28 512
Voorstel van wet van het lid Dijksma tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het stellen van regels omtrent sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs

nr. 23
BRIEF VAN HET LID DIJKSMA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2003

Aan het eind van het debat over mijn intitatiefwetsvoorstel over sponsoring van scholen, zegde ik toe Uw Kamer nog een brief te schrijven over de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Deze toezegging lost ondergetekende in met deze brief, die tegelijkertijd nog enige andere aspecten zal belichten.

Ondergetekende is zeer gelukkig met het amendement van het lid Lambrechts op stuk nr. 17. Daarmee krijgen de beide Kamers de gelegenheid om een oordeel te geven over de algemene maatregel van bestuur voordat deze van kracht wordt en dat is ook wenselijk omdat het convenant bepalingen kent in termen van fatsoensnormen, die niet één-op-één juridisch kunnen worden vertaald. Ondergetekende zal het betreffende amendement dan ook, evenals het eerdere amendement van de heer Slob op stuk nr. 13, overnemen (indien geen der leden zich daartegen verzet). Het is vervolgens niet aan de indiener van het wetsvoorstel maar aan de minister om een algemene maatregel van bestuur op te stellen en daarmee kan zij een aanvang maken uiterlijk zodra de Tweede Kamer het wetsvoorstel eventueel aanneemt. Het is desgewenst voorstelbaar dat ondergetekende hierbij op enigerlei wijze wordt betrokken.

De heer Van der Vlies vroeg naar de beoogde inwerkingtreding van de initiatiefwet. Ondergetekende wil dat de inwerkingtreding geschiedt zo snel mogelijk nadat beide Kamers het wetsvoortsel hebben aangenomen. Indien de beide Kamers het wetsvoorstel hebben aangenomen en de wet is gepubliceerd in het Staatsblad is het wetsvoorstel wet geworden. Het wetsvoorstel bepaalt echter in artikel VI dat de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het zou wenselijk zijn dat dit zo snel mogelijk daarna geschiedt. Inhoudelijk wil ondergetekende niet wachten tot het huidige convenant is afgelopen, want als zij daarin voldoende vertrouwen had, was zij niet met dit initiatief gekomen. Het antwoord op de vraag naar de inwerkingtreding, luidt dus zo snel mogelijk na aanname door beide Kamers.

De minister heeft ook in de tweede termijn op 10 september jl. nog niet veel duidelijkheid verschaft over de aard en omvang van activiteiten die de convenantpartners hebben ondernomen in het kader van de communicatiestrategie. De minister zegde toe om schriftelijk naar de Kamer te reageren. Eerder sprak de minister zelf van een informatie-offensief. Ondergetekende vraagt nogmaals aan de minister om de Kamer op de hoogte te stellen van de wijze waarop betrokken convenantpartners actief werk gemaakt hebben van het zogenaamde informatie-offensief. Het lijkt de indiener van groot belang dat de Kamer deze informatie ontvangt alvorens zij overgaat tot de stemming over het wetsvoorstel. Het informatie-offensief was immers voor de critici van het wetsvoorstel een belangrijke reden om een positieve grondhouding ten opzichte van de werking van het huidige convenant te handhaven.

Het onderhavige wetsvoorstel is eigenlijk een soort van preventie/achtervang voor situaties waarbij het convenant onvoldoende zekerheid biedt tot handhaving van de morele normen die partijen onderling zijn overeengekomen. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft de heer Van der Vlies terecht zorgen geuit over een billboard met reclame voor 06-sexlijnen langs de A4 en een tv-programma dat werk in de prostitutie voor jongeren als mogelijkheid onder de aandacht bracht. De heer Van der Vlies stelde dat de seculiere moraal wordt gedragen door zelfbinding en noemde dat haar zwakte en ontoereikenheid. Met de heer Van der Vlies maakt de indiener zich zorgen over de fundamentele leefregels in het publieke domein, maar is het niet wenselijk om ook de risico's van zelfbinding in het onderwijs onder ogen te zien? Een aantal leden heeft gezegd dat het met de toename van sponsoring in het basis- en voortgezet onderwijs niet zo'n vaart zal lopen. Het recente voorstel van KPN om aan alle scholen bepaalde computervoorzieningen te bieden bewijst het tegendeel. Vrij breed is vanuit de Tweede Kamer op dit initiatief met ongerustheid gereageerd. In ras tempo dreigt het bedrijfsleven zich te storten op de schoolmarkt. NL-tree heeft en tegenbod aangekondigd. Beide trachten op deze wijze scholen aan zich te binden. Na drie jaar gewenningsperiode zal de afhankelijkheid van KPN groot zijn. KPN heeft ruiterlijk toegegeven na deze periode afspraken te willen maken – ook met de minister – over de voorwaarden waaronder contracten kunnen worden verlengd. Dat scholen dan moeten gaan betalen en dan in de problemen komen omdat zij de beschikbare middelen inmiddels anders hebben besteed is voorspelbaar. Mocht de minister van Onderwijs haar fiat geven aan deze aanbieding, dan zullen alle scholen in Nederland in één klap te maken kunnen krijgen één telecombedrijf dat de onderwijsmarkt gaat overheersen. Dit wetsvoorstel komt dus niet te vroeg, maar net op tijd.

Dijksma

Naar boven