28 600 XI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2003

nr. 88
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2002

Het proces van achteruitgang van de leefbaarheid van wijken en daarmee samenhangende gevoelens van onveiligheid moet worden gekeerd. De stedelijke leefomgeving moet aantrekkelijker worden gemaakt, met name ook voor de midden- en hogere inkomensgroepen. Hiervoor is grootschalige binnenstedelijke vernieuwing noodzakelijk. Uit de resultaten van de jongste monitor Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), die ik u hierbij1 – mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, alsmede de Staatssecretaris van Economische Zaken – aanbied, blijkt dat 87% van de G30-gemeenten van mening is dat de tussen de G30-gemeenten en het Rijk overeengekomen doelstellingen nog haalbaar zijn (respons van 23 gemeenten). Hoewel de betreffende ISV-periode pas eindigt in 2004, bereiken mij echter zeer veel signalen over vertraging in het oppakken van de doelstellingen. Dit beeld van vertraging blijkt breed gedeeld te worden. Het verschil tussen de uitkomst van de monitor en de signalen van vertraging kan ik momenteel niet verklaren. Er vinden nu individuele gesprekken plaats tussen het Rijk en de G30-gemeenten, waardoor ik begin volgend jaar meer helderheid op dit punt kan bieden. Gezien de vele signalen van vertraging en de urgentie van een krachtdadige uitvoering van de gemeentelijke plannen acht ik maatregelen om het tempo te verhogen reeds nu nodig.

Met deze brief informeer ik u nader hierover, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alsmede de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn, Sport en Financiën.

De belangrijkste redenen voor de vertraging zijn dat het proces van voorbereiding, organisatie, en uitvoering van integrale vernieuwing op wijkniveau zeer tijdrovend en complex is, en dat – door de terugvallende woningbouwproductie op binnenstedelijke en uitleglocaties in de afgelopen jaren – er een stagnatie in het doorstromingsproces op de woningmarkt is ontstaan. Daardoor komt er onvoldoende ruimte in de bestaande woningvoorraad vrij om de binnenstedelijke vernieuwing krachtiger dan tot nu toe op te pakken. Ik heb bij de begrotingsbehandeling (d.d. 14 november 2002) al aangegeven dat een pakket maatregelen in het kader van de Taskforce Woningbouwproductie is ingezet ter bevordering van het tempo in de woningbouw. Ik heb toen ook aangegeven daarnaast mijn aandacht te richten op de binnenstedelijke wijkaanpak. Onder de noemer «Actieprogramma Herstructurering» zal ik aanvullende maatregelen in werking zetten waarmee de voortgang van de aanpak van steden gestimuleerd en versneld moet worden. In dat kader zal ik aandacht besteden aan een concrete, resultaatgerichte aanpak van vijftig wijken waar het met de leefbaarheid slecht is gesteld.

Er is een aantal redenen om op korte termijn te komen tot een gerichte wijkaanpak. Ten eerste is het wijkniveau vaak het niveau waarop de burger zijn problemen ervaart en waarop de burger mee wil denken over de benodigde aanpak. De problemen zijn het meest tastbaar op wijkniveau.Ten tweede kunnen op wijkniveau concrete plannen ontwikkeld worden op basis waarvan een concreet samenwerkingscontract tussen een gemeente en andere lokale partijen, waaronder woningcorporaties, kan worden afgesloten. Ten derde richt het maken van afspraken over een beperkt aantal prioritair aan te pakken wijken de inspanningen van betrokken partijen op een te hanteren kernopgave die qua tempo van aanpak niet in gevaar mag komen. Tenslotte is door dit alles de kans maximaal dat conform planning tot het beoogde resultaat gekomen wordt.

Veel gemeenten richten zich in het kader van het ISV nu al op het wijkniveau. Het gaat erom dit te versterken. De focus op een aantal prioritaire wijken (circa vijftig) wordt ook door de VROM-raad ondersteund in zijn recent verschenen advies Haasten en onthaasten in de stedelijke herstructurering. Naar mijn mening dient de aanpak van de prioritaire wijken – mede gelet op de voorbeeldfunctie ervan – het proces van de stedelijke vernieuwing ook in de rest van de stad verder op gang te brengen.

Maar alleen een focus op de prioritaire wijken is onvoldoende. Er moet vanuit een bredere regionale en lokale analyse en afstemming gekomen worden tot concrete resultaatafspraken op wijkniveau. Ook in de overige delen van de steden zullen fysieke, sociale en economische ingrepen nodig zijn die geldelijke ondersteuning en betrokkenheid van het Rijk (ISV-budget) vergen.

Het spreekt mede hierom voor zich dat de wijkpak niet in de plaats komt van de GSB/ISV-systematiek. De aanpak is onderdeel van de bredere fysieke stedelijke vernieuwingsaanpak in de GSB/ISV-convenanten tussen het Rijk en de G30-gemeenten. Zo zal de verdeling van de ISV-gelden voor de periode 2005 tot en met 2009 niet gekoppeld zijn aan de aanpak van de prioritaire wijken: er vindt – net als voor de huidige ISV-periode – een verdeling plaats op basis van de uitgangssituatie van de afzonderlijke steden. Er gaat ook geen gelabeld ISV-geld naar de wijken: gemeenten mogen – net als nu – het ISV-geld inzetten waar zij willen zolang het binnen de kaders van de wet blijft en zij de afgesproken resultaten behalen. Ook zal het Rijk niet aansturen op een bijstelling van de ISV-afspraken voor de periode 2000 tot en met 2004: dit kan alleen in beeld komen als een gemeente en het Rijk tezamen tot de conclusie komen dat een bijstelling gewenst is. Gemeenten kunnen gebruik maken van aanvullende voorzieningen (zoals hieronder nader beschreven) en de betrokkenheid van het Rijk bij de voorgestane concrete aanpak van de circa vijftig wijken. Met het bieden van de aanvullende voorzieningen hoop ik gemeenten te helpen bij het voortvarend realiseren van de eerder tussen het Rijk en de gemeenten afgesproken resultaten dan wel de nog af te spreken resultaten.

Actieprogramma Herstructurering

Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, acht ik maatregelen om het tempo van de stedelijke vernieuwing te verhogen nodig. Deze maatregelen zijn gebundeld, onder de noemer Actieprogramma Herstructurering. De aandacht bij dit programma gaat zowel uit naar de aanpak van de circa vijftig prioritaire wijken als naar de generieke wijkaanpak. Hieronder presenteer ik kort de voornaamste instrumenten/ faciliteiten uit het Actieprogramma, die reeds zijn ingezet of nog nader uitgewerkt zullen worden ten behoeve van zowel de prioritaire als de generieke wijkaanpak.

Ad. 1 Instrumenten en faciliteiten (vooralsnog) gericht op vijftig prioritaire wijken in de G30-gemeenten

Faciliteiten

1. Herstructureringszones

Momenteel wordt het concept van herstructureringszones uitgewerkt, dat wordt gericht op de aanpak van de vijftig prioritaire wijken. Onderzocht wordt in hoeverre en op welke wijze tijdelijke faciliteiten verleend kunnen worden op het gebied van:

– Fiscaliteiten

Naast de onder punt 11 in deze brief genoemde generieke fiscale maatregelen zal het Kabinet bij nadere invulling van het concept van de herstructureringszones ook de fiscale aspecten betrekken zoals voorgesteld in de brief aan uw Kamer van 18 februari 2002 (24 036, nr. 247), en u daarover nader informeren.

– Regelgeving

Zoals reeds aangegeven in de brief van 7 november 2002 (kenmerk LMV 200 209 0958), ben ik voornemens de Experimentenwet Stad en Milieu te wijzigen teneinde aan alle gemeenten de mogelijkheid te bieden om onder voorwaarden af te wijken van bepaalde wet- en regelgeving.

Er is echter meer regelgeving die van toepassing is op binnenstedelijke vernieuwing. Ik ben voornemens te bezien of en hoe de systematiek van de Experimentenwet Stad en Milieu in de vijftig wijken gehanteerd kan worden ten aanzien van deze andere regelgeving. Op deze manier zal een instrument beschikbaar komen dat stimuleert tot een ander proces van planvorming en dat voor gemeenten in voorkomende gevallen voorziet in de behoefte aan meer beleidsruimte en dus ook van waarde kan zijn bij de voortgang van de herstructurering. Deze eventuele aanvulling zal in eerste instantie specifiek gericht zijn op de vijftig prioritaire wijken.

– Stedelijke herverkaveling

Op dit moment bezie ik de mogelijkheid of gemeenten het zogenaamde herverkavelingsinstrument (naar analogie van de Ruilverkaveling/Landinrichting in het landelijk gebied) toe kunnen passen bij stedelijke vernieuwingsprojecten, in ieder geval in de vijftig wijken. Dit instrument kan bijvoorbeeld gehanteerd worden indien particuliere woningeigenaren op basis van een concreet plan op wijkniveau tot onderlinge overeenstemming komen om hun woningen te slopen en de grond te herverkavelen waarop nieuwe woningen kunnen worden gebouwd, maar waarbij slechts een kleine groep eigenaren de overeenkomst blokkeert omdat ze niet wenst te participeren. De gemeente zou in dat geval de bevoegdheid moeten hebben om deze kleine groep te verplichten aan de herverkaveling mee te werken. Dit instrument vergroot de mogelijkheid van particuliere eigenaren om gezamenlijk initiatieven te ontplooien voor wijkvernieuwing.

2. Impulsteams

VROM zet op verzoek of naar aanleiding van signalen van een gemeente of een andere lokale partij expertise in bij de aanpak van de vijftig wijken. Dit gebeurt ook ten aanzien van andere wijken, voor zover dit bijdraagt aan een oplossing van de problematiek in de vijftig prioritaire wijken. Het kan immers voor de aanpak van een van de vijftig wijken van belang zijn in een andere, niet prioritaire wijk herhuisvesting te realiseren.

Het ter beschikking stellen van expertise sluit ook aan bij de benadering van het «Expert-team Uitvoering GSB» dat het Rijk en de gemeenten gezamenlijk instellen in het kader van het grotestedenbeleid. De verwachting is dat met name in de startfase, bij het ontwikkelen van de aanpak van de wijken, een beroep op ondersteuning door het Rijk zal worden gedaan.

Financieel instrumentarium

3. Afsprakenkader kostenverdeling Stedelijke Vernieuwing

Er blijkt behoefte aan een door alle lokaal betrokken partijen (gemeente, woningcorporatie en/of marktpartij) gedragen kader voor afspraken inzake de verdeling van kosten en risico's bij stedelijke vernieuwing. Door het hanteren van landelijk – door Rijk, gemeenten, marktpartijen en corporaties – aanvaarde principes kunnen onderhandelingstrajecten bij stedelijke vernieuwing versneld worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om discussies over de inbrengwaarden van corporatiebezit, de mate van betrokkenheid van commerciële partijen, het behoud van goedkope woningen in de wijk, de inzet van onderhoudsreserveringen, verhuiskostenvergoedingen, en matching van beschikbare corporatiegelden. Dit afsprakenkader is ook van belang als referentiekader voor de aanpak in andere dan de vijftig prioritaire wijken. Het afsprakenkader heeft ook nog een andere rol ten aanzien van de vijftig wijken. Indien lokale partijen geen overeenstemming weten te bereiken over de verdeling van de kosten en risico's, zal ik het afsprakenkader bij deze wijken daarvoor als beoordelingskader gebruiken.

4. Financiering van de investeringen door corporaties

Naast de rijksbijdrage voor gemeenten zijn er inspanningen nodig om het investeringsvolume en de investeringsbereidheid van corporaties in de stedelijke vernieuwing sterk te vergroten. De betrokken corporatie(s) kunnen niet altijd de van hen benodigde onrendabele investeringen, die vaak fors van omvang zijn, opbrengen. Er is namelijk sprake van een ongelijke verdeling tussen het aanwezige vermogen in de sociale huursector en de locaties waar het de komende jaren moet worden ingezet. Hierdoor is het noodzakelijk dat de sociale huursector als geheel de bereidheid laat zien om collegiaal op te treden. Het is de verantwoordelijkheid van de sociale huursector om zo een betere matching van investeringsopgaven en beschikbare financiële middelen te bewerkstelligen; een verantwoordelijkheid waarop ik de sector met klem aangesproken heb en aanspreek. Ik ga er vanuit dat deze ook wordt waargemaakt. Deze collegiale oplossingen kunnen wat mij betreft verschillende vormen aannemen. Dat geldt zeker wat betreft de inzet in de vijftig wijken, waar de noodzaak van investeringen zeer groot is. Ik vind dat de betreffende woningcorporaties de investeringen waar zij voor staan concreet en onderbouwd in kaart moeten brengen. Als blijkt dat er onvoldoende financiële dekking binnen de corporatie beschikbaar is, moeten hiervoor oplossingen binnen de sociale huursector zelf worden gezocht. Als de sector onverhoopt niet met voldoende tempo deze gezamenlijke verantwoordelijkheid invult, zal ik zo nodig, in individuele gevallen, meer dwingend optreden om voldoende inzet van woningcorporaties in de stedelijke vernieuwing van de grond te krijgen. Om een dergelijk dwingend optreden indien nodig snel te kunnen inzetten, bereid ik reeds aanpassingen van in ieder geval het BBSH en BCFV voor. Hierbij denk ik aan maatregelen die het verkrijgen en aanvragen van projectsteun via het Centraal Fonds bevorderen. Heffingen via het Centraal Fonds kunnen ook worden gebruikt ter voeding van een landelijke investeringsmaatschappij voor de herstructurering. Een dergelijke investeringsmaatschappij zal voor het grootste deel gefinancierd kunnen worden door de sector zelf, deels via heffingen en deels via vrijwillige participaties. Dit laatste voorstel is onlangs door de VROM-raad gelanceerd in het eerder genoemde advies Haasten en onthaasten in de stedelijke herstructurering. Ik zal u op korte termijn nader informeren over mijn beoordeling van de verschillende mogelijkheden en de stappen die ik voornemens ben te zetten om het proces van matching in de sector te versterken.

5. Nieuwe financieringsconstructies

Naast het eventueel inzetten van een investeringsmaatschappij om corporaties te mobiliseren, zal ik ook breder kijken naar andere nieuwe vormen van financieringsconstructies en de mogelijke betrokkenheid van private partijen hierbij.

6. IPSV

Met ingang van 2003 wordt het overgrote deel van de beschikbare IPSV-middelen gericht ingezet in de G30-gemeenten. Ik zal er richting deze steden op aandringen vooral projectvoorstellen in te dienen ten aanzien van de prioritaire wijken, gericht op innovatieve versnelling van de stedelijke vernieuwing. Daarbij wordt een integrale aanpak, samenwerking tussen partijen en betrokkenheid van de burger gestimuleerd.

Ad.2 Faciliteiten gericht op generieke wijkaanpak

7. Stimuleren Wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM's)

WOM's kunnen een goed voertuig zijn om publiek-private samenwerking bij ingrijpende stedelijke vernieuwing te organiseren. Partijen – gemeente, corporatie(s) en/ of marktpartij(en) – gaan een verregaand samenwerkingsverband aan waarin allen risicodragend participeren. Een WOM kan door de bundeling van expertise en belangen alsmede het delen van risico's en verantwoordelijkheden met name voor de aanpak van en de inzet van onrendabele investeringen in de herstructurering een stimulans zijn. In 2001 hebben zes WOM-pilots een bijdrage ontvangen van de PPS-Faciliteit (totaal € 1,7 miljoen). Gezamenlijk met Financiën heeft VROM voor deze pilots een monitor opgezet die op korte termijn tot concrete handreikingen leidt.

Per 1 januari 2003 wordt de drempel tot participatie in een WOM verlaagd. In het Belastingplan 2003 is vastgelegd dat partijen in een WOM slechts eenmaal (in plaats van tweemaal) overdrachtsbelasting hoeven af te dragen, en wel bij de uitname van bezit uit de WOM (zie ook punt 11).

8. Sociaal-fysieke wijkaanpak

De Ministeries van VROM en VWS starten met een kennisontwikkelingsprogramma. Samen met de Staatssecretaris van VWS heb ik geconstateerd dat een gelijktijdige aanpak van sociale en fysieke problematiek een noodzakelijke voorwaarde is voor een daadwerkelijk oplossen van maatschappelijke problematiek. Met een sociaal-fysieke aanpak wordt immers ingezet op het – via nieuwe combinaties – oplossen van problemen in plaats van het verplaatsen van problemen naar andere wijken. Een belangrijk onderdeel is daarbij de inspraak en betrokkenheid van bewoners en andere belanghebbenden.

De uitdaging van de komende periode is derhalve om de integraliteit van de wijkaanpak te waarborgen en te verbeteren, zodat optimale resultaten behaald kunnen worden zonder hierbij aan tempo te verliezen. Door dit laatste zou het draagvlak bij de bewoners verloren gaan.

Voor een integrale aanpak is een integrale visie op wijkniveau nodig. In deze visie worden naast de fysieke problemen die in een wijk aanwezig zijn (verloederde woonomgeving, slechte staat woningen, verhouding koop/huur) ook de sociale problemen (werkloosheid, onveiligheid, drugsproblematiek, gebrek aan scholing) geanalyseerd. Vervolgens wordt een samenhangend pakket van ingrepen, die ook op economisch terrein kunnen liggen, benoemd en wordt de eventuele samenhang in de uitvoering van die ingrepen vastgelegd.

Een handreiking wordt ontwikkeld waarin voor gemeenten het integrale proces van de wijkaanpak beschreven wordt. In maximaal acht wijken, waarin de sociaal-fysieke wijkaanpak centraal staat, zal deze handreiking worden getoetst. De aanpak in deze acht wijken dient daarnaast tevens als voorbeeld voor andere wijken op het gebied van het wijkgericht inzetten van sociale en fysieke budgetten, het komen tot een integrale wijkvisie en het succesvol omgaan met verschillende belangen. De eerste resultaten hieruit stel ik in de zomer van 2003 in een praktische handreiking aan gemeenten beschikbaar. Later zal deze nog verder worden aangevuld met verschillende specifieke onderdelen, zoals bijvoorbeeld bewonersbetrokkenheid en de vraag welke informatie nodig is om concreet te benoemen welke fysieke consequenties voortvloeien uit de benodigde sociale voorzieningen.

9. Kennisoverdracht

De hiervoor genoemde activiteiten zullen leiden tot kennis- en leerervaringen. Het is van groot belang dat deze kennis aan andere betrokkenen wordt overgedragen. Aan het beschikbaar krijgen en overdragen van deze kennis zullen de diverse bestaande kenniscentra op het terrein van de stedelijke vernieuwing, zoals het Kenniscentrum stedelijke vernieuwing (KEI), het Kenniscentrum grote steden, het Kenniscentrum sociaal beleid, XS2 en de Stuurgroep experimenten volkshuisvesting een belangrijke bijdrage leveren. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de samenwerking tussen deze organisaties. Het is onder andere mijn voornemen om – in de vorm van een intentie-overeenkomst – de samenwerking tussen KEI en Kenniscentrum grote steden op zowel inhoudelijk als organisatorisch gebied verder gestalte te geven.

10. Gemeentelijke projectenprocedure

Bij de Eerste Kamer is thans het wetsvoorstel Rijksprojectenprocedure in behandeling. Ik ben voornemens ook op korte termijn op provinciaal en gemeentelijk niveau te voorzien in een dergelijke procedure. Voor gemeenten betekent dit dat zij projecten – zoals een herstructureringsprojectversneld kunnen realiseren door de totstandkomings- en uitvoeringsbesluiten (zoals wijziging bestemmingsplan, bouw- en sloopvergunningen, etc.) tegelijkertijd te laten doorlopen en de beroepsprocedure(s) te bundelen.

11. Fiscale aspecten

Overdrachtsbelasting

Per 1 januari 2003 komt de vrijstelling voor woningcorporaties in de Ovb te vervallen. Dit betekent dat woningcorporaties in beginsel belastingplichtig worden. Zonder nadere maatregelen zou dit tot gevolg kunnen hebben dat woningcorporaties bij inbreng in een Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) in het kader van stedelijke herstructurering te maken krijgen met een ongewenste dubbele heffing van overdrachtsbelasting, te weten zowel bij inbreng als bij uithaal uit de WOM. Als niet binnen zes maanden na inbreng terugoverdracht aan de inbrengende woningcorporaties plaatsvindt, is namelijk opnieuw Ovb verschuldigd. Dit nadelige effect voor de herstructurering dient te worden voorkomen. Daarom is voorzien in een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting bij de inbreng in de WOM. De voorwaarden voor de vrijstelling worden neergelegd in een ministeriële regeling. Deze eenmalige vrijstelling bij inbreng geldt ook voor overige marktpartijen die participeren in een WOM, gelet op het «level playing field».

Vennootschapsbelasting

Het wetsvoorstel voor afschaffing van de Vpb-vrijstelling voor woningcorporaties is nog in voorbereiding. Het streven is om woningcorporaties niet voor al hun activiteiten te belasten. Hun kernactiviteiten blijven vrijgesteld van Vpb. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor de zuiver beherende, passieve woningcorporaties Vpb-plicht niet aan de orde komt.

Daarnaast is er in het verleden een speciale fiscale faciliteit (artikel 10 Wet Belastingherziening 1950) gecreëerd voor van Rijkswege gesubsidieerde lichamen die de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van naoorlogse woningen ten doel hadden. De fiscale faciliteit hield ruwweg in dat men slechts Vpb behoefde te betalen over een beperkt deel van de fiscale winst. In 1992 is deze regeling afgeschaft met gelijktijdige invoering van een overgangsregime. Dit overgangsregime hindert nu de bereidheid om mee te werken aan herstructurering en zal daarom worden ingetrokken.

Selectie van wijken en te maken afspraken

Ik vind het, zoals hiervoor al gesteld, gewenst zo spoedig mogelijk een begin te maken met de selectie en de aanpak van de vijftig prioritaire wijken. De eerste stap die in dit verband gezet moet worden is het in overleg met de grote steden benoemen van de wijken waar het om gaat.

Selectie

Gelet op de relatie met het grote stedenbeleid heb ik ervoor gekozen de wijken te concentreren in de G30-gemeenten en de andere ministeries te betrekken bij de selectie van de wijken. Het aantal per stad te benoemen wijken is primair gerelateerd aan de omvang van de meervoudige problematiek op wijkniveau, wat onder andere betekent extra aandacht voor de grootste steden. Verder speelt bij de selectie een rol dat de komende jaren tot daadwerkelijke concrete resultaten gekomen moet kunnen worden. Uitgangspunt is dat in elke G30-gemeente minimaal één prioritaire wijk benoemd wordt.

Inhoudelijk zijn de ernst en cumulatie van maatschappelijke problemen in samenhang met de herstructureringsopgave het belangrijkste criterium. Ik denk dus aan probleemwijken met in ieder geval fysieke en sociale problemen, dan wel wijken waarin dergelijke problemen – zonder gerichte ingrepen op vrij korte termijn – dreigen te ontstaan.

Hoewel, vanuit het ISV, de fysieke aanpak de primaire invalshoek is, acht ik de relaties met andere beleidsterreinen van groot belang. Eerder in deze brief ben ik hier al op ingegaan, bijvoorbeeld in het kader van mijn overleg met de Staatssecretaris van VWS. Het verbeteren van woningen en woonomgeving zonder sociale problemen op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid aan te pakken leidt immers uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat in de betreffende wijk. Daarom vraag ik van gemeenten – in lijn met het GSB – bij de uitwerking van de plannen voor de vijftig wijken te komen tot een integrale aanpak, waarbij zoveel mogelijk ook raakvlakken met sociale en economische ingrepen worden meegenomen. Vanuit de VROM-beleidsterreinen wil ik, waar dat zinvol is, ook aandacht besteden aan de ruimtelijke invalshoek (de relatie met sleutelprojecten en de centrumvorming binnen stedelijke netwerken) en milieuaspecten. Ten aanzien van deze laatste speelt onder andere de relatie met knelpunten in het stedelijk gebied ten gevolge van het overschrijden van normen van luchtkwaliteit, de zogenaamde «hot spots», waarvan momenteel op verzoek van de Tweede Kamer, naar aanleiding van de behandeling van de uitvoeringsnotitie milieubeleid Vaste waarden, nieuwe vormen een overzicht wordt gemaakt. In het voorjaar van 2003 zal een nota aan de Tweede Kamer worden aangeboden met nadere voorstellen over de aanpak van deze «hot spots».

Op basis van onder meer de huidige in het kader van het ISV door gemeenten opgestelde meerjaren ontwikkelingsprogramma's alsmede beschikbare onderzoeksgegevens streef ik ernaar met de G30 eind januari 2003 bestuurlijke overeenstemming te hebben bereikt over de selectie van de vijftig wijken. Het overleg daarover vanuit mijn ministerie met de vier grote steden is reeds in een gevorderd stadium. De andere steden zijn of worden op zeer korte termijn benaderd.

Afspraken

Behalve over de selectie van wijken wil ik eind januari ook overeenstemming hebben over de te hanteren prestatie-indicatoren en de procesvereisten (in lijn met de GSB/ISV systematiek), en over het tijdschema voor de verdere uitwerking.

Voor een groot deel gaat het om wijken die al afdoende voorkomen in de gemeentelijke ISV-programma's voor de periode tot 2005 maar waarvan de uitvoering nog niet of onvoldoende op gang is gekomen. Voor andere wijken zullen de plannen in samenwerking met de betrokken partijen nog (verder) moeten worden ontwikkeld. Ik verwacht van gemeenten en lokale partijen, waaronder in ieder geval de woningcorporaties, dat zij voor een aantal wijken (ik denk hierbij vooral aan de wijken die nu al voorkomen in de huidige ISV-programma's) nog in 2003 tot concrete contracten komen. In deze contracten wordt vastgelegd welke concrete prestaties afdoende oplossing bieden voor de gesignaleerde problematiek. Tevens wordt onder meer concreet vastgelegd welke kosten met de aanpak gemoeid zijn en wie die kosten dragen. De gemeente maakt op deze manier concrete afspraken met de relevante partijen, waardoor de garantie bestaat dat de plannen daadwerkelijk binnen de vastgelegde termijn tot uitvoering komen. Richting het Rijk maken de gemeenten kenbaar welke concrete resultaten zijn voorgenomen, wanneer deze worden bereikt en geven gemeenten aan dat met alle relevante partijen overeenstemming is bereikt, ook over de dekking van de kosten. In de verstedelijkingsafspraken worden eind 2003 de prestaties en de termijn waarop deze bereikt worden vastgelegd. Indien lokale partijen niet tot overeenstemming komen, danwel de eventueel benodigde vrijwillige matching van corporatiemiddelen onvoldoende gestalte krijgt, zal het Rijk samen met betrokken partijen bezien welke oplossing is geboden.

Door het geschetste tijdpad – concrete afspraken eind 2003 in de verstedelijkingsafspraken – is het mogelijk aansluiting te vinden bij de afspraken die vóór de zomer 2003 tussen het Rijk en de G30-gemeenten in het kader van het GSB zullen worden gemaakt inzake het overbruggingsjaar 2004 van de sociale pijler en de pijler werk en economie. De dan te maken afspraken op stedelijk niveau over 2004 inzake sociale en economische aspecten zullen in het najaar door gemeenten toegespitst kunnen worden op de vijftig prioritaire wijken.

Die delen van de bij de verstedelijkingsafspraken overeen te komen nieuwe resultaten ten aanzien van de vijftig wijken, die gerealiseerd zullen worden in de periode 2005 tot en met 2009 zullen opgenomen worden in de GSB/ISV-programma's voor de periode 2005 tot en met 2009.

Ten aanzien van de prioritaire wijken waar de afspraken nog niet te maken zijn in de verstedelijkingsafspraken geldt dat deze gemaakt zullen worden in het kader van de GSB/ISV-programma's voor de periode 2005 tot en met 2009. De budgetsystematiek van het ISV blijft terzake ongewijzigd: gemeenten bepalen zelf of zij de verkregen ISV-middelen gebruiken voor een prioritaire wijk danwel voor andere wijken.

Afdoende concrete voorgenomen prestaties voor de vijftig wijken en de aanwezigheid van concrete contracten tussen de lokale partijen, zoals hiervoor beschreven, is (subsidie)voorwaarde voor het Rijk om tot ondertekening van het GSB/ISV-convenant voor de periode 2005 tot en met 2009 over te gaan.

Monitoring

Gezien het belang van de voortvarende aanpak van de vijftig prioritaire wijken vind ik het noodzakelijk dat de voortgang van de aanpak goed inzichtelijk wordt gemaakt, zowel voor de burger en lokale partijen als voor het Rijk. In principe volstaat hierbij de reguliere systematiek van monitoring en periodieke voortgangsgesprekken in het kader van het GSB/ISV. Uiteraard zullen daarnaast de overige reguliere contacten tussen Rijk en gemeenten bijdragen aan een beeld over de voortgang.

Afsluitend

Ik zie de voornemens die ik in deze brief heb geschetst als een kans voor gemeenten om te komen tot een aanpak die adequaat en met tempo inspeelt op de terechte zorgen van de burgers. Dit kan door het bieden van faciliteiten, het aanspreken van de corporatiesector op haar verantwoordelijkheid en het richten van de aandacht op de vijftig prioritaire wijken. Het kan een belangrijke steun zijn bij het realiseren van de in de huidige gemeentelijke ISV-programma's vastgelegde resultaten, met name ten aanzien van de prioritaire wijken. Ik ben en blijf – in aansluiting hierop – voornemens de gemeenten naar aanleiding van hun eindverantwoording ISV-I na afloop van het investeringstijdvak in juli 2005 af te rekenen. Alleen als er sprake is van aantoonbare overmachtsituaties kan naar mijn mening sprake zijn van een voor het Rijk aanvaardbaar neerwaarts bijstellen van de doelstellingen uit het ISV-I, zonder dat dit consequenties heeft voor de hoogte van de rijksbijdrage.

Ten aanzien van het Actieprogramma Herstructurering, waaronder de wijkaanpak, zal ik uw Kamer periodiek informeren.

Ik hoop u in dit stadium voldoende te hebben geïnformeerd.

Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven