28 600 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2003

nr. 125
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2003

Graag informeer ik u over de uitvoering van het amendement Dittrich c.s. (28 000 VI, nr. 15) dat is aanvaard bij de behandeling van de begroting van Justitie voor 2002. Het amendement beoogt een aanvang te maken met een structurele verhoging van de tarieven voor de gerechtstolken naar € 54,45 per uur.

De bij het amendement tot stand gekomen verhoging van artikel 4.2 van de Justitiebegroting met € 1,361 mln. laat, mede gezien de lange termijn effecten, niet toe het amendement volledig in overstemming met de blijkens de toelichting beoogde doelstelling uit te voeren. Niettemin acht ik het, binnen het raam van de budgettaire ruimte van het amendement, wel mogelijk een maatregel te treffen waarmee een reeds lang onderkend inconveniënt voor de gerechtstolken wordt ondervangen. Dit inconveniënt bestaat eruit dat tolkdiensten die korter duren dan een half uur, slechts een vergoeding van maximaal een half uur opleveren. Dit vergoedingenniveau leidt er in de praktijk toe dat niet altijd een tolk bereid kan worden gevonden werkzaamheden voor de gerechten te verrichten. Ik heb daarom besloten met behulp van de bij het amendement aangebrachte verhoging van het tolkenbudget voor de betrokken doelgroep een «voorrijtarief» in te voeren. Deze maatregel past wel binnen het desbetreffende verhoogde budget. Ik meen daarmee te handelen in de geest van het amendement.

De regeling komt er op neer dat tolken die werkzaamheden verrichten binnen de gerechten met ingang van 1 januari 2003 een voorrijtarief van € 24,07 (inclusief BTW) ontvangen. Deze vergoeding is gebaseerd op 50% van de geharmoniseerde uurvergoeding (het niveau van deze vergoeding is per 1 oktober jl. opgetrokken naar € 40,45 per uur), zodat de tolk voor werkzaamheden die niet meer dan een half uur beslaan, ten minste voor een heel uur wordt betaald.

De financiële consequenties van het amendement Dittrich c.s. op langere termijn, en de beperkte budgettaire mogelijkheden gaven mij aanleiding tot een nadere bezinning op de oogmerken van het amendement. Die bezinning was voorts noodzakelijk om twee andere redenen. In de eerste plaats omdat mijn beleid erop is gericht de tariefstelling voor tolken en vertalers in de toekomst (mede) afhankelijk te maken van marktpartijen met een bemiddelingsfunctie. Aan deze marktpartijen kan op basis van aanbesteding mogelijk de logistieke voorziening van tolken en vertalers voor de Justitiële diensten worden toevertrouwd. Het vergoedingenniveau wordt dan bepaald op basis van de verhoudingen van vraag en aanbod. Aan generaal vastgestelde tariefvergoedingen, waarvan een marktverstorende invloed kan uitgaan, bestaat dan geen behoefte meer. In de tweede plaats is niet geheel uitgekristalliseerd in welke omstandigheden en met welke vaardigheden gerechtstolken in de toekomst ook daadwerkelijk als «specialisten» moeten worden aangemerkt. Op zijn minst is daartoe noodzakelijk om in samenspraak met de Raad voor de Rechtspraak en het College van Procureurs-Generaal de feitelijke behoeften en vervolgens de daarbij behorende opleidingen en ervaringen nader te specificeren. Het amendement loopt op de uitkomsten van die discussie en op de uitkomsten van een thans plaatsvindend interdepartementaal beleidsonderzoek vooruit.

Deze twee overwegingen maken deel uit van het ontwikkelingspakket op basis waarvan ik voornemens ben om in navolging van de toenmalige Staatsecretaris van Justitie (beleidsbrief 8 november 2001, Kamerstuk 28 000 VI, nr. 36) een beter fundament in de voorziening van tolken en vertalers te realiseren. Dat ontwikkelingspakket richt zich op een systematische versterking van de kwaliteit en integriteit van de beroepsgroep van tolken en vertalers waarvan de Justitiële instanties afnemen en in dat kader een versterking van de afnemerspositie.

Ik kondig u aan dat uw Kamer in het voorjaar van 2003 zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek en de stand van zaken van het project Tolken en Vertalers, dat is ingesteld ter uitvoering van de beleidsvoornemens in de voornoemde brief van 8 november 2001.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven