A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD
I. Voorstel van wet
1. Artikel I, onderdeel H, luidde als volgt:
«Artikel 161quinquies wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1° wordt «gevangenisstraf of hechtenis»
vervangen door: gevangenisstraf.
2. In onderdeel 2° vervalt: daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en.»
2. De aanhef van Artikel IV luidde als volgt:
«Indien zowel het bij koninklijke boodschap van (...) ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet en enige andere wetten
tot dualisering van de inrichting, de bevoegdheden en de werkwijze van het
provinciebestuur (Wet dualisering provinciebestuur) (...) als het bij koninklijke
boodschap van 23 mei 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de
Gemeentewet en enige andere wetten tot dualisering van de inrichting, de bevoegdheden
en de werkwijze van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur)
(27 751) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden de artikelen
123 en 124 van het Wetboek van Strafrecht vervangen door:»
II. Memorie van Toelichting
1. De een na laatste volzin van paragraaf 1 luidde als volgt:
«Hierbij is rekening gehouden met de wijzigingen die worden vastgesteld
in de voorstellen van wet inzake de dualisering van het gemeentebestuur en
het provinciebestuur.»
2. De laatste zin in de vierde alinea van paragraaf 2 ontbrak.
3. In plaats van de tweede tot en met de zesde alinea was in paragraaf 3
de volgende tekst opgenomen:
«In het onderhavige voorstel van wet is als uitgangspunt voor herziening
van de strafmaxima bij de geweldsdelicten een verhoging van het strafmaximum
van eenvoudige mishandeling (artikel 300, eerste lid, Sr) genomen. Voorgesteld
wordt dit strafmaximum te verhogen van twee naar drie jaren gevangenisstraf.
Daarmee wordt naar mijn oordeel op gepaste wijze tot uitdrukking gebracht
dat wij in onze samenleving in het algemeen zwaarder aan geweldsdelicten zijn
gaan tillen. De voorgestelde verhoging van het strafmaximum van eenvoudige
mishandeling houdt een strafverhoging in voor verschillende vormen van geweld
die bestaan in eenvoudige mishandeling en is van toepassing in verschillende
situaties. Het kan zinloos geweld betreffen tegen een slachtoffer dat burgermoed
heeft getoond, maar ook andere bijzonder kwalijke vormen van zinloos geweld,
zoals de mishandeling van weerloze slachtoffers. Ook vallen mishandelingen
van werknemers in de (semi-)openbare ruimte eronder. Daarnaast is dit voorstel
ook voor de aanpak van huiselijk geweld niet zonder betekenis. Op grond van
de bestaande strafverzwaringsgronden in artikel 304 Sr zal degene die zijn
echtgenoot, kind of geregistreerde partner (artikel 90octies Sr) mishandelt,
voortaan een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren riskeren. Onder omstandigheden
kan dan tevens inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis worden toegepast
en kan de verdachte buiten heterdaad worden aangehouden. In de praktijk blijkt
daar bij huiselijk geweld behoefte aan te bestaan.»
4. In paragraaf 4.3 ontbrak de vijfde alinea.
5. In plaats van de vijfde en zesde volzin van de laatste alinea van paragraaf 6.2
waren de volgende drie volzinnen opgenomen:
«Omdat ingevolge het voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet
en enige andere wetten tot dualisering van de inrichting, de bevoegdheden
en de werkwijze van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur)
(27 751) het huidige monistische stelsel wordt vervangen door een dualistisch
stelsel, worden in de voorgestelde artikelen 124 en 124a Sr de wethouder en
de burgemeester afzonderlijk genoemd, opdat de strafrechtelijke bescherming
zich ook uitstrekt tot hun functioneren in een vergadering van de gemeenteraad
of van een door de gemeenteraad ingestelde commissie. Thans is nog in voorbereiding
een voorstel van wet inzake dualisering van het provinciebestuur. Naar verwachting
zal dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2002 bij de Tweede Kamer worden ingediend.»
6. In de artikelsgewijze toelichting luidde de derde zin van de tweede
alinea van de toelichting op Artikel I, onderdelen C en D en Artikel IV als
volgt:
«Deze functionarissen kunnen in de voorstellen tot dualisering van
het gemeentebestuur en het provinciebestuur geen lid en derhalve ook geen
voorzitter meer zijn van commissies die door de gemeenteraad of door de provinciale
staten zijn ingesteld.»