nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel I, onderdeel aA, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met ingang
van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur aangepast
aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie sinds
de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het geldbedrag
van de eerste categorie op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond
en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder
instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën,
de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.
Toelichting
In de eerste nota van wijziging is voorgesteld de bedragen van de geldboetecategorieën
aan te passen aan de geldontwaarding in de jaren 1984 tot en met 2002. In
aansluiting daarop wordt in deze tweede nota van wijziging voorgesteld in
artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht een wettelijke grondslag te creëren
voor een periodieke aanpassing van deze geldbedragen aan de geldontwaarding.
De maximumbedragen van de op misdrijven en overtredingen gestelde geldboetes
blijven zo op adequate wijze uitdrukking geven aan de mate waarin deze strafbare
feiten in onze samenleving worden afgekeurd.
Ook elders kent men dergelijke systemen wel. Zo werkt men in België
met het zogenoemde systeem van de opdecimes, waarbij de in de wet bepaalde
bedragen met een coëfficient worden vermenigvuldigd. Daardoor worden
de geldboetes aan de geldontwaarding aangepast zonder dat telkens de wet moet
worden gewijzigd (vgl. Chris van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht
in hoofdlijnen, Maklu-Uitgevers nv, Antwerpen 1998, blz. 347).
Het komt de regering niet noodzakelijk of wenselijk voor een dergelijkeaanpassing jaarlijks te doen plaatsvinden, mede omdat de bedragen van
de geldboetecategorieën geen gefixeerde boetebedragen aangeven, maar
geldboetemaxima. Mocht na een periode van twee jaar na de laatste aanpassing
van de bedragen, de geldontwaarding ten opzichte van het bedrag van de eerste
geldboetecategorie minder dan 5 € bedragen en dus geen verschuiving
in dat bedrag meebrengen, dan vindt twee jaar later een aanpassing plaats
aan de geldontwaarding over een periode van vier jaar.
Bij de aanpassingen aan de geldontwaarding zal de bestaande onderlinge
verhouding tussen de bedragen van de zes geldboetecategorieën worden
gehandhaafd, mede om de nieuw vastgestelde bedragen eenvoudig en snel ingang
te doen vinden in de rechtspraktijk. De bedoelde onderlinge verhouding kan
worden beschreven in de navolgende vermenigvuldigingsfactoren:
– tussen de eerste en tweede categorie: 10
– tussen de tweede en derde categorie: 2
– tussen de derde en vierde categorie: 2,5
– tussen de vierde en vijfde categorie: 4
– tussen de vijfde en zesde categorie: 10.
Deze onderlinge verhouding wordt gewaarborgd door bij de aanpassing van
de bedragen van de tweede tot en met de zesde categorie uit te gaan van het
aangepaste geldbedrag van de eerste categorie. Doordat het geldbedrag van
de eerste categorie naar beneden wordt afgerond en in het verlengde daarvan
met de vermenigvuldigingsfactoren de andere vijf bedragen worden bepaald,
is verzekerd dat de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedragen
niet hoger zullen zijn dan uit de aanpassing aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer
van de gezinsconsumptie voortvloeit. Verdergaande aanpassingen behoren naar
het oordeel van de regering bij wet te geschieden.
Aangetekend zij dat tegen de voorgestelde systematiek geen wettelijke
bezwaren bestaan. Art. 1 Sr ziet niet op het niveau van de regeling waarin
strafbepalingen zijn neergelegd (J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Gouda
Quint b.v., Deventer 2000, blz. 89 e.v.), terwijl redelijkerwijs in artikel
89, tweede lid, tweede volzin, Grondwet evenmin een verbod kan worden gelezen
op het krachtens de wet periodiek aanpassen van in de wet zelf bepaalde maximumbedragen
van de geldboetecategorieën aan de geldontwaarding.
Uit de structuur en terminologie van artikel 89 Gw, alsmede uit de grondwetsgeschiedenis,
kan worden afgeleid dat het de formele wetgever niet is toegestaan de aanwijzing
van strafsancties te delegeren. Met dit verbod is vooral beoogd te voorkomen
dat de soort en maat van straffen op een lager niveau dan dat van de formele
wet worden bepaald; aan de Koning werd hier niet de ruimte gelaten om binnen
de door de formele wet aangewezen grenzen de juiste straf
te bepalen (vgl. Kamerstukken I 1886/87, 143, blz. 10, en 143a, blz. 7). Voor
krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven en door straffen
te handhaven voorschriften wordt op deze wijze uniformiteit in de aanwijzing
van sancties gewaarborgd.
De voorgestelde periodieke aanpassing van de geldbedragen van de geldboetecategorieën
leidt naar het oordeel van de regering niet tot een wijziging van de bij de
wet bepaalde maat van de geldboetes. De periodieke aanpassing corrigeert de
door geldontwaarding na verloop van tijd veranderde zwaarte van de bij wet
bepaalde maximumbedragen van de geldboetes. Zo bezien garandeert deze periodieke
aanpassing juist dat de strafmaat die de formele wetgever bepaald heeft ongewijzigd
blijft. De voorgestelde periodieke aanpassing tast het genoemde belang van
uniformiteit voorts niet aan. Op deze gronden acht de regering het voorstel
in overeenstemming met de Grondwet.
Dat bij de voorgestelde aanpassingsmethode de geldbedragen iets lager
zullen uitvallen dan uit de geldontwaarding op zichzelf genomen zou voortvloeien,
acht de regering niet bezwaarlijk, nu het hier gaat om de maximumbedragen
van de geldboetecategorieën. Afronding en een vaste onderlinge verhouding
zijn daarbij wenselijk.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner