alle vier de beoogde doelstelling lijken te gaan halen. De CDA-fractie hecht veel waarde aan een goede aansluiting van onderwijs en onderzoek op de behoefte van het bedrijfsleven. Investeringen in onderzoek moeten vaker worden afgerekend op hun economische spin-off. De TTI's zijn een voorbeeld van een geslaagde publiek-private samenwerking en voldoen aan de door de Kamer bij motie vastgestelde criteria voor innovatiesubsidies. Onder meer door de rol van TNO als kennisintermediair wordt de verworven kennis breed toegankelijk. Dat is mooi, maar hoe kan worden bevorderd dat met deze kennisdisseminatie alle bedrijven en branches worden bereikt?

De toename van het aantal instituten dat aan de TTI's deelneemt, wordt als een van de succesfactoren gezien, maar volgens de gehanteerde financieringssystematiek moet de subsidie de groei van de TTI's volgen. Hoe verhoudt zich dit met het vereiste dat TTI's bedrijfsmatig moeten werken? Als een instituut succesvol is en kan uitbreiden, kan de uitbreiding in principe ook met eigen middelen of met middelen van bedrijfspartners worden gefinancierd. Ook de mate waarin het topinstituut deelneemt aan de Europese onderzoeksruimte is van belang voor het bieden van overheidssteun. De administratievelastendruk is bij Europese projecten echter vaak zo groot dat de bedrijven, en ook de topinstituten, daar niet aan willen beginnen. De btw-compensatie, waaraan ook de topinstituten vanaf 2003 moeten voldoen, zal neerkomen op een bedrag van 3 mln euro. Drukt dit bedrag op de begroting van Financiën of op de begroting van EZ?

Bij de evaluatie in 2005 zal worden nagegaan of het basisprogramma van het TTI is gericht op fundamenteel-strategisch onderzoek of op toepassingsgericht onderzoek. De brief van 7 februari (EZ-02-99) laat echter in het midden welk programma de voorkeur heeft. De heer Hessels begrijpt dat niet alléén toepassingsgericht onderzoek kan plaatsvinden, maar geeft aan dit soort onderzoek wel de voorkeur. Hoe actueel is de brief van 7 februari overigens nog? Kan de minister mededelingen doen over de huidige stand van zaken? De meetbare indicatoren die nodig zijn om bij de evaluatie een oordeel te geven over inspanningen van de TTI's zijn tot nu toe ontoereikend. Overeengekomen is dat de TTI's zelf een set indicatoren van hun meetbare output samenstellen op grond waarvan zij beoordeeld willen worden. Daartegen heeft de heer Hessels groot bezwaar. Deze manier van beoordelen stamt uit een ver verleden; er moet objectief getoetst worden. Deze lijst van criteria kan niet het alleenrecht van de TTI's worden. Is overigens al een definitieve lijst met indicatoren vastgesteld?

Worden met bedrijven die in een TTI willen participeren, afspraken gemaakt over deelname gedurende een aantal jaren? Kan zo'n bedrijf zich tussentijds zonder gevolgen uit deze deelname terugtrekken of is het gebonden aan een meerjarig contract?

Mevrouw Netelenbos (PvdA) meent dat de TTI's een belangrijke rol spelen op weg naar de kennisintensieve economie, maar over de toekomst van de TTI's heeft zij zorgen. De TTI's laten een goede publiek-private samenwerking zien, maar toch wordt hierop bezuinigd: van 4,6 mln in 2003 tot een totaal van 34 mln euro in 2007. Dat houdt in dat de onderzoekers zich druk moeten maken over de financiën en dat komt het werken aan innovaties niet ten goede. De overheid moet een betrouwbare partner zijn. Kan hiervoor geen oplossing worden gevonden? Waarom gaat bijvoorbeeld 3 mln euro naar 3 universiteiten voor technostarters? Het is niet zo handig om geld in iets nieuws te steken terwijl het bestaande met problemen kampt. Wellicht kunnen bezuinigingen achterwege blijven door een bundeling van subsidiestromen. Dat kan tot 2007 ruimte bieden voor overleg met TTI's over een afbouw van de subsidiegelden. Verder zijn er nog ICES-KIS-middelen. Participatie van TTI's daarin zou logisch zijn.

Met de verhoging van het anticumulatiebeding van 50 naar 60% is gelukkig een groot knelpunt opgelost. Mevrouw Netelenbos begrijpt uit de stukken dat internationale samenwerking met kennisinstituten moeilijk is, maar nu wel mogelijk wordt. Doelt de minister hiermee op samenwerking binnen de Europese Unie of op mondiale samenwerking? De nadere verkenning van de Europese onderzoeksruimte vindt zij gelet op de enorme geldstromen van de Europese Commissie aan de late kant. Het is haar opgevallen dat het Nederlandse bedrijfsleven bijvoorbeeld niet erg actief is bij het project Galileo, terwijl daarmee grote budgetten en veel kennisinnovatie zijn gemoeid. Het is goed als het Nederlandse bedrijfsleven daarin participeert. Onderzoekt de minister deze mogelijkheid?

In de brief van 7 december onderschrijft de minister dat kennisdisseminatie in brede zin versterkt moet worden. Hij denkt daarbij onder andere aan MKB-gerichte activiteiten. Welke activiteiten zijn dat?

De lijst van meetbare indicatoren zou medio 2002 klaar zijn. In het kader van VBTB is het belangrijk dat de Kamer hiervan op de hoogte is. Aangezien meer autonomie in het onderwijs gewenst is, vindt mevrouw Netelenbos het logisch dat de TTI's bij het vaststellen van de indicatoren betrokken worden, maar de gemaakte afspraken moeten wel geverifieerd kunnen worden. Tot slot merkt zij op dat innovatie zonder fundamenteel onderzoek niet mogelijk is; dat is dus even belangrijk als toepassingsgericht onderzoek.

Mevrouw Giskes (D66) vindt het jammer dat zo weinig Kamerleden aanwezig zijn bij dit overleg. Het is uiterst belangrijk dat Nederland zich ontwikkelt tot een kenniseconomie en de TTI's spelen daarbij een grote rol. Het is treurig dat de bezuinigingstaakstelling van EZ ook de TTI's treft. D66 had liever een andere keuze gemaakt, maar het is wel fijn dat de subsidie wordt voortgezet.

Kennelijk lukt het wel om de samenwerking tussen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven tot stand te brengen, maar is het vaak nog de vraag hoe de kennisoverdracht moet plaatsvinden. Wordt hierop in de verwachte innovatienota nog nader ingegaan? Het is immers belangrijk dat de kennis ook doorsijpelt naar de kleinere ondernemers. Hoe denkt de minister bij te kunnen dragen aan een betere disseminatie van de verworven kennis?

De relatie tussen het management in de TTI-sfeer en de participerende kennisinstellingen kan nog worden verbeterd. Mevrouw Giskes heeft begrepen dat bij het stellen van prioriteiten het TTI-aspect nogal eens het onderspit delft. Zij beveelt aan dit aspect hoog op de agenda te houden. Hoe denkt de minister daarvoor te kunnen zorgen?

Bij de begrotingsbehandeling is al aangegeven dat de Kamer streeft naar een financiële verhouding van 25/25/50. Uit schriftelijke antwoorden blijkt dat de 50% niet zozeer een verplichting, maar een maximum is. Helaas kan daardoor toch worden bezuinigd. Verwacht de minister dat een kleinere bijdrage door de overheid zal worden ondervangen door het bedrijfsleven? En zo nee, hoe verhoudt zich dit dan met het belang dat aan de TTI's wordt gehecht?

De technisch geschoolde medewerkers worden in Nederland steeds schaarser. De opleidingscapaciteit is er wel, maar de belangstelling voor bètagerichte studies neemt af. Kan EZ, wellicht in samenwerking met OCW, iets ondernemen om dit tij te keren? Onderzoekers naar Nederland halen blijkt niet eenvoudig te zijn. Ziet de minister nog mogelijkheden om dit te verbeteren? Draagt EZ eraan bij dat de vier TTI's ook onderling samenwerken, zodat zij van elkaars ervaringen kunnen profiteren? Mevrouw Giskes sluit zich verder aan bij de gestelde vragen over Europese dan wel mondiale samenwerking en over de meetbare prestatie-indicatoren.

Antwoord van de minister

De minister is het erover eens dat de TTI's een voorbeeld zijn van een succesvolle publiek-private samenwerking. De innovatiekracht van Nederland wordt door deze netwerkvorming vergroot. In de vier TTI's nemen 30 kennisinstellingen uit het binnen- en buitenland en 60 bedrijven deel. Ze worden financieel en in natura gevoed door de deelnemende bedrijven en instellingen. De financiële bijdrage van de overheid aan het basic strategic research programma bedraagt ongeveer 25 mln euro per jaar. Omdat de tussenevaluatie een positief resultaat heeft laten zien en het onderzoek gebaat is bij continuïteit, is besloten tot een verlenging van het langetermijnperspectief van 4 naar 6 jaar. Het blijkt dat alle TTI's op weg zijn een topinstituut te worden. De toets van de internationale experts op de wetenschappelijke doelstellingen is voor alle TTI's positief. Het niveau van de aangetrokken wetenschappers is uitstekend en de beoogde kruisbestuiving door samenwerking tussen het bedrijfsleven en kennisinstellingen is goed op gang gekomen. De TTI's hebben kortom een prima prestatie geleverd. Zij hebben internationaal de nodige aandacht gekregen en worden op Europees niveau gezien als een model voor de door de Europese Commissie beoogde networks of centres of excellence.

Het is niet juist dat het financieringsmodel – 25/25/50 voor bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid – ertoe leidt dat bij een groei van de omzet de overheidssubsidie toeneemt. Het door de overheid beschikbaar gestelde bedrag is gebudgetteerd en dus aan een maximum gebonden. Doordat de TTI's succesvol zijn in het aantrekken van geld van anderen dan de overheid, neemt het overheidsaandeel relatief af. Er is wel sprake van een efficiencykorting van 4%, die voor de TTI's tezamen neerkomt op 200 000 euro in 2004 tot circa 800 000 euro in 2007. De door mevrouw Netelenbos genoemde bezuiniging van 34 mln is gebaseerd op een overheidsbijdrage van 50%, uitgaande van een door de instituten zelf opgestelde groeiprognose. Tegenover de instituten is echter duidelijk gemaakt dat de overheidsbedragen gebudgetteerd zijn en dat voor een verdere groei moet worden gezocht naar bijdragen door de bedrijven of de kennisinstellingen zelf. Op de ICES-KIS kan niet zonder meer worden getrokken omdat daardoor problemen ontstaan met het Europese steunkader. Op de vraag of het mogelijk is binnen de budgetten wijzigingen aan te brengen, zegt de minister toe op beide aspecten in een brief in te gaan. Ook wil hij bekijken of het mogelijk is om op de EZ-begroting in 2002 eenmalig voor de TTI's een bedrag van ongeveer 1 mln euro vrij te maken. Hierover is echter nog overleg met de minister van Financiën nodig.

Het realiseren van goede kennisdisseminatie blijkt niet eenvoudig te zijn. Daarom wordt geprobeerd concrete op het MKB gerichte activiteiten te ondernemen. Een voorbeeld hiervan is het Kunststoffenhuis in Eindhoven, waar het MKB terechtkan met allerlei praktische vragen. De minister wil verder de rol van TNO als toepasser van kennis versterken en onderzoekers door middel van verschillende instrumenten en aanpassing van wet- en regelgeving begeleiden naar het ondernemerschap. Hierbij verwijst de minister naar de technostartersregeling. Bij de jaarlijkse monitoring en de eindevaluatie zullen de inspanningen van de TTI's op dit terrein speciale aandacht krijgen. De minister vindt het een goede suggestie om te bekijken of de bijdrage aan universiteiten voor technostarters beter op de TTI's kan aansluiten. Hierop komt hij in de innovatienota terug.

Bij de evaluatie in 2005 zal worden bekeken of het accent bij de TTI's op fundamenteel-strategisch of op toepassingsgericht onderzoek ligt. Beide vormen van onderzoek zijn nodig, maar het is niet de bedoeling dat het werk van TNO wordt overgedaan. Het doel is om de fundamentele wetenschap en het bedrijfsleven samen te brengen in de TTI's. De TTI's zijn overigens uitgenodigd zelf voorstellen te doen voor indicatoren waarop zij bij de eindevaluatie beoordeeld willen worden. De minister zal de indicatoren uiteindelijk vaststellen, zodat de verantwoordelijkheidsverdeling zuiver blijft. Dit aspect zal nog in de aangekondigde brief aan de orde komen. De evaluatie en de jaarlijkse monitor van alle TTI's worden uitgevoerd door de Stichting technische wetenschappen en wel met hulp van buitenlandse experts.

De afspraken die binnen de TTI's met de bedrijven worden gemaakt, gelden in principe voor vier jaar, maar als een bedrijf in de tussentijd sluit, is daar niet veel aan te doen.

De btw-compensatie komt voor rekening van de EZ-begroting.

Mondiale samenwerking is mogelijk en vindt ook plaats. Participatie aan het project Galileo is ook mogelijk. Als het bedrijfsleven daarvan onvoldoende op de hoogte is, zal hieraan extra aandacht worden besteed zodat dit wel bekend wordt. Het aangaan van internationale contacten is echter een verantwoordelijkheid van het TTI.

De minister erkent dat het werven van buitenlandse onderzoekers vaak te lang duurt. De verplichte vacaturemelding is daarom al voor bepaalde categorieën komen te vervallen. Over de mogelijkheid één loket in te stellen voor werkvergunningen vindt nader overleg plaats met de vaste commissie voor Sociale Zaken. Met het oog op het afnemende aantal bètastudenten is een convenant getekend door de 5 grootste bedrijven en OCW en EZ. Hierin verplichten de bedrijven zich actief op te treden, onder andere door les te geven op scholen om zodoende interesse te wekken. In het voorjaar van 2003 verschijnt de nota Kenniswerkers van OCW en EZ, waarin een meer omvattend plan zal worden gepresenteerd.

Nadere gedachtewisseling

De heer Hessels (CDA) uit zijn tevredenheid over de budgettering van de overheidsbijdrage aan de TTI's, over het mogelijk vrijkomen van een bedrag van 1 mln euro waardoor de bezuiniging grotendeels ongedaan kan worden gemaakt, over de stroomlijning van het subsidie-instrumentarium en over het externe toezicht op de prestatie-indicatoren.

Acht de minister het mogelijk om in de contracten die met de bedrijven worden gesloten, te regelen dat bedrijven zich niet tussentijds kunnen terugtrekken? Het convenant met de vijf grote bedrijven vindt de heer Hessels een goed begin, maar het is vooral zaak om het MKB hierbij te betrekken. Wellicht zijn deelconvenanten met de desbetreffende branches mogelijk.

Mevrouw Netelenbos (PvdA) gaat ervan uit dat het overleg met de minister van Financiën over de incidentele bijdrage van 1 mln euro goed afloopt. Zij nodigt de minister uit de kwestie van de technostarters al in de brief aan de orde te stellen.

Kunnen de kamers van koophandel het MKB niet informeren over de bestaande kennis? Dan weet het MKB tenminste waar het terechtkan. Wellicht kan bij bedrijven die niet failliet gaan en tussentijds besluiten niet meer aan een samenwerking deel te nemen, een claim worden ingediend.

De minister wil met de TTI's een gesprek voeren om te bezien of zij het nodig of wenselijk achten in de contracten met bedrijven voorzieningen te treffen. Op het voorstel van de heer Hessels de kleine bedrijven te benaderen bij het aanboren van meer bètatalent en op de technostarters zal de minister ingaan in de brief die de Kamer nog voor het einde van het vergaderjaar ontvangt.

De staatssecretaris van Economische Zaken zal worden gevraagd, het voorstel over de kamers van koophandel te behandelen in het overleg met de Kamer over de kamers van koophandel.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmermans

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Verbugt (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), B. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Netelenbos (PvdA), Van Hoof (VVD), Timmermans (PvdA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Hoogendijk (LPF), De Graaf (LPF), Eberhard (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Stuger (LPF), Van Fessem (CDA) en Algra (CDA).

Plv. leden: Klein Molekamp (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Van der Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Bos (PvdA),Blaauw (VVD), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Mastwijk (CDA), Van Gent (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Varela (LPF), Smulders (LPF), Wiersma (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Vos (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Wit (SP), Zeroual (LPF), De Haan (CDA) en De Pater-van der Meer (CDA).

Naar boven