28 600 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2003

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2002

Aan de vooravond van de behandeling van Hoofdstuk IV voor het dienstjaar 2003 hecht ik eraan u door middel van deze brief in kennis te stellen van de actuele beleidsontwikkelingen op het terrein van de Koninkrijksrelaties. Daarnaast bevat deze brief het kabinetsstandpunt bij het eindrapport van de werkgroep-Wijers, het tweede advies van de commissie-Havermans en het protocol geldleningsbevoegdheid Sint Maarten. Bij brief van 3 oktober 2002 van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken is hierom gevraagd.

Tevens is een reactie opgenomen op de uitkomsten van de Contactplan-bijeenkomst van 26–29 september jl.

Hoofdlijnen van beleid

In de afgelopen kabinetsperiode stond de bevordering van zelfredzaamheid van de Koninkrijkspartners centraal. Deze doelstelling werd in de eerste plaats vertaald in het gezond maken van de Antilliaanse overheidsfinanciën. Het IMF speelde hierbij een belangrijk adviserende rol. Aan Antilliaanse zijde zijn belangrijke hervormingen doorgevoerd op het terrein van de overheidsfinanciën en de organisatie van de overheid. Tot een IMF-akkoord is het echter niet gekomen.

Met de Nederlandse Antillen en met Aruba is voorts overeenstemming bereikt over programmatische samenwerking op een beperkt aantal terreinen.

Met Aruba zijn afspraken gemaakt over de afbouw van de hulprelatie en is een ontwikkelingsfonds opgericht (het FDA).

Door de werkgroep-Wijers is advies uitgebracht over de instelling van een ontwikkelingsfond en een herstelbank. De commissie-Havermans heeft geadviseerd over verbetering van de financiële verhoudingen en het Solidariteitsfonds. Op het terrein van de rechtshandhaving is een Koninkrijksakkoord tot stand gekomen inzake de bestrijding van terrorisme. Met bestrekking tot de drugsbestrijding zijn afspraken gemaakt inzake drugskoeriers. Positief is dat thans sprake is van een voorzichtig economisch herstel zowel op de Antillen als op Aruba.

Geconstateerd kan worden dat belangrijke stappen zijn gezet om de zelfredzaamheid te realiseren. Daarmee is een basis gelegd om, net als op Aruba, ten aanzien van de Antillen te komen tot de oprichting van een ontwikkelingsfonds.

Niettemin kan worden geconstateerd dat de Landen van het Koninkrijk op het vlak van de rechtshandhaving en goed bestuur met problemen worden geconfronteerd die om een nieuwe strategie en een gezamenlijke aanpak vragen.

Gegeven het bovenstaande is het Nederlandse kabinet van mening dat het beleid ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Aruba zich in de komende jaren zal moeten richten op het waarborgen van de gezamenlijke belangen zoals die in art. 43 van het Statuut zijn beschreven: de mensenrechten, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur. Daarnaast is het wenselijk de instelling van een ontwikkelingsfonds verder voor te bereiden, en maatregelen te treffen op het terrein van goed bestuur, rekening houdend met de adviezen van de commissie-Havermans.

Rechtshandhaving

Veiligheid staat in elk van de Landen van het Koninkrijk hoog op de maatschappelijke en politieke agenda en elk land neemt zijn verantwoordelijkheid om op dit terrein maatregelen te treffen. Ik wijs bijvoorbeeld op het plan dat minister van Justitie van de Nederlandse Antillen Ribeiro ter versterking van de rechtshandhaving heeft gepresenteerd, op de recente besluiten aan Antilliaanse zijde tot invoering van een visumplicht voor inwoners van Colombia en enkele Afrikaanse Landen, op de initiatieven die minister Croes op Aruba heeft genomen ter beperking van de instroom van illegalen en op het veiligheidsprogramma dat mijn collega van Justitie en ik hebben uitgebracht.

Voor een deel worden de Landen met dezelfde en ook grensoverschrijdende problemen geconfronteerd zoals bij drugs, georganiseerde misdaad, terrorisme en illegale immigratie. De aanwezigheid van georganiseerde (drugsgerelateerde) misdaad in de Nederlandse Antillen en Aruba wordt manifester. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het sterk gegroeide aantal liquidaties op Curaçao (in 2002 al ruim 40). Bij de uitvoering van het «plan van aanpak drugssmokkel Schiphol» wordt duidelijk dat de samenlevingen en rechtshandhavingsinstellingen in de Nederlandse Antillen en Aruba zwaar worden belast door de gevolgen van de drugshandel.

De aard en omvang van deze problemen en de internationale verplichtingen van het Koninkrijk op deze terreinen vragen om een intensieve samenwerking op politiek niveau, om gemeenschappelijke voorzieningen en intensieve operationele samenwerking. Kortom, hier moet het Koninkrijk door concrete resultaten laten zien wat zijn meerwaarde is.

Het besef dat samenwerking nodig is, is bij elk van de Landen aanwezig en wordt bijvoorbeeld weerspiegeld in de gezamenlijke verklaring van de Landen van het Koninkrijk inzake de bestrijding van terrorisme van 30 november 2001 en de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de aanpak drugskoeriers Schiphol. Het kabinet acht het nodig om met de Nederlandse Antillen en Aruba constructieve afspraken te maken om gezamenlijk en ook op Koninkrijksniveau de samenwerking op het terrein van de rechtshandhaving verder uit te breiden. De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk ligt bij het scheppen van randvoorwaarden voor het adequaat functioneren van de schakels van de rechtshandhavingsketen in de drie Landen van het Koninkrijk én van de verbindingen tussen die schakels. Aan Nederlandse zijde is de minister van BZK hierop aanspreekbaar. Deze verantwoordelijkheid laat onverlet de specifieke verantwoordelijkheid van de Landen zelf en de verschillende vakministers.

Zoals ook uit het laatste tripartiete overleg van de ministers van Justitie van het Koninkrijk is gebleken, is een meersporenbeleid nodig. Enerzijds intensivering van de samenwerking in Koninkrijksverband door de gezamenlijke instellingen te versterken, zoals de Kustwacht, het recherchesamenwerkingsteam (RST) en de rechterlijke macht. Inzake de versterking van de Kustwacht zal het kabinet en vervolgens de Rijksministerraad separaat besluiten nemen. Anderzijds zullen ook de Nederlandse Antillen en Aruba zelf moeten investeren in de versterking van de rechtshandhaving met name op lokaal niveau. Ik acht nadere toetsing wenselijk van de op zichzelf verheugende plannen van minister Ribeiro uit een oogpunt van effectiviteit en onderbouwing. Om tot een goede aanwending van middelen uit hoofdstuk IV van de Rijksbegroting te komen zal ik de huidige situatie van de rechtshandhavingsinstituties in relatie tot het criminaliteitsbeeld laten inventariseren teneinde in gezamenlijkheid met de koninkrijkspartners te bepalen op welke onderdelen en in welke volgorde aanwending van Nederlandse middelen en expertise het meest effect sorteert, mede in het licht van de middelen die de Landen zelf ter beschikking stellen.

De komende jaren zijn voor de inhoudelijke aanpak drie invalshoeken van belang: het voorkomen dat ongewenste goederen en personen in de Nederlandse Antillen en Aruba komen, het versterken van de opsporing en vervolging in de Nederlandse Antillen en Aruba en het voorkomen dat ongewenste personen en goederen via de Antillen en Aruba in Nederland komen.

Op de derde invalshoek is reeds veel, in samenwerking tussen de Landen, in gang gezet. Ik verwijs hiervoor naar de aanpak van smokkel van verdovende middelen door drugskoeriers naar Schiphol. Daarover is de Kamer laatstelijk door de minister van Justitie geïnformeerd via de Vierde voortgangsrapportage implementatie «plan van aanpak drugssmokkel Schiphol». Deze samenwerking past zeer wel binnen de kaders van het Statuut.

In het jongste tripartiete overleg van de ministers van justitie van het Koninkrijk zijn ook afspraken gemaakt over de tweede invalshoek, intensivering van de aanpak van de georganiseerde misdaad door versterking van het RST en uitwisselen van expertise bij de bescherming van integriteit. Wat betreft de versterking van het RST zullen in 2003 extra middelen beschikbaar worden gesteld. Daarbij wordt thans gedacht aan het faciliteren van de uitzending van ten minste tien rechercheurs uit Nederland. De voorstellen daartoe zal ik binnenkort van de werkgroep-RST ontvangen.

Voorts zijn in het tripartiet overleg afspraken gemaakt over het opstellen van een criminaliteitsbeeldanalyse voor Sint Maarten.

Het kabinet acht een dialoog met de Landen over intensivering van beleid met name nodig bij het versterken van de grensbewaking en -controle om meer resultaat te boeken bij het tegengaan van de instroom van illegale goederen en personen. Dit zal de druk op de rest van de keten (politie, justitie, gevangenissen) verminderen en bijdragen aan een veiligheidsgevoel van de bevolking. Daarbij moeten niet alleen de zeehavens en de free zones worden betrokken, zoals in het tripartiete overleg is aangeduid, maar ook de kusten. Het is van belang de werking van de gehele keten te toetsen en waar nodig te verbeteren en af te spreken welke maatregelen de Landen afzonderlijk nemen, en welke maatregelen gezamenlijk worden getroffen. Met de Nederlandse Antillen en Aruba wil ik op korte termijn afspraken maken om binnen enkele maanden een plan van aanpak Grensbewaking en -controle op te stellen. Aangezien hier niet alleen een belang van de Landen afzonderlijk, maar ook van het Koninkrijk als geheel, aan de orde is, zal ik de Nederlandse Antillen en Aruba daarom voorstellen om het plan vast te laten stellen door de ministerraad van het Koninkrijk.

Met verwijzing naar de motie Van Beek en Cornielje (TK 2002–2003, 28 600, nr. 53) kan ik u op dit moment melden dat parallel aan het opstellen van voornoemd plan in het kader van het «plan van aanpak drugssmokkel Schiphol» wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor onder meer pre-clearance-controle op de Nederlandse Antillen en Aruba. Het kabinet zal separaat een reactie geven op de genoemde motie.

Het bovenstaande dient als aanvulling op de voornemens die reeds in de beleidsagenda zijn genoemd. Voorts zal het kabinet de uitvoering van reeds afgesproken maatregelen en internationale verplichtingen (bijv. de afspraken die tussen de Landen gemaakt zijn in het kader van de bestrijding van terrorisme, over o.a. witwassen, visumbeleid, implementatie verdragen en samenwerking diensten) toetsen en indien nodig de koninkrijkspartners op uitvoering aanspreken. De Kamer wordt daarover separaat geïnformeerd.

Tijdens het debat in het mondelinge vragenuur inzake infiltratie van Colombiaanse drugsorganisaties op 12 november 2002 heb ik toegezegd op twee punten nog nader terug schriftelijk terug te komen. Allereerst betreft dit de vraag naar het mogelijk lekken van een vertrouwelijke misdaadanalyse(s), waarvan in het boek Sneeuw in Curaçao en een Telegraafartikel gewag wordt gemaakt. Ik heb het Korps Landelijke Politiediensten verzocht mij ter zake een ambtsbericht te doen toekomen. Ik zal u hierover nader informeren.

Ten tweede werd gevraagd of er thans nog bijzondere problemen op personeelsgebied bestaan bij het bij het uit Nederland uitgezonden personeel van het recherchesamenwerkingsteam. Uit navraag bij het KLPD is mij gebleken dat er thans geen bijzondere zorgpunten zijn. In aansluiting op de brief van mijn ambtgenoot van Justitie van juni 2002 kan ik nog meedelen dat de werkrelaties tussen lokale opsporingsinstanties en de teamchef van het RST onder de nieuwe minister van Justitie van de Nederlandse Antillen zijn genormaliseerd.

Voorts kan ik u meedelen dat de drie ministers van Justitie en ik in het recente tripartiet overleg al de aanzet hebben gegeven tot een verdere uitbreiding van het RST. De adviesgroep RST is thans bezig met de uitwerking. Deze zal worden neergelegd in het beleidsplan en de begroting 2003 waarover de betrokken bewindspersonen begin 2003 zullen besluiten. Daarmee komt meer recherchecapaciteit beschikbaar voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

Integrale aanpak, reactie op Contactplanbijeenkomst

Onveiligheid heeft ook een maatschappelijke en preventieve component door de verwevenheid met armoede en achterstandsituaties. In de bijeenkomst van het Contactplan van 26–29 september die gewijd was aan de drugsproblematiek is hier op gewezen. Het kabinet onderschrijft dit. Dit vraagt om actief beleid op het gebied van banencreatie, onderwijs, armoedebestrijding en sociale maatregelen. Hiervoor zijn de Landen primair zelf verantwoordelijk. Maar ook Non-gouvernementele organisaties kunnen vooral op het sociale vlak hierbij een grote rol spelen. De regering heeft daar oog voor en werkt om die reden mee aan de reeds onder het vorige kabinet overeengekomen invoering van de nieuwe NGO-structuur. Verdere stappen zullen worden gezet zodra de Antilliaanse regering haar betrokkenheid bij dit nieuwe beleid expliciet heeft doen blijken door een substantieel deel op zich te nemen van de kosten van de uitvoerende organisatie en door uitdrukkelijk toe te zeggen geen geldstromen parallel aan de NGO-structuur, waardoor de beleidsmatige sturing wordt bemoeilijkt, te faciliteren. Ik beschouw de financiering van NGO's als flankerend beleid naast het bereiken van het hoogstnoodzakelijke economische en financiële herstel dat de Antilliaanse bevolking de beste perspectieven op werk en inkomen biedt.

Voor een reactie op de overige elementen van het verslag van de Contactplanbijeenkomst zij verwezen naar de paragraaf rechtshandhaving.

Nederlands kabinetstandpunt aangaande het advies van de werkgroep-Wijers

Per brief van 19 juli 2002 heeft u het eindrapport van de werkgroep-Wijers ontvangen. Dit betreft de oprichting van een ontwikkelingsfonds en een herstelbank op de Nederlandse Antillen.

Ontwikkelingsfonds

Het Nederlandse kabinet steunt de voorstellen van de werkgroep-Wijers tot oprichting van een onafhankelijk ontwikkelingsfonds. Het officiële standpunt van het Antilliaanse kabinet is thans nog niet bekend. De werkgroep-Wijers heeft ervaren dat de diverse eilanden van de Nederlandse Antillen zeer positief staan tegenover een dergelijk fonds.

In het licht van de hierboven reeds genoemde accentverschuiving in het beleid en in het licht van de inspanningen die de afgelopen jaren reeds zijn verricht om een overgang van project- naar programmafinanciering te bewerkstelligen, zal het Nederlandse kabinet wel enkele voorwaarden aan de uitvoering van het advies verbinden.

De nadruk op «good governance» zal tot uitdrukking komen in het overleg tussen Nederland en de Nederlandse Antillen over de beoordeling van de ingediende programma's. Nederland zal hierbij voorrang geven aan de onderdelen die goed bestuur bevorderen. Daarnaast zal de omvang van de beschikbare middelen voor het fonds afhangen van de middelen die nodig zijn voor activiteiten in het kader van het waarborgen van de Koninkrijksbelangen (rechtshandhaving en goed bestuur), voorzover deze geen deel uitmaken van een samenwerkingsprogramma.

Het spreekt voorts voor zich dat de resultaten van de reeds gedane inspanningen van de afgelopen jaren om te komen tot samenwerkingsprogramma's het uitgangspunt zijn voor de programma's in het kader van het fonds. Dit betekent dat de bestaande programma's op het terrein van bestuurlijke ontwikkeling, onderwijs en duurzame economische ontwikkeling de basis vormen voor de eilandelijke programma's waarmee het Ontwikkelingsfonds van start zal gaan.

Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat in het kader van verantwoorde en effectieve besteding van de samenwerkingsmiddelen de huidige samenwerkingsprogramma's op het terrein van duurzame economische ontwikkeling en bestuurlijke ontwikkeling, nog onvoldoende meetbaar zijn. In maart jl. zijn met de Nederlandse Antillen afspraken gemaakt over het gezamenlijk uitvoeren van een zogenaamde baselinestudie, waarbij voor de te bereiken resultaten indicatoren worden gedefinieerd, voorzien van nul- en streefwaarden. Tot op heden zijn deze baselinestudies echter nog niet ter hand genomen. Bij het programma Duurzame Economische Ontwikkeling hebben de Antillen niet gereageerd op de Nederlandse voorstellen. Bij het programma Bestuurlijke Ontwikkeling hebben de Antillen de noodzaak van baselinestudies erkend, maar de uitvoering in samenwerking met Nederland nog niet ter hand genomen, hoewel Nederland daarvoor reeds in juli 2002 concrete voorstellen heeft gedaan. Het ontbreken van nul- en streefwaarden heeft tot gevolg dat het voor Nederland niet voldoende mogelijk is om vast te stellen in hoeverre de nu ingediende projecten bijdragen aan de doelstellingen van de programma's duurzame economische ontwikkeling en bestuurlijke ontwikkeling. Dit betekent dat financiering van nieuwe projecten in het kader van bovengenoemde samenwerkingsprogramma's niet mogelijk is als de doelmatigheid en doeltreffendheid op het niveau van het programma onvoldoende vaststaat. Gezien de bij de oprichting van een ontwikkelingsfonds beoogde politieke sturing op louter programmaniveau is deze meetbaarheid onontbeerlijk. De beschikbaarheid van baselinestudies is derhalve een harde randvoorwaarde voor de oprichting van een ontwikkelingsfonds.

In februari dit jaar werden voor het onderwijsprogramma de laatste verbeteringen doorgevoerd op basis van een door een extern bureau uitgevoerde doelmatigheidsanalyse. Het onderwijsprogramma is in goed overleg tot stand gekomen en van goede kwaliteit. Bij de invoering van het programma zijn dit jaar evenwel achterstanden ontstaan, hetgeen niet verwonderlijk is gezien de institutionele en organisatorische veranderingen die noodzakelijk waren. De ervaring met dergelijke programma's in andere landen leert dat hierin verbetering zal plaatsvinden. Ik hecht bijzonder aan voortzetting van de ondersteuning van het onderwijsbeleid, gezien het belang van het beleidsterrein voor de ontwikkeling van de samenleving als geheel en de economische ontwikkeling in het bijzonder.

Wat betreft de stand van de uitvoering van de lopende programma's onderwijs, bestuurlijke ontwikkeling en duurzame economische ontwikkeling zal naar verwachting dit jaar onderbesteding optreden. Bij onderbesteding hanteer ik de volgende uitgangspunten:

– overheveling van een deel van het budget naar het volgende begrotingsjaar volgens de daarvoor geldende regels van de Rijksbegroting;

– opvangen van tegenvallers op het terrein van de rechtshandhaving indien hierna nog middelen onbesteed blijven zullen deze terugvloeien naar de algemene middelen; vooralsnog wordt in de Najaarsnota uitgegaan van een bedrag van € 8 miljoen.

Herstelbank

Het Nederlandse kabinet onderschrijft op hoofdlijnen het advies van de werkgroep-Wijers tot oprichting van een herstelbank, die tot doel heeft een positieve impuls aan de economische groei te bewerkstelligen door medefinanciering van projecten in de private sector. Hierbij worden marktconforme tarieven gehanteerd, maar wordt toegevoegde waarde gecreëerd door kredieten met een hoger risicoprofiel of een langere looptijd aan te bieden. Geadviseerd wordt dat de Nederlandse overheid en de Antilliaanse overheid hiervoor gezamenlijk de benodigde middelen ter beschikking stellen, als aanvulling op de voor het merendeel door de private sector gefinancierde projecten.

De werkgroep adviseert voorts vanuit het oogpunt van doelmatigheid en doeltreffendheid eerst een verregaande concentratie van de bestaande Antilliaanse financiële instellingen te bewerkstelligen. Ook blijft het voor een verbetering van het investeringsklimaat noodzakelijk dat de Antilliaanse regering de macro-economische stabiliteit bevordert. Daarnaast is het, zo luidt het advies, nodig dat een beleid gericht op gezondmaking van de overheidsfinanciën wordt nagestreefd en dat de noodzakelijke wet- en regelgeving ter stimulering van het economische klimaat wordt ingevoerd.

Het Antilliaanse kabinet heeft, zo blijkt uit een bijlage van de Landsbegroting voor 2003, recent besloten om bij te dragen aan een nieuw economisch fonds, dat onder meer zachte leningen gaat verstrekken aan de private sector. De beoogde omvang van de bijdrage van de Antilliaanse overheid is ANG 100 miljoen aan leningen.

Het is niet duidelijk hoe dit fonds zich verhoudt tot het advies van de werkgroep-Wijers over de oprichting van een herstelbank en tot de randvoorwaarden die de werkgroep-Wijers heeft voorgesteld en die het kabinet onderschrijft. De regering acht nader overleg hierover met de Nederlands-Antilliaanse regering gewenst.

Het Nederlandse kabinetsstandpunt inzake het tweede advies van de commissie Havermans

Per brief van 19 juli 2002 is u dit advies toegezonden. Een goed functionerend stelsel van financiële verhoudingen (waaronder een effectieve comptabiliteitsregeling), waar het advies zich op richt, acht het Nederlandse kabinet van groot belang, omdat dit een impuls zal geven aan het bevorderen van goed bestuur met voldoende «checks and balances». Uitvoering van de aanbevelingen van de commissie zal voorts de financiële zelfstandigheid van de eilandgebieden doen toenemen. Het advies sluit bovendien goed aan bij het advies van de werkgroep-Wijers, omdat de uitvoering van de aanbevelingen de voorwaarden schept die op termijn het perspectief bieden op begrotingssteun.

Een definitieve kwantificering van het Solidariteitsfonds (totale omvang en verdeling over de betrokken eilandgebieden) zal naar verwachting begin 2003 door de commissie worden voorgesteld. Voor 2003 stelt de commissie een indexering van het Solidariteitsfonds voor, die de Nederlandse bijdrage zal doen uitkomen op € 4 miljoen. Ook het Arubaanse kabinet heeft reeds ruimte geboden voor het verhogen van hun bijdrage op basis van de indexering. Over de Nederlandse bijdrage aan de schuldsanering van de eilandgebieden is voorts door de voormalige staatssecretaris G. M. de Vries een bijdrage van Nederland toegezegd van € 1,4 miljoen.

De commissie adviseert voorts dat Nederland door de financiering de door de commissie als zogenaamde achterstandsprojecten aangeduide infrastructurele projecten zou moeten financieren. Dit strookt echter niet met de hierboven genoemde afspraken over de samenwerkingsprogramma's, die ad hoc financiering van projecten uitsluit.

Het Nederlandse kabinet is voorstander van spoedige implementatie van de adviezen van de commissie door middel van verankering van afspraken in wetgeving.

Staatkundige structuur (waaronder geldleningsbevoegdheid St. Maarten)

Onlangs is een intereilandelijke conferentie gehouden, waarbij alle eilanden zich over dit onderwerp hebben uitgesproken. Geconstateerd kan worden dat in de slotconclusies geen inhoudelijke opmerkingen zijn gemaakt over de vraag op welke wijze deugdelijk bestuur op de Nederlandse Antillen het beste wordt gediend. De eilandgebieden willen vóór januari 2003 overleg met Nederland en Aruba. Nederland zal niet zonder de regering van de Nederlandse Antillen met de eilandgebieden overleggen. Voor het Nederlandse kabinet staat daarbij voorop dat de discussie over de staatkundige verhoudingen gericht moet zijn op de oplossing van inhoudelijke problemen ondermeer op het gebied van de rechtshandhaving; de inrichting van de staatkundige structuur moet daaraan dienstbaar zijn. De nadruk zal daarbij steeds liggen op het behalen op korte termijn van concrete resultaten, zowel ten aanzien van de oplossing van problemen in de verhouding tussen Land en eilandgebieden, als wat betreft de verhoudingen binnen het Koninkrijk.

In dit verband is van belang dat op korte termijn een wijziging van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (ERNA) inzake de geldleningsbevoegdheid van Sint Maarten in werking kan treden. Hierover bereikten eerder de Antilliaanse regering, de Nederlandse regering en het eilandgebied Sint Maarten inhoudelijk overeenstemming. Dit wetsvoorstel bevat een impuls om goed financieel beheer op Sint Maarten te realiseren en is tevens een goede aanzet om een verdergaande discussie over de conflictbeslechting binnen de Nederlandse Antillen te entameren. Het wetsvoorstel is in concept nagenoeg gereed. De voor deze wijziging van de ERNA benodigde instemming van de Rijksministerraad is afhankelijk van verdere besluitvorming in de Antilliaanse Raad van Ministers.

De samenwerking met Aruba

In maart jl. is door de voormalige staatssecretaris G.M. de Vries en het huidige Arubaanse kabinet de weg vrij gemaakt voor de daadwerkelijke start van het ontwikkelingsfonds. Ik stel vast dat, ondanks het feit dat het voor alle betrokken partijen een nieuwe samenwerkingsvorm is, reeds veel voortgang is geboekt. Ik zie uit naar het programmaoverleg dat mij de gelegenheid zal bieden met de Arubaanse regering van gedachten te wisselen over de beleidsvoornemens op de overeengekomen samenwerkingsterreinen en hierover nadere afspraken te maken. Ik ben daarbij met name geïnteresseerd in de mogelijkheden om door middel van samenwerking bij te dragen aan de noodzakelijke versterking van het openbaar bestuur.

De kwestie van de hotelgaranties heeft de kwetsbare positie van de Arubaanse overheidsfinanciën nogmaals aangetoond en de noodzaak van structurele maatregelen onderstreept. Met respect heb ik kennisgenomen van het feit dat het Arubaanse kabinet tot een adequate aanpak heeft besloten; dit geeft vertrouwen voor de toekomst.

Op 11 oktober jl. is door de Arubaanse regering bekendgemaakt dat Aruba en de Italiaanse exportverzekeraar SACE een akkoord hebben bereikt over een betalingsregeling van drie hotelgaranties. De totale vordering van USD 206 miljoen is in het overleg met SACE gereduceerd tot USD 110 miljoen; hiervan dient Aruba binnen drie maanden USD 55 miljoen te betalen en heeft vervolgens 15 jaar de tijd om de resterende USD 55 miljoen tegen 4,5 procent af te betalen. De betalingsregeling betekent derhalve bijna een halvering van de oorspronkelijke vordering.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aantrekken van investeringen door middel van overheidsgaranties een riskante strategie is. Zeker in het licht van de huidige slechte staat van de overheidsfinanciën ben ik geen voorstander van het verstrekken van overheidsgaranties. Het inroepen van Antilliaanse en Arubaanse overheidsgaranties heeft zijn weerslag op de financiële reputatie van het gehele Koninkrijk. Daarom wil ik met de Antilliaanse en Arubaanse regering komen tot afspraken over een restrictiever garantiekader.

De naleving van artikel 40 van het Statuut – ten uitvoerlegging van authentieke akten – is de afgelopen maanden meerdere malen onderwerp van gesprek geweest tussen met name Aruba en Nederland, in het bijzonder over de erkenning van homosamenlevingscontracten. Ik ben daarom verheugd dat met de Arubaanse (en Antilliaanse) regering het volgende is overeengekomen. Nederland zal advies vragen van de Hoge Raad. Een eventueel advies van de Hoge Raad is niet bindend. Aruba en de Nederlandse Antillen leggen de kwestie voor aan hun respectieve Staten.

Gelet op de centrale plaats die good governance als beleidsdoel zal innemen, zal bij de samenwerking met Aruba voorrang worden gegeven aan activiteiten die direct bijdragen aan good governance, zoals integriteitbevordering en het bevorderen van checks and balances.

Tot slot

Deze brief geeft de prioriteiten aan die het kabinet in de samenwerking met de Koninkrijkspartners zal kiezen en de hoofdlijnen waarlangs het kabinet zich de komende maanden zal inzetten. Een zakelijke en resultaatgerichte benadering staat hierbij voorop, met respect voor de verantwoordelijkheid van de Landen afzonderlijk.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven