nr. 107
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2003
In mijn brief van 24 maart 2003 (kamerstuk 28 600 XII/28 600
A, nr. 9) informeerde ik u over mijn wens de ingangsdatum voor de ophoging
van de GDU-grens per 1 mei aanstaande vast te stellen. Inmiddels heeft het
IPO op 2 april 2003 een schriftelijke reactie gestuurd, waarvan een afschrift
aan uw Kamer is verzonden. Voor uw informatie ga ik in het navolgende in op
een aantal in de brief van het IPO aan de orde gestelde punten inzake mogelijke
overgangsproblemen bij het invoeren van het nieuwe Besluit Infrastructuurfonds.
Met de koepels van decentrale overheden heb ik geconstateerd, dat de invoering
van de tweede, lagere grens tussen GDU-projecten en rechtstreeks te financieren
projecten (112,5 mln grens naast de 225 mln grens) niet op korte termijn nodig
is. Derhalve is gekozen voor de praktische oplossing dit mee te nemen in de
nieuwe wetgeving, die wordt voorbereid om vanaf 2005 de GDU te verbreden
en ontschotten. In het MIT komen geen projecten tussen de 112,5 mln en 225
mln voor, die nog voor 2005 in realisatie zouden kunnen worden genomen. Uiteraard
zal ervoor worden gezorgd dat, ingeval onverhoopt de invoering van de verbrede
GDU per 1-1-2005 niet zou worden gehaald, er tijdig een aanpassing van het
Besluit Infrafonds ter invoering van de tweede grens zal plaatsvinden.
In mijn handreiking heb ik de drie lightrailprojecten Zuid-Limburg, Rijn-Gouwelijn
en Knooppunt Arnhem–Nijmegen buiten de nieuwe beleidslijn gelaten, omdat
over deze projecten afspraken zijn gemaakt, die zijn opgenomen in het MIT
2003, dat in uw Kamer is behandeld. Conform het regeerakkoord 1998 is voor
deze drie projecten in het budget voor regionale/lokale infrastructuur een
taakstellend bedrag van maximaal € 111 mln gereserveerd (vergaderjaar
2002–2003, 28 600 A, blz. 164 voetnoot 7). Op basis hiervan vinden
studies en uitwerkingen van deze projecten op dit moment plaats onder verantwoordelijkheid
van de betrokken regio's. Overheveling van deze 3 projecten in dit stadium
naar het programma Railwegen Personenvervoer zou vanwege de daaruit voortvloeiende
wijziging van verantwoordelijkheden en afwegingskader onvoldoende
recht doen aan de gemaakte afspraken, en mogelijk ook tot onnodige vertraging
kunnen leiden.
Voor de genoemde projecten in Groningen (Kolibri) zijn in het verleden
niet specifiek middelen gereserveerd of afspraken gemaakt. Zij zullen derhalve
de gebruikelijke stappen van het MIT volgen, waarbij via een aantal welgedefinieerde
beslismomenten vanaf het eerste idee, via verkenning- en planstudiefase tot
een realisatiebeslissing wordt gekomen. In deze beslismomenten zullen, zoals
in ieder project, alle relevante aspecten worden meegewogen, waarbij de mate
waarin de voorgestelde investeringen een bijdrage leveren in de totale verkeer-
en vervoerproblematiek centraal staat. De door het IPO ten aanzien van de
Groningse projecten aangegeven mogelijke ontlasting van het rijkswegennet
zal derhalve een belangrijke rol spelen in de afwegingen.
In de herijking van onder andere de verdeelsleutel voor 2007 zullen alle
relevante plannen, zoals zij dan op basis van het NVVP en de PVVP's en RVVP's
bekend zullen zijn, worden meegenomen. Het IPO heeft derhalve gelijk in zijn
stelling, dat nog niet tot realisatie gekomen VINEX-projecten tot deze verzameling
behoren. Ik ga er daarbij vanuit, dat de desbetreffende VINEX-locaties ook
daadwerkelijk zullen worden ontwikkeld.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer