28 600 X
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2003

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juni 2003

Hierbij bied ik u het rapport1 aan dat de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht (IGK) heeft uitgebracht over een dodelijk ongeval op 8 mei 2001 tijdens een oefening in Bugojno, Bosnië, waarbij de kanonnier B.R.T. Alsemgeest om het leven is gekomen en drie militairen gewond raakten. Het ongeluk gebeurde toen een Crowd and Riot Control-peloton van de 14e Afdeling Veldartillerie een zogenaamde «doorschrijding» – het doorbreken van een barricade met behulp van een voertuig – beoefende. De conclusies en de aanbevelingen van het rapport worden door mij aanvaard.

De IGK is verzocht dit onderzoek te doen, omdat er vragen bleven bestaan over de opleiding en training van de betrokkenen bij het ongeval, de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond en het optreden van verantwoordelijke instanties daarbij. Ook leefden er vragen over de wijze waarop de nabestaanden zijn ingelicht en opgevangen. Het onderzoek door de IGK was niet gericht op vragen omtrent aansprakelijkheid en strafbaarheid. Hij is bijgestaan bij zijn onderzoek door mr. P.J. Boukema, staatsraad in buitengewone dienst, ter waarborging van de onafhankelijkheid van het onderzoek.

In deze brief informeer ik u over de conclusies en aanbevelingen van de IGK en de gevolgtrekkingen die ik daaraan verbind. Deze brief dient mede ter beantwoording van vragen gesteld door het lid Timmermans (dd. 14 mei 2003). Eerder bent u over deze zaak geïnformeerd in antwoorden op vragen van de leden Timmermans (dd. 10 september 2002 en dd. 20 november 2002) en Van den Doel (dd. 20 september 2002).

Opleidingen

Crowd and Riot Control (CRC) is militair optreden, in het kader van een vredesoperatie, dat primair is gericht op het in bedwang houden van een massa of menigte, met als doel (on)gewapende burgers af te schrikken, of te verhinderen dat zij de openbare orde verstoren. Binnen Defensie is de Koninklijke marechaussee verantwoordelijk voor de opleidingen op dit gebied. Zij beschikt zelf over één peloton dat CRC als hoofdtaak heeft. Zij verzorgt ook de opleiding van eenheden van andere krijgsmachtdelen, bijvoorbeeld de Koninklijke landmacht, die CRC-optreden in neventaak kunnen uitvoeren, dat wil zeggen naast hun reguliere militaire activiteiten. De Chef Defensiestaf is verantwoordelijk voor de coördinatie van het beleid ten aanzien van CRC en voor de planning en uitvoering van CRC-optreden in uitzendgebieden.

Crowd and Riot Control is één van de taken van Sfor, de Navo-troepenmacht in Bosnië waar Nederland aan deelneemt. Sinds 1998 is de situatie in Bosnië zodanig gestabiliseerd dat het voldoende is een CRC-eenheid in Nederland gereed te houden om deze, indien nodig, toe te voegen aan het Nederlandse contingent in Sfor. Mede vanwege de nationale taken van de Koninklijke marechaussee werd besloten hiervoor eenheden van de Koninklijke landmacht op te leiden.

De IGK constateert in zijn rapport dat de opleiding van CRC-eenheden van de Koninklijke landmacht in de periode 1997–2001 niet optimaal is verlopen, omdat een formeel opleidingstraject niet voorhanden was. Ook was de Koninklijke marechaussee door capaciteitsgebrek niet altijd in staat de gevraagde opleidingen te verzorgen. De IGK acht het onjuist dat eenheden met een CRC-taak zijn geformeerd, opgeleid en ingezet terwijl er nog geen defensiebreed CRC-beleid en opleidingstraject was vastgesteld. De maatregelen die sindsdien op dit gebied zijn genomen, komen later in deze brief aan de orde.

De IGK heeft voorts geconcludeerd dat door omstandigheden niet al het personeel van het CRC-peloton van de 14e Afdeling Veldartillerie, de eenheid van kanonnier Alsemgeest, de volledige opleiding bij de Koninklijke marechaussee heeft kunnen volgen. Het peloton heeft in januari en februari 2001 op eigen verzoek overigens ook de doorschrijding beoefend, al kon daarbij niet al het personeel aanwezig zijn. Niettemin was het CRC-peloton als zodanig, naar het oordeel van de IGK, toegerust voor zijn taak.

De voorbereiding en uitvoering van de CRC-oefening op 8 mei 2001

In het voorjaar van 2001 werd besloten het CRC-peloton van de 14e Afdeling Veldartillerie naar Bosnië te zenden. Na hun aankomst in Bosnië hebben de twee secties van het CRC-peloton allebei een doorschrijding geoefend. Wat betreft de oefening van de tweede sectie (op 8 mei 2001), waar kanonnier Alsemgeest deel van uitmaakte, stelt de IGK vast dat de sectiecommandant de doorschrijding nooit eerder zelf heeft beoefend; de bemanning van de bergingstank niet was opgeleid voor CRC-optreden en de doorschrijding nooit had beoefend; de bestuurder onder pantserluik zat en daardoor een beperkt uitzicht had; de bestuurder van de bergingstank weinig ervaring had met het besturen van de bergingstank terwijl hij onder pantser zat; de weg waarop de doorschrijding plaatsvond smaller was dan de wegen waarop men in Nederland had geoefend; de sectiecommandant zelf aan de oefening had toegevoegd dat de motor van de bergingstank, stilstaand tijdens het openen van de linies, een hoog toerental moest maken. De IGK oordeelt dat de keuze om dit scenario niet stapsgewijs te beoefenen als niet adequaat kan worden aangemerkt, gelet op de complexiteit van de oefening, de mate van geoefendheid van de deelnemers en de situatie ter plaatse. Over eventuele verwijtbare handelingen doet hij, conform zijn opdracht, geen uitspraken.

Onderzoek naar het ongeval

Na het ongeval heeft de Koninklijke marechaussee een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Het proces-verbaal is aangeboden aan het Openbaar Ministerie in Arnhem. De officier van justitie heeft geen aanleiding gezien om vervolging in te stellen. Het thans voorliggende rapport van de IGK is inmiddels ook aan het OM aangeboden.

Daarnaast heeft de Arbo-dienst van de Koninklijke landmacht, zoals gebruikelijk, een Commissie van Onderzoek geformeerd. Deze commissie werd belast met een onderzoek naar de oorzaken van het ongeval, teneinde herhalingen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Zij heeft zich daarbij dus niet gericht op de schuldvraag. Het rapport van deze commissie, van 24 april 2002, is de Kamer overigens reeds toegegaan als bijlage bij de eerdergenoemde antwoorden op de vragen van de leden Timmermans en Van den Doel.

De IGK is van oordeel dat dat rapport eerder gereed had moeten zijn. Hij wijst er ook op dat tussentijds belangrijke informatie ter kennis gebracht kan worden van de leiding, zodat deze direct maatregelen kan nemen. Deze informatie kan tevens gebruikt worden om te voldoen aan de informatiebehoefte van de nabestaanden. Hij doet verder aanbevelingen om de snelheid en de werkwijze van het onderzoek te verbeteren: de commissie dient sneller te worden benoemd, onmiddellijk de plaats van het ongeval te bezoeken, nadrukkelijker aandacht te besteden aan de toedracht van het ongeluk, schriftelijke verslagen te maken van gesprekken en ervaringen, tussentijds te rapporteren indien het onderzoek te lang duurt en het rapport op adequate wijze te verspreiden. Ook zou de lokale commandant opdracht gegeven kunnen worden om zo snel mogelijk, nog voordat de commissie arriveert, van betrokkenen een persoonlijke verklaring op te nemen.

Ik neem deze aanbevelingen over. Ik heb de Chef Defensiestaf gevraagd om binnen drie maanden, in overleg met de bevelhebbers, een protocol op te stellen waarin in onderlinge samenhang de verschillende stappen beschreven staan die na een ongeval genomen moeten worden. In het bijzonder gaat het om de commandantenmelding, het inlichten van de nabestaanden, de werkwijze van de Commissie van Onderzoek en de procedure voor het informeren van de militaire en politieke leiding. De aanbevelingen van de IGK zullen hierin worden verwerkt. Tevens zal aandacht worden besteed aan de mogelijkheden om desgewenst disciplinaire maatregelen te nemen.

In dit verband wil ik er overigens aan herinneren dat op 7 maart jl. de Tijdelijke Commissie Ongevallenonderzoek Defensie is geïnstalleerd. Deze tijdelijke commissie zal zowel onderzoek doen naar Defensie-ongevallen als naar de wijze waarop Defensie is omgegaan met de gevolgen van ongevallen. De commissie is extern en onafhankelijk, regelt zelf haar werkwijze en selecteert zelf de door haar te onderzoeken voorvallen. De Tijdelijke Commissie Ongevallenonderzoek zal worden opgeheven zodra de in voorbereiding zijnde Onderzoeksraad voor Veiligheid – die zich ook over defensieongevallen zal buigen – operationeel wordt. In het eerdergenoemde protocol zal ook deze Tijdelijke Commissie Ongevallenonderzoek Defensie een plaats krijgen.

Hulpverlening en informatievoorziening aan de nabestaanden

De IGK heeft geconstateerd dat de bedrijfsmaatschappelijk werker op basis van de haar aangereikte informatie de familie van de omgekomen militair in kennis heeft gesteld van het ongeval. Achteraf bleek deze informatie onvolledig en niet geheel juist. Deze informatie was gebaseerd op de commandantenmelding uit het inzetgebied, die volgens de IGK summier en onvolledig was. De IGK is van oordeel dat het in eerste instantie verschaffen van onvolledige en niet geheel juiste informatie heeft bijgedragen aan een verkeerde perceptie bij de familie over wat er werkelijk was gebeurd.

Bij dit oordeel van de IGK teken ik aan dat snelheid evenzeer geboden is als zorgvuldigheid. Het verdient de voorkeur de eerste mededelingen omtrent de toedracht, in afwachting van de vaststelling van de precieze toedracht, beperkt te houden. De Koninklijke landmacht heeft inmiddels de procedure voor de commandantenmelding verbeterd; dit is van belang omdat op basis daarvan de eerste mededelingen worden gedaan aan de nabestaanden. Op basis van een uitvoerige beschrijving van latere gesprekken concludeert de IGK overigens dat de informatievoorziening na 10 mei 2001 toereikend is geweest.

Wat betreft de schadevergoeding aan de familie Alsemgeest vermeldt de IGK de vergoedingen die het ministerie van Defensie reeds heeft uitgekeerd. In augustus 2001 heeft de vader van de familie Alsemgeest de zogenaamde vaststellingsovereenkomst getekend, waarin hij het ministerie van Defensie na de ontvangst van een slotbetaling finale kwijting verleende van alle (materiële en immateriële) schade die met het ongeval samenhangt. Naar het oordeel van de IGK zou het de voorkeur hebben verdiend om te wachten met het ondertekenen van deze overeenkomst totdat alle feiten bekend waren, dat wil zeggen tenminste totdat de Commissie van Onderzoek van de Koninklijke landmacht gereed was met haar onderzoek.

Gelet op hetgeen uit het rapport van de IGK blijkt met betrekking tot de factoren die van invloed zijn geweest op de aanloop naar het ongeval en met betrekking tot de toedracht tot het ongeval, ben ik van mening dat Defensie de aansprakelijkheid voor het ongeval van 8 mei 2001 moet erkennen. De erkenning van aansprakelijkheid is heden in een brief medegedeeld aan de familie en de advocaat van de nabestaanden met gelijktijdige toezending van een afschrift van het rapport van de IGK en een afschrift van deze brief aan de Kamer. Overigens is al direct na het ongeval aan de ouders kenbaar gemaakt dat alle door de ouders te maken kosten samenhangende met het overlijden van hun zoon worden vergoed. Deze kosten zijn inmiddels, zo blijkt ook uit het rapport van de IGK, dan ook daadwerkelijk vergoed. Daarnaast is ook een bedrag van ruim dertienduizend euro beschikbaar gesteld in het kader van de rouwverwerking.

Maatregelen en «lessons learned» op het gebied van CRC

De IGK heeft geconstateerd dat in de periode direct na het ongeval geen maatregelen zijn genomen ter voorkoming van soortgelijke ongevallen. Pas eind 2002 werd formeel een verbod afgekondigd om geïntegreerd op te treden met pantservoertuigen. Een specifieke opleidingssyllabus voor CRC-optreden is eerst in augustus 2002 tot stand gekomen. Een defensiebreed CRC-beleid is nog niet gereed. Er is een tijdelijk kenniscentrum gevestigd bij het Opleidings- en Trainingscentrum Manoeuvre van de Koninklijke landmacht, waarvoor de Koninklijke marechaussee de expertise levert.

De IGK is van oordeel dat de defensieorganisatie sneller had moeten reageren met maatregelen ter voorkoming van soortgelijke ongevallen. Ik deel deze conclusie. De implementatie van de eerdergenoemde aanbevelingen ten aanzien van de werkwijze van de Commissie van Onderzoek zal ertoe bijdragen dat de defensieorganisatie bij toekomstige ongelukken sneller kan reageren. Ik heb overigens vastgesteld dat sinds het tragische ongeluk van 8 mei 2001 geen vergelijkbare oefeningen meer zijn gehouden. Ik heb de Chef Defensiestaf opgedragen zijn nieuwe Aanwijzing op het gebied van CRC op zeer korte termijn uit te brengen. Per 1 juli a.s. zal het kenniscentrum voor Crowd and Riot Control definitief gevestigd worden bij het opleidingscentrum van de Koninklijke marechaussee.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven