28 484
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima

nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2006

De Vaste Kamercommissie voor Justitie heeft mij in het kader van het wetsvoorstel herijking strafmaxima gevraagd in overleg te treden met het OM, om te bezien of in de strafvorderingsrichtlijnen aangaande geweldsmisdrijven strafeisverzwarend gewicht zou kunnen worden toegekend aan de omstandigheid dat geweld is begaan tegen een persoon die burgermoed heeft getoond (Kamerstukken 2003/04, 28 484, nr. 34). Naar aanleiding van het overleg met het OM hierover kan ik u het volgende meedelen.

Met het OM is gesproken over de wijze waarop vastgelegd kan worden dat strafeisverzwarend gewicht kan worden toegekend aan de omstandigheid dat geweld is begaan tegen een persoon die burgermoed heeft getoond. Het samenstel van factoren op grond waarvan geoordeeld kan worden dat er sprake is van burgermoed, is zeer divers en lastig in objectieve termen te beschrijven. Het OM heeft aangegeven een voorkeur te hebben voor het opnemen van de strafeisverzwarende omstandigheid in het kader voor strafvordering. Bijkomend voordeel van deze keuze is dat de strafeisverzwarende omstandigheid van burgermoed strikt genomen niet beperkt is tot de categorie geweldsmisdrijven. Het kader voor strafvordering is richtinggevend voor alle ruim dertig richtlijnen voor strafvordering die door het OM zijn opgesteld.

In 2006 zal het kader voor strafvordering worden herzien onder andere met het oog op de mogelijke invoering van de OM-afdoening. Tegelijkertijd met deze herziening zal ook het strafeisverzwarende gewicht van de omstandigheid dat een delict is begaan tegen een persoon die burgermoed heeft getoond in het kader voor strafvordering worden opgenomen.

Ik ga ervan uit u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven