28 484
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 april 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel I, onderdeel aA, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.

Toelichting

In de eerste nota van wijziging is voorgesteld de bedragen van de geldboetecategorieën aan te passen aan de geldontwaarding in de jaren 1984 tot en met 2002. In aansluiting daarop wordt in deze tweede nota van wijziging voorgesteld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht een wettelijke grondslag te creëren voor een periodieke aanpassing van deze geldbedragen aan de geldontwaarding. De maximumbedragen van de op misdrijven en overtredingen gestelde geldboetes blijven zo op adequate wijze uitdrukking geven aan de mate waarin deze strafbare feiten in onze samenleving worden afgekeurd.

Ook elders kent men dergelijke systemen wel. Zo werkt men in België met het zogenoemde systeem van de opdecimes, waarbij de in de wet bepaalde bedragen met een coëfficient worden vermenigvuldigd. Daardoor worden de geldboetes aan de geldontwaarding aangepast zonder dat telkens de wet moet worden gewijzigd (vgl. Chris van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Maklu-Uitgevers nv, Antwerpen 1998, blz. 347).

Het komt de regering niet noodzakelijk of wenselijk voor een dergelijkeaanpassing jaarlijks te doen plaatsvinden, mede omdat de bedragen van de geldboetecategorieën geen gefixeerde boetebedragen aangeven, maar geldboetemaxima. Mocht na een periode van twee jaar na de laatste aanpassing van de bedragen, de geldontwaarding ten opzichte van het bedrag van de eerste geldboetecategorie minder dan 5 € bedragen en dus geen verschuiving in dat bedrag meebrengen, dan vindt twee jaar later een aanpassing plaats aan de geldontwaarding over een periode van vier jaar.

Bij de aanpassingen aan de geldontwaarding zal de bestaande onderlinge verhouding tussen de bedragen van de zes geldboetecategorieën worden gehandhaafd, mede om de nieuw vastgestelde bedragen eenvoudig en snel ingang te doen vinden in de rechtspraktijk. De bedoelde onderlinge verhouding kan worden beschreven in de navolgende vermenigvuldigingsfactoren:

– tussen de eerste en tweede categorie: 10

– tussen de tweede en derde categorie: 2

– tussen de derde en vierde categorie: 2,5

– tussen de vierde en vijfde categorie: 4

– tussen de vijfde en zesde categorie: 10.

Deze onderlinge verhouding wordt gewaarborgd door bij de aanpassing van de bedragen van de tweede tot en met de zesde categorie uit te gaan van het aangepaste geldbedrag van de eerste categorie. Doordat het geldbedrag van de eerste categorie naar beneden wordt afgerond en in het verlengde daarvan met de vermenigvuldigingsfactoren de andere vijf bedragen worden bepaald, is verzekerd dat de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedragen niet hoger zullen zijn dan uit de aanpassing aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voortvloeit. Verdergaande aanpassingen behoren naar het oordeel van de regering bij wet te geschieden.

Aangetekend zij dat tegen de voorgestelde systematiek geen wettelijke bezwaren bestaan. Art. 1 Sr ziet niet op het niveau van de regeling waarin strafbepalingen zijn neergelegd (J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Gouda Quint b.v., Deventer 2000, blz. 89 e.v.), terwijl redelijkerwijs in artikel 89, tweede lid, tweede volzin, Grondwet evenmin een verbod kan worden gelezen op het krachtens de wet periodiek aanpassen van in de wet zelf bepaalde maximumbedragen van de geldboetecategorieën aan de geldontwaarding.

Uit de structuur en terminologie van artikel 89 Gw, alsmede uit de grondwetsgeschiedenis, kan worden afgeleid dat het de formele wetgever niet is toegestaan de aanwijzing van strafsancties te delegeren. Met dit verbod is vooral beoogd te voorkomen dat de soort en maat van straffen op een lager niveau dan dat van de formele wet worden bepaald; aan de Koning werd hier niet de ruimte gelaten om binnen de door de formele wet aangewezen grenzen de juiste straf te bepalen (vgl. Kamerstukken I 1886/87, 143, blz. 10, en 143a, blz. 7). Voor krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven en door straffen te handhaven voorschriften wordt op deze wijze uniformiteit in de aanwijzing van sancties gewaarborgd.

De voorgestelde periodieke aanpassing van de geldbedragen van de geldboetecategorieën leidt naar het oordeel van de regering niet tot een wijziging van de bij de wet bepaalde maat van de geldboetes. De periodieke aanpassing corrigeert de door geldontwaarding na verloop van tijd veranderde zwaarte van de bij wet bepaalde maximumbedragen van de geldboetes. Zo bezien garandeert deze periodieke aanpassing juist dat de strafmaat die de formele wetgever bepaald heeft ongewijzigd blijft. De voorgestelde periodieke aanpassing tast het genoemde belang van uniformiteit voorts niet aan. Op deze gronden acht de regering het voorstel in overeenstemming met de Grondwet.

Dat bij de voorgestelde aanpassingsmethode de geldbedragen iets lager zullen uitvallen dan uit de geldontwaarding op zichzelf genomen zou voortvloeien, acht de regering niet bezwaarlijk, nu het hier gaat om de maximumbedragen van de geldboetecategorieën. Afronding en een vaste onderlinge verhouding zijn daarbij wenselijk.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven