28 493
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs onder meer in verband met de vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 november 2002

Ondergetekende heeft met belangstelling kennis genomen van de reacties van de fracties op het wetsvoorstel. In het hiernavolgende zal ondergetekende ingaan op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie onderschrijven van harte de doelstelling om de wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs terug te dringen. Deze leden willen weten of een integrale evaluatie van Weer Samen Naar School plaatsvindt en zo ja, op welke termijn. Tevens vragen zij of in het kader van vermindering van regelgeving binnen het onderwijs, een besparing op de overheadkosten is te verwachten waardoor een groter percentage van zorggelden daadwerkelijk ingezet kan worden voor de directe leerlingenzorg.

De belangrijke beleidstrajecten in het primair onderwijs worden systematisch geëvalueerd. Daartoe is een stuurgroep Beleidsgericht Onderzoek Primair Onderwijs (BOPO) ingericht bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De stuurgroep BOPO bestaat uit onafhankelijke deskundigen en werkt op basis van een vierjarenprogramma. Het huidige programma loopt tot en met 2004. De stuurgroep zal in 2004 een integrale evaluatie uitbrengen van Weer Samen Naar School. Het vraagstuk van deregulering en overhead zal hierin een plaats krijgen. Op grond van de integrale evaluatie in 2004 zal worden bezien in hoeverre verdergaande vereenvoudigingen in de vormgeving van Weer Samen Naar School mogelijk zijn.

Tussentijds wordt de Tweede Kamer in de voortgangsrapportages Weer Samen Naar School op de hoogte gesteld van onderzoeken die onder auspiciën van BOPO geëntameerd zijn. Deze rapportages worden aan de Tweede Kamer uitgebracht: de vierde voortgangsrapportage Weer Samen Naar School is de Kamer bij brief van 31 oktober jongstleden aangeboden. Naast de onderzoeken geïnitieerd door BOPO, worden hierin ook andere onderzoeken behandeld die betrekking hebben op Weer Samen Naar School.

De leden van de PvdA-fractie constateren verheugd dat het terugdringen van de wachtlijsten op de agenda staat.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School.

De fractieleden van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en pleiten voor voortzetting van de reeds in gang gezette maatregelen in het kader van het Plan van Aanpak Plaatsingsproblematiek om de wachtlijsten voor toelating op speciale scholen voor basisonderwijs terug te dringen.

2. Uiterste plaatsingsdata

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de verwachting van de regering is gebaseerd dat deze wetswijziging effect zal sorteren, gezien de problemen ten aanzien van de personele bezetting en de huisvesting, en zij willen weten of die verwachting cijfermatig onderbouwd kan worden.

Het wetsvoorstel vormt het sluitstuk van een groot aantal maatregelen die genomen zijn om de wachtlijsten weg te werken. De gezamenlijke onderwijsorganisaties hebben in een activiteitenplan een groot aantal maatregelen uitgewerkt, die zij met subsidie van de overheid momenteel uitvoeren. Deze maatregelen worden uitgevoerd onder regie van de stuurgroep uit de onderwijsorganisaties onder de naam WSNS+. Daarbij gaat het om conferenties, handreikingen en ondersteuning op maat voor de samenwerkingsverbanden, gericht op verbetering van de zorgstructuur. Daarnaast zijn samenwerkingsverbanden met grote problemen bezocht door de expertgroep Plaatsingsbeleid. Op grond van de analyse van de expertgroep zijn deze samenwerkingsverbanden uitgenodigd een verbeterplan op te stellen. Het ministerie van OCenW heeft de samenwerkingsverbanden voor de uitvoering van die plannen extra financiële middelen ter beschikking gesteld, waarvan de hoogte onder meer afhankelijk is van de ernst van de problemen. Het doel van deze specifieke aanpak is de samenwerkingsverbanden in staat te stellen de bestaande wachtlijsten binnen twee jaar op te lossen en nieuwe wachtlijsten te voorkomen.

De voorgestelde wetswijziging moet bezien worden tegen de achtergrond van deze maatregelen en is erop gericht een extra garantie in te bouwen zodat geen enkele leerling tussen wal en schip valt. Overigens valt daarbij niet uit te sluiten dat een samenwerkingsverband in een situatie van overmacht tijdelijk niet in staat is een leerling te plaatsen op een speciale school voor basisonderwijs. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of een beroep op overmacht gerechtvaardigd is. Gelet op de thans voorgestelde wetsbepaling over de uiterste plaatsingsdata gaat ondergetekende er evenwel vanuit dat een beroep op overmacht hoogst zelden zal slagen. Daarmee zouden de wachtlijsten dan tot het verleden gaan behoren.

De leden van de fracties van het CDA en de PvdA verzoeken de regering nader in te gaan op de constatering van de Raad van State dat met name samenwerkingsverbanden met een deelnamepercentage van het speciaal basisonderwijs boven de 4,1 geen financiële ruimte hebben om het percentage terug te dringen of niet de capaciteit hebben om de speciale basisscholen uit te breiden en deze leden vragen zich af of de scholen met een deelnamepercentage boven de 4,1 ondersteuning op maat krijgen. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering op dit punt kan garanderen dat ook deze groep scholen in staat zal zijn om bij de inwerkingtreding van het voorstel alle kinderen de zorg te geven waaraan zij behoefte hebben.

Alle 34 samenwerkingsverbanden waarbij in het jaar 2001 meer dan 4,1 procent van de leerlingen ingeschreven stond op een speciale school voor basisonderwijs, zijn uitgenodigd om een verbeterplan op te stellen. Op basis van het verbeterplan worden niet alleen extra financiële middelen beschikbaar gesteld, maar wordt tevens deskundige ondersteuning aangeboden vanuit de expertgroep Plaatsingsbeleid. Samenwerkingsverbanden met een deelnamepercentage hoger dan 4,1 én een wachtlijst voor toelating tot een school voor speciaal basisonderwijs komen in aanmerking voor een hogere financiële vergoeding, indien het gaat om een wachtlijst met meer dan 2 leerlingen gedurende twee achtereenvolgende schooljaren. Ook zal bij de laatstgenoemde samenwerkingsverbanden de ondersteuning door de expertgroep intensiever zijn. Deze aanpak moet er mede toe bijdragen dat er in 2004 geen kinderen meer op een wachtlijst staan.

De leden van de D66-fractie vragen of hun constatering juist is dat er voortaan tenminste drie uiterste data zullen zijn waarop kinderen die «toelaatbaar» zijn bevonden door de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) ook daadwerkelijk zullen worden toegelaten. Voorts vragen zij waarin de toegevoegde waarde van deze wetgeving is gelegen, nu leerlingen in principe altijd toegelaten zouden moeten kunnen worden.

In beginsel moeten de speciale scholen voor basisonderwijs die leerlingen zo spoedig mogelijk plaatsen, doch met de voorgestelde wettelijke bepaling, zoals deze leden terecht constateren, uiterlijk per de eerstvolgende, in de wet vastgelegde plaatsingsdatum. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat scholen de plaatsing voor zich uitschuiven.

Welke garantie biedt deze wet, zo vragen deze leden, dat scholen die eerder niet toelieten (of slechts een maal per jaar leerlingen toelieten) dat nu wel zullen doen en biedt deze wet ouders meer rechtszekerheid? Ook de leden van de SGP-fractie vragen of de plaatsing op een speciale school voor basisonderwijs op een termijn van 3 maanden altijd zonder problemen kan worden gegarandeerd.

Totnogtoe is niet wettelijk vastgelegd wanneer een speciale school voor basisonderwijs een leerling met een toewijzende beschikking van de PCL, moet plaatsen. De voorgestelde wettelijke, uiterste plaatsingsdata scheppen een verplichting voor de school. Mocht een bevoegd gezag zich in een concreet geval niet houden aan die plaatsingsdata dan kunnen de ouders van de betreffende leerling, de geweigerde toelating aanvechten bij de rechter. De laatstgenoemde zal beoordelen of een schoolbestuur zich terecht op bijvoorbeeld overmacht heeft beroepen. Voorts zal de inspectie bij invoering van de uiterste plaatsingsdata de speciale scholen voor basisonderwijs aanspreken op de naleving van deze wettelijke verplichting. In het algemeen geldt, zoals hierboven is uiteengezet, dat deze wetswijziging niet op zichzelf staat. Zij vormt het sluitstuk van een groot aantal samenhangende beleidsmaatregelen die erop zijn gericht de wachtlijsten te verminderen en te voorkomen.

De leden van de D66-fractie vragen voorts in welke mate deze wet de oorzaken wegneemt waardoor de scholen leerlingen niet toelieten. Voorts vragen zij wat er bekend is over die oorzaken en waarom zouden ze na invoering van deze wet geen rol meer spelen?

De oorzaken voor de wachtlijsten zijn geanalyseerd door de expertgroep Plaatsingsbeleid. Het betreffende rapport van de expertgroep is u door de toenmalige staatssecretaris Adelmund toegestuurd bij brief van 8 oktober 2001 (Kamerstukken II, 2001/02, 21 860, nr. 63). De oorzaken zijn velerlei. Zo zijn er samenwerkingsverbanden waarin een gebrek aan bestuurskracht de kern van de problemen vormt: de scholen worden het onderling niet eens over de gewenste aanpak en er is niemand die een knoop kan doorhakken. In andere samenwerkingverbanden zijn de verdeling van het zorgbudget en het logistieke proces van indicatiestelling en doorverwijzing niet op orde: de speciale scholen voor basisonderwijs zijn niet ingericht op tussentijdse instroom, omdat er bijvoorbeeld in de verdeling van de zorgbudgetten geen rekening is gehouden met de capaciteit die op de speciale scholen voor basisonderwijs nodig is voor leerlingen die gaande het schooljaar instromen. Ook is gebleken dat sommige samenwerkingsverbanden geen beleid voeren gericht op het terugdringen van het aantal doorverwijzingen bij een klein aantal «veel verwijzende» basisscholen. Een gebrek aan informatie kan hiervan de oorzaak zijn: soms beschikt het samenwerkingsverband niet over relevante cijfers.

Het voorstel tot wetswijziging vormt het sluitstuk van een reeks maatregelen die zich met name op het probleem van de wachtlijsten richt. Zowel via de landelijke aanpak van WSNS+ als via de specifieke aanpak van samenwerkingsverbanden met grote problemen wordt doelgericht gewerkt aan het oplossen van de gesignaleerde knelpunten. De Tweede Kamer is onlangs, bij brief van 31 oktober 2002, via de Vierde Voortgangsrapportage WSNS uitgebreid geïnformeerd over zowel de landelijke projecten (WSNS+) als de specifieke aanpak van samenwerkingsverbanden met grote problemen. De introductie van voor iedere speciale school voor basisonderwijs geldende, wettelijk vastgelegde plaatsingsdata en de afdwingbaarheid van die wettelijke verplichting bij de rechter, grijpt in op het probleem en indirect ook op de oorzaak van het probleem. De speciale scholen voor basisonderwijs worden immers verplicht zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerstvolgende plaatsingsdatum een leerling te plaatsen en worden daarmee gedwongen daarop hun beleid in te richten.

Deze leden vragen verder of deze scholen straks nog mogen weigeren. Als dat zo is, wordt dan met deze wet het probleem van de wachtlijsten wel opgelost?

In beginsel zijn de speciale scholen voor basisonderwijs verplicht om leerlingen met een beschikking van de PCL zo spoedig mogelijk te plaatsen. Het is in incidentele gevallen echter niet uitgesloten dat een bevoegd gezag, ook bij wetswijziging, met succes een beroep kan doen op de feitelijke onmogelijkheid een leerling te plaatsen. De rechter zal daarover uitsluitsel geven. Uit de uitspraak van de Rechtbank Alkmaar (uitspraak in kort geding, d.d. 25 augustus 2000, zaaknr. 00/1123 BESLU) blijkt echter dat een dergelijk beroep niet kan slagen als de «onmogelijkheid» door het samenwerkingsverband zelf is gecreëerd. Het ging in dat geval om de omstandigheid dat het samenwerkingsverband voor een zodanige verdeling van de financiële middelen had gekozen dat niet alle door de PCL geïndiceerde leerlingen op de speciale school voor basisonderwijs in dat samenwerkingsverband, konden worden geplaatst. Voor wat betreft het nut van de voorgenomen wetswijziging, wijst ondergetekende op het antwoord op de voorgaande vraag van deze leden.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel leerlingen er op dit moment op de wachtlijst staan en hoeveel leerlingen daarvan thuis zitten. Verder willen zij weten of daarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de grote steden en het platteland. De leden van de SGP-fractie vragen voorts om actuele informatie over de resultaten van het Plan van Aanpak Plaatsingsproblematiek en mede in dat licht over de mogelijkheid van speciale scholen voor basisonderwijs om redelijkerwijs te voldoen aan de voorgestelde wettelijke verplichting.

De gegevens met betrekking tot wachtlijsten voor de toelating tot het speciaal basisonderwijs worden elk jaar door de inspectie verzameld. De meest recente gegevens betreffen de teldatum 1 oktober 2001. Op deze datum stonden 620 leerlingen van basisscholen op een wachtlijst. Bij de samenwerkingsverbanden waren op 1 oktober 2001 in totaal 20 thuiszitters bekend. Rond de jaarwisseling verwacht ondergetekende de Kamer te kunnen informeren over de meer recente gegevens, namelijk ten aanzien van 1 oktober 2002.

Zowel uit de inspectierapportages als uit het onderzoek van de expertgroep Plaatsingsbeleid is gebleken dat wachtlijstproblemen zich zowel in de grote steden als op het platteland voordoen. Bij brief van 31 oktober jongstleden is de Kamer de vierde voortgangsrapportage Weer Samen Naar School aangeboden, waarin wordt ingegaan op de huidige stand van zaken bij de aanpak van de wachtlijsten.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe speciale scholen zich moeten opstellen in het geval van gebrek aan personeel of ruimtetekort, bij een groot aantal aanmeldingen. Deze leden vragen zich verder af of er voor speciale scholen voor basisonderwijs in dergelijke gevallen ook sprake kan zijn van een overmachtsituatie en vragen naar de verhouding tussen het recht op zorg en de kwaliteit van de beschikbare zorg bij problemen als personeelstekort en ruimtegebrek.

Ten aanzien van de opstelling van speciale scholen voor basisonderwijs en het beroep op overmacht, verwijst ondergetekende naar het voorgaande antwoord op een dergelijke vraag van de leden van de D66-fractie. Elke leerling van wie de PCL heeft vastgesteld dat hij of zij extra zorg nodig heeft, moet deze zorg zo spoedig mogelijk ontvangen. De basisschool is verantwoordelijk voor de leerlingen die op een wachtlijst staan en heeft de verantwoordelijkheid om de leerling zorg op maat te bieden, bijvoorbeeld door middel van interne begeleiding of remedial teaching.

Deze leden constateren dat de regering het oordeel over de geldigheid van een door de scholen aangevoerde weigeringsgrond, voor wat betreft de feitelijke onmogelijkheid van plaatsing, wil overlaten aan de rechter en vragen verder in hoeverre dat juridisering in de hand werkt en wat het oordeel van de regering daarover is.

Zoals ondergetekende eerder heeft aangegeven zijn er de laatste jaren verschillende maatregelen getroffen om scholen te helpen knelpunten op te lossen. Een aantal maatregelen ligt op het terrein van Weer Samen Naar School, andere op het gebied van versterking van de arbeidsmarktpositie van het onderwijs of op het gebied van de huisvesting. Uiteindelijk is het aan de scholen te bepalen op welke wijze zij hun middelen willen inzetten. Omdat de knelpunten zeer verschillend zijn, is maatwerk vereist. Het is niet uitgesloten dat in een incidenteel geval plaatsing bijvoorbeeld door huisvestingsgebrek niet op de uiterste plaatsingsdatum mogelijk is. Indien in een incidenteel geval een school met een beroep op overmacht plaatsing van een leerling weigert, is het uiteindelijk de rechter die daarover oordeelt. Nu de wettelijke bepaling met de uiterste plaatsingstijdstippen een strikte verplichting voor de scholen inhoudt en hun beleid dus op spoedige plaatsing moet zijn gericht, mag ervan worden uitgegaan dat slechts in enkele gevallen de rechter zal worden gevraagd om een uitspraak te doen terzake van de weigering een leerling te plaatsen.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de betekenis van de uiterste instapmomenten als aangemelde leerlingen in beginsel niet na drie maanden, maar zo snel mogelijk op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden geplaatst. Verder vragen zij in hoeverre concentratie van instroom op organische instapmomenten desalniettemin, mede vanuit het oogpunt van stabiliteit in de groepen, wenselijk is en door de scholen zou moeten worden nagestreefd.

De bestaande praktijk van ongeveer 64% van alle samenwerkingsverbanden bestaat uit het direct plaatsen van leerlingen met een beschikking van de PCL. Dit wetsvoorstel laat die praktijk ongemoeid. Waar wel sprake is van een wachttijd voor leerlingen met een beschikking voor de toelating tot een speciale school voor basisonderwijs, moet deze in duur worden beperkt tot de eerstvolgende uiterste plaatsingsdatum. Van de samenwerkingsverbanden die leerlingen met een beschikking van de PCL direct plaatsen, zijn geen gegevens bekend die aantonen dat de stabiliteit door tussentijdse instroom in de groepen op de speciale school voor basisonderwijs wordt aangetast. De leerlingen stromen overigens in verschillende leerjaren in, waardoor de groepen in het speciaal basisonderwijs reeds om die reden niet onevenredig worden belast.

3. Bekostiging materiële instandhouding samenhangend met de inrichting van de zorgstructuur

De leden van de SGP-fractie stellen dat de reguliere scholen binnen een samenwerkingsverband in het kader van de regeling van de zorgformatie uit hun reguliere budgetten zonodig zelf een vangnet van aanvullende formatie samenstellen, teneinde te kunnen voldoen aan de feitelijke zorgvraag. Zij vragen waarom de lijn bij de regeling voor de zorgformatie, die uitgaat van onderlinge solidariteit, bij de materiële instandhouding niet geheel is doorgetrokken.

Met de voorgestelde wijziging van de regeling voor bekostiging van de materiële instandhouding die samenhangt met de zorgstructuur wordt in beginsel beoogd de toekenning van zowel de zogenoemde zorgformatie als deze materiële instandhouding aan de centrale dienst te laten plaatsvinden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van de besturenorganisaties, die te kennen hadden gegeven ook de materiële instandhouding die samenhangt met de zorgstructuur aan de centrale dienst te willen toekennen en niet langer aan de afzonderlijke scholen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid voor de basisscholen is als uitgangspunt genomen dat er niet meer van de bekostiging materiële instandhouding die samenhangt met de zorgstructuur, behoeft te worden overgedragen dan de bekostiging die aan de centrale diensten hiervoor is toegekend (voorgesteld artikel 118a van de Wet op het primair onderwijs (WPO)). Dit neemt niet weg dat het de scholen in het samenwerkingsverband vrijstaat uit te gaan van onderlinge solidariteit als het gaat om de vaststelling van hun aandeel in de overdracht van de bekostiging voor de materiële instandhouding op grond van artikel 118 WPO. De wijze waarop ieders aandeel in een dergelijke situatie wordt vastgesteld, wordt vastgelegd in het reglement van het samenwerkingsverband (artikel 20, eerste lid, onder e, WPO).

4. Vierjarige termijn van overdracht van formatierekeneenheden in verband met het zogenoemde grensverkeer

De leden van de CDA-fractie vernemen graag of met de wijziging van artikel 125 WPO de problemen met betrekking tot het grensverkeer van leerlingen tussen de verschillende samenwerkingsverbanden afdoende worden opgelost. De leden van de D66-fractie en de SGP-fractie ondersteunen het voorstel om bij grensverkeer te rekenen met de feitelijke verblijfsduur en daarbij ook de materiële bekostiging te betrekken.

Zoals door de voormalige staatssecretaris Adelmund aan de Tweede Kamer is medegedeeld bij brief van 2 april 2001 (Kamerstukken II, 2000/01, 21 860, nr. 61), is de wens van de akkoordpartners WSNS in de voorgestelde wijziging van artikel 125 WPO verwerkt. Die wijziging houdt dan in dat de overdracht van formatierekeneenheden bij overgang van een leerling van een basisschool naar een speciale school voor basisonderwijs in een ander samenwerkingsverband, plaatsvindt gedurende de werkelijke verblijfsduur van de leerling op die school. Ondergetekende gaat er dan ook vanuit dat hiermee de problemen met betrekking tot het grensverkeer van leerlingen tussen verschillende samenwerkingsverbanden zullen zijn opgelost.

5. Overdracht bekostiging materiële instandhouding samenhangend met de inrichting van de zorgstructuur i.v.m. het zogenoemde grensverkeer

De leden van de CDA-fractie en de leden van de D66-fractie vragen of het niet wenselijk is de maatregel op het terrein van de materiële instandhouding niet voor 2007, namelijk vóór het verstrijken van de lopende vijfjaarstermijn voor de programma's van eisen, te effectueren.

De grondslag voor de bekostiging voor wat betreft de materiële instandhouding, wordt telkens voor de duur van vijf jaar vastgelegd in de zogenoemde programma's van eisen. Een en ander om de scholen financiële zekerheid te geven op langere termijn en daarmee de continuïteit binnen de scholen te waarborgen. De voorgestelde maatregel kan dan ook niet eerder dan na afloop van de lopende vijfjaarstermijn, te weten 31 december 2006, worden geëffectueerd.

6. Huisvesting

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan aangeven of de in het nader rapport genoemde vijf samenwerkingsverbanden nog steeds met huisvestingsproblemen kampen en vragen of de minister bereid is om met de betrokken gemeenten op korte termijn te zoeken naar een oplossing van deze huisvestingsproblemen.

Van alle 118 door de expertgroep Plaatsingsbeleid onderzochte samenwerkingsverbanden bleken slechts vijf samenwerkingsverbanden problemen met huisvesting te hebben. Inmiddels blijkt dat bij drie van de vijf samenwerkingsverbanden het huisvestingsprobleem in overleg met de gemeente is opgelost. Voorts wijst ondergetekende erop dat door financiële impulsen van het rijk die expliciet zijn gericht op nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs (€ 45 miljoen structureel), de gemeenten in staat zijn gesteld deze problemen op te lossen. De gemeenten, verantwoordelijk voor de huisvesting van de scholen, blijken bovendien een niet gering deel uit het eigen beschikbare accres, te weten € 68 miljoen, in te zetten voor huisvesting van scholen. In de betreffende vijf samenwerkingsverbanden is geen vervolgonderzoek uitgevoerd.

Voorts vragen deze leden of het de minister inmiddels bekend is of dit probleem zich ook nog bij andere (niet onderzochte) samenwerkingsverbanden voordoet.

De expertgroep Plaatsingsbeleid heeft alle samenwerkingsverbanden onderzocht die een wachtlijst hadden en/of meer dan 4,1% van het totaal aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs telden. Van de samenwerkingsverbanden met een wachtlijst hadden vijf samenwerkingsverbanden problemen met huisvesting. Andere, niet onderzochte samenwerkingsverbanden hebben geen wachtlijsten en derhalve geen huisvestingsproblemen die hebben geleid tot het niet toelaten van leerlingen op het speciaal basisonderwijs.

Verder willen deze leden weten of de minister er de voorkeur aan geeft kinderen op de speciale school voor basisonderwijs waar de huisvestingsproblemen nog niet zijn opgelost, toe te laten of te weigeren.

Toelating van leerlingen tot speciale scholen voor basisonderwijs met een toewijzende beschikking van de PCL staat voorop. Voor de speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat zij zo spoedig mogelijk leerlingen moeten plaatsen. Voor de gemeenten geldt, zoals hierboven aangegeven, dat zij de middelen hebben ontvangen om de problemen op het gebied van de huisvesting van de scholen, op te lossen. Of de huisvestingssituatie in een concreet geval toch plaatsing tijdelijk onmogelijk maakt, is ter beoordeling aan de rechter.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onder A en onder F (art. 19, 118 en 118a WPO)

De leden van de CDA-fractie vragen of het wenselijk gevonden wordt dat de PCL objectieve plaatsingscriteria hanteren, waardoor leerlingen bijvoorbeeld door verhuizing naar een ander samenwerkingsverband niet meer hun indicatie kunnen verliezen.

Een belangrijk kenmerk van Weer Samen Naar School is dat elk samenwerkingsverband autonoom is in de inrichting van de eigen zorgstructuur. Het ene samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om leerlingen met een bepaalde problematiek op te vangen in de speciale school voor basisonderwijs, terwijl een ander samenwerkingsverband een leerling met dezelfde problematiek zal verwijzen naar een reguliere basisschool die voor die problematiek specifieke deskundigheid in huis heeft. Een derde samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om alle reguliere basisscholen te professionaliseren in de betreffende problematiek, zodat een leerling met die problematiek niet meer verwezen hoeft te worden. Het beleid dat het samenwerkingsverband voert, heeft uiteraard direct consequenties voor de criteria die de PCL van dat samenwerkingsverband hanteert bij de beoordeling van een verwijzingsvraag. In bovengenoemd voorbeeld kan een leerling met een bepaalde problematiek in het ene samenwerkingsverband het beste geholpen worden op de speciale school voor basisonderwijs, in het tweede samenwerkingsverband op één bepaalde basisschool en in het derde samenwerkingsverband op alle reguliere basisscholen. Uniforme criteria zijn hiervoor dus niet adequaat. De consequentie hiervan is inderdaad dat kinderen na een verhuizing soms opnieuw geïndiceerd moeten worden. Dat is overigens in het belang van die leerling: als de leerling door verhuizing van samenwerkingsverband verandert, zou hij of zij zonder «herindicering» mogelijk ten onrechte in het speciaal basisonderwijs worden geplaatst.

Artikel I, onder C (art.42 WPO) en onder D (art. 43 WPO) en artikel II

De leden van de CDA-fractie vragen of er gestreefd wordt naar uniformiteit in de wijze van rapportage, bij verplaatsing van leerlingen van de ene naar de andere school.

De voorgestelde wijzigingen houden niet per se uniformiteit van de wijze van rapportage in. Door de toevoeging in artikel 42 WPO wordt bepaald dat het onderwijskundig rapport zowel voor een school als bedoeld in de WPO als ook voor een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs moet worden opgesteld. De wijziging van artikel 43 WPO heeft als doel de PCL de mogelijkheid te bieden niet alleen aan de basisschool of speciale school voor basisonderwijs, maar ook aan een school die valt onder de Wet op de expertisecentra gegevens over een leerling te vragen. Uiteraard staat het bevoegde gezagsorganen vrij, indien zij dat wenselijk achten, de wijze van rapporteren te uniformeren.

Deze leden vragen voorts op welke wijze de bekostiging plaatsvindt van leerlingen die vanuit een regionaal expertisecentrum (REC) geplaatst worden binnen het speciaal basisonderwijs.

Deze vraag heeft betrekking op de situatie na invoering van de nieuwe wet Regeling leerlinggebonden financiering, die momenteel nog voor behandeling bij de Eerste Kamer ligt (Kamerstukken I, 2001/02, 27 728, nr.199) en gaat in het bijzonder over de plaatsing van een leerling van een school voor speciaal onderwijs op een speciale school voor basisonderwijs. Ten aanzien hiervan kunnen twee situaties worden onderscheiden. Indien een leerling niet langer voor het speciaal onderwijs is geïndiceerd, ontvangt de speciale school voor basisonderwijs voor die leerling de bekostiging volgens de financieringssystematiek die voor al het speciaal basisonderwijs geldt. Indien de leerling nog wel geïndiceerd is voor het speciaal onderwijs, zal het onder de nieuwe wet Regeling leerlinggebonden financiering mogelijk zijn dat de leerling met een leerlinggebonden budget (rugzak) deelneemt aan het regulier basisonderwijs of het speciaal basisonderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven