28 484
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima

nr. 34
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 3 juni 2004

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 1 juni 2004 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie over het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (28 484).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

De Groot

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Justitie

Dinsdag 1 juni 2004

13.00 uur

De voorzitter: De Pater-van der Meer

Aanwezig zijn: 8 leden der Kamer, te weten:

De Pater-van der Meer, Eerdmans, De Wit, Van Haersma Buma, Wolfsen, Griffith, Van der Staaij en Vos,

en minister Donner, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (28484).

De voorzitter:

Ik heet eenieder welkom. Op de uitnodiging staat dat ook de minister van Verkeer en Waterstaat aanwezig zal zijn, maar de regering spreekt vandaag in deze vergadering alleen met de mond van de minister van Justitie.

De beoogde eindtijd van dit wetgevingsoverleg is 20.00 uur.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Voorzitter. Ik zie dat tot op het laatste moment de amendementen binnen rollen.

De basis voor dit wetsvoorstel dateert van ongeveer zeven jaar geleden: de motie-Dittrich/Kalsbeek. Die motie leidde tot een rapport en dat rapport weer tot een brief. De brief leidde tot het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. Dit wetsvoorstel is ingediend in de nadagen van de voorganger van deze minister. Sindsdien is er behoorlijk aan gesleuteld met aanzienlijke verbetering als gevolg.

Er liggen dus ongeveer zeven jaar tussen de aanneming van de motie en deze wet. Hoewel dit een lange tijd is geweest, is dat te begrijpen. Toch vind ik het voor ons als Kamer gênant dat wij dit wetsvoorstel sinds april van het vorige jaar als "gereed voor plenaire behandeling" hebben laten liggen. Het is jammer dat dit wetsvoorstel, zoals het bij een politiek voorstel hoort, niet plenair wordt behandeld, maar in een wetgevingsoverleg. Misschien kan dit deel van mijn inbreng aan het Presidium worden doorgeleid.

De voorzitter:

Dat kan.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Voorzitter. Het wetsvoorstel is uiteindelijk meer geworden dan een simpele herijking van strafmaxima. Er zijn ook een aantal delicten aan het wetsvoorstel toegevoegd. Er wordt voorgesteld een enkele obsolete strafbepaling te schrappen. Een aantal collega's heeft amendementen ingediend met als strekking nieuwe delicten of wijziging van andere wetten. Dit alles moet dus maar eens goed bekeken worden. Het is terecht dat er ambtenaren zijn meegekomen; zij kunnen hierover waken.

De minister heeft in het voorstel een drieslag gehanteerd bij de gesuggereerde wijzigingen naar aanleiding van het rapport. Ik noem de geweldsdelicten, de culpose delicten en de vermogensdelicten. Ik zal daarop ingaan. Dit geldt ook voor de wijzigingen die de minister in de afgelopen tijd ter zake heeft voorgesteld. Ik stel mij voor om niet op alle amendementen in te gaan, ondanks dat sommige daarvan heel waardevol zijn. Ik neem aan dat de indieners daarover zelf met de minister van gedachten zullen wisselen en dat scheelt weer tijd.

Wat de geweldsdelicten betreft, stelt het kabinet voor om de strafmaat voor eenvoudige mishandeling (wat is in dezen overigens "eenvoudig"?) te verhogen van twee naar drie jaar en voor mishandeling met voorbedachten rade van drie naar vier jaar. In de stukken is al uitgebreid gediscussieerd over deze voorstellen. Overigens is er zeer gedegen gereageerd op de voorstellen die ik heb gedaan. Ik kan wel begrijpen dat de minister de strafmaat niet meer dan naar drie jaar wil verhogen. Ons aanvankelijke idee was evenwel om die straf te verhogen naar vier jaar.

Toch blijft er bij mij nog een vraag staan. Ook de Nederlandse vereniging voor rechtspraak heeft die vraag opgeworpen: waarom zou je eenvoudige mishandeling, dus de aantasting van het lijf, lager straffen dan de eenvoudige diefstal, de aantasting van het goed? Voor diefstal, ook al is het een rolletje pepermunt uit een rek, staat maximaal vier jaar. Dat moet zo blijven; daar kom ik op terug. Voor de eenvoudige mishandeling staat straks echter maximaal drie jaar. Is nu het enige argument van de regering om niet naar vier jaar te gaan, de systematiek van het wetboek of zijn er ook inhoudelijke redenen voor?

MevrouwGriffith(VVD)

Er liggen twee amendementen om de strafmaat voor eenvoudige mishandeling te verhogen naar vier jaar. Zult u daarin meegaan?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Die amendementen zeggen mij even niets.

MevrouwGriffith(VVD)

Er is er zojuist een amendement uitgedeeld van de heer Eerdmans en er komt er ook nog een van mijn hand. Beide amendementen hebben dezelfde strekking.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Mijn gevoel daarover is op dit moment ambivalent. Ik heb het idee dat een verhoging tot vier jaar meer uitdrukking geeft aan de ernst van ook eenvoudige mishandeling. Tegelijkertijd geef ik toe dat ik dit in een heel vroeg stadium van de behandeling van dit wetsvoorstel heb opgeworpen, maar in de schriftelijke beantwoording een aantal argumenten heb gekregen die ik kan plaatsen. Een argument was de systematiek van het wetboek. Als je de strafmaat voor eenvoudige mishandeling verhoogt, moet je ook de straf voor letsel ten gevolge hebbend verhogen. Dan moet dus de strafmaat voor de gehele rij worden verhoogd.

MevrouwGriffith(VVD)

Daar zien de amendementen ook op toe.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Dan wordt het een stuk interessanter. Ik wacht het antwoord van de minister af, maar de consequentie is in elk geval getrokken.

Mijn voormalige collega's Rietkerk en Horn en collega Van Heemst hebben een initiatiefwetsvoorstel ingediend, dat erop was gericht om bepaalde vormen van geweld extra te bestraffen. Het gaat dan om geweld tegen personen in bepaalde publieke functies en het geweld tegen personen die tussenbeide komen bij zinloos geweld. Een van mijn activiteiten als Kamerlid was om dit wetsvoorstel mede in te trekken. Het argument daarvoor was, zoals bleek uit de adviseringsronde die wij zelf hielden, dat juridisch buitengewoon moeilijk is aan te geven in welk geval en in welke publieke functie geweld tegen iemand reden zou zijn voor een verhoging van de strafmaat. De vraag blijft echter staan. Hoe kunnen wij in het kader van het Wetboek van Strafrecht of in het kader van de strafeisen in zaken zo goed mogelijk weergeven het belang dat wordt gehecht aan een goede bescherming van functionarissen als conducteurs, mensen in ziekenhuizen, ambtenaren bij sociale diensten en dergelijke? Hetzelfde geldt in het geval dat iemand tussenbeide komt in zinloos geweld. Wij kennen daarvan voorbeelden in de praktijk. Hoe zal daarmee in de praktijk worden omgegaan?

De term "culpose delicten" wordt in de stukken met een s geschreven. Ik heb altijd geleerd dat het met een z was. De Nederlandse vereniging voor rechtspraak houdt in haar advisering ook de letter z aan. In mijn inbreng staat het woord "culpoze" dan ook met een z. Voor de culpose delicten zal een grote verandering in de strafmaat plaatsvinden. Die verandering houdt een belangrijke modernisering in van het denken in en geeft aan hoe erg wij het vinden als iemand niet met opzet, maar door schuld, onoplettendheid of onachtzaamheid de dood van een ander op zijn geweten heeft, of het nu gaat om het verkeer of iets anders. Onlangs kwam mij weer de Doverzaak voor de geest. Daarin zijn veel mensen verantwoordelijk geweest voor de dood van anderen. Daarin was er ook nog de chauffeur die op zichzelf geen opzet had noch voorwaardelijke opzet op de dood, maar wel zeer schuldig was aan het gebeuren. In dergelijke zaken zul je het culpose karakter veel zwaarder moeten wegen dan in het verleden met een strafmaximum van maximaal negen maanden. Mijn fractie staat zeer achter het voorstel. In de praktijk zal het grote veranderingen teweegbrengen wanneer verdachten van dit soort schulddelicten ineens kunnen rekenen op veel langere straffen. De advocaten zullen daarvan nog staan te kijken.

Nog een andere vraag waarover uitgebreid van gedachten is gewisseld in de stukken, wil ik naar voren halen. Dat is de introductie van het begrip roekeloosheid. Ook de Raad van State stelde de vraag, waarom dat aparte begrip toch nodig is, en mijn fractie blijft die vraag houden. Ik heb gekeken naar wat de adviserende instanties, de Orde van advocaten, de Nederlandse vereniging van rechtspraak en het College van PG's daarvan vinden, maar zij zijn waarschijnlijk in een eerder stadium gehoord, waardoor ik hun antwoord niet heb gezien. Compliceren wij het strafrecht niet onnodig door roekeloosheid, dat nu al wel in de jurisprudentie zit, straks apart ten laste te laten leggen? De reden om hoog te straffen hoeft niet zozeer te liggen in de vraag of het roekeloos was, maar kan ook heel goed op het gevolg zien. Denk aan die chauffeur die uiteindelijk de dood van 50 mensen uit China op zijn geweten heeft. Hij hoeft niet zozeer roekeloos te zijn geweest, hij kan schuldig zijn geweest, maar reden voor een hoge straf is er wel. Mijn fractie plaatst nog steeds vraagtekens bij de noodzaak van de introductie van het begrip "roekeloosheid". Compliceert het niet aan de ene kant, en maakt dat begrip het ook niet te beperkt om een hogere straf op te leggen?

Wat mij altijd zo opvalt, is dat in de artikelen 307 en 308, de culpadelicten, de schuld de dood ten gevolge in artikel 307 staat, en schuld lichamelijk letsel ten gevolge hebbend in artikel 308. Waarom is het meerdere als eerste opgenomen, en niet als tweede? Dat doen we bij de geweldsdelicten namelijk wel. Ik hoop dat ik hiermee een breinbreker heb geponeerd! De aanpassing van de straffen in de Wegenverkeerswet heeft in het verlengde van wat ik al zei de steun van de CDA-fractie. Ook hier geldt mijn vraag over het begrip roekeloosheid.

Ik kom toe aan de vermogensdelicten. De minister stelt voor – mijn fractie kan zich daar zeer in vinden – de strafmaat voor oplichting, flessentrekkerij en het gebruik maken van telecommunicatiediensten met het doel er niet voor te betalen, te verhogen van drie naar vier jaar. Dat lijkt mij verstandig, omdat dit in de moderne samenleving minstens zo erg is als het wegnemen van een goed. In het aanvankelijke voorstel uit 1999 stelde de toenmalige minister nog voor, de straf voor winkeldiefstal te verlagen van vier naar drie jaar, omdat dat niet zo erg werd gevonden. Naar mijn idee is het heel verstandig dat dat voorstel het niet tot wet heeft gebracht.

In de stukken is ingegaan op misbruik van de pincode. Het College van PG's stelde voor, dit beter strafbaar te stellen. De minister heeft in de nota naar aanleiding van het verslag hierop gezegd – hij zal zich dat nog woordelijk kunnen herinneren – daarop terug te komen bij de implementatie van het Europese Kaderbesluit fraude en vervalsing. Hoe staat het daarmee? De opmerking die toen door het College is gemaakt, sneed absoluut hout.

Ik kom toe aan strafbepalingen die misschien van vroeger zijn of lijken. Het delict "tweegevecht" wordt geschrapt uit het strafrecht, wat mij logisch lijkt, want we hebben voldoende delictsomschrijvingen die daarop zien. Ik heb nog gevraagd naar de artikelen 274 tot 277 en 388 en 389. Daarvan heeft de minister een aantal dingen gezegd die ik mij wel kan voorstellen. De artikelen 274 tot 277 gaan over de slavenhandel, het dienst doen op een slavenschip dan wel het schipper zijn daarop. Dat is uit het verleden, maar aan de andere kant natuurlijk ook niet, waarbij ik wijs op mensenhandel. De vraag is dus niet die welke ik enkele jaren geleden nog stelde, of we er niet van af moeten, maar of dat artikel niet moet worden gemoderniseerd.

Hetzelfde geldt voor de kaapvaart, genoemd in de artikelen 388 en 389. Het zonder kaperbrief van de regering ter kaapvaart gaan is verboden, waaruit ik concludeer dat het met een kaperbrief van deze regering wel is toegestaan ter kaapvaart te gaan. Maar gelet op het feit dat de regering niet voornemens is kaperbrieven uit te geven, vraag ik mij af of ook dit delict niet moet worden gemoderniseerd.

MinisterDonner

Hoe dacht u dat we anders aan de Zilvervloot waren gekomen?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Hadden we er nog maar één! Dat zou uw collega Zalm zeer waarderen! Het is een obsoleet artikel, maar kaapvaart is buitengewoon actueel, zodat daarvoor wellicht toch een artikel moet blijven bestaan.

Dan kom ik bij de nota naar aanleiding van het verslag en de wijzigingen die later zijn aangebracht. Ik heb in het verslag gevraagd waarom de hoogte van boetes altijd in de wet moet worden opgenomen. Ik heb gesuggereerd om bijvoorbeeld jaarlijks met een verhoging te komen, afhankelijk van de prijsindex. Ik ben blij dat de minister dit in het wetsvoorstel heeft overgenomen, in die zin dat de mogelijkheid van een verhoging van de boetes eens in de twee jaar wordt opgenomen. Via dit wetsvoorstel worden de boetebedragen overigens ook verhoogd.

In de stukken wordt ook gesproken over de mogelijkheid de hoogte van boetes te relateren aan het behaalde voordeel. Dan kom je meteen bij de ontnemingwetgeving terecht. Er is destijds gesteld dat deze kwestie verder zou worden uitgediept. Is dat al gebeurd? Ik wijs voorts op een andere optie om de grote jongens van hun geld af te helpen. Je hebt dan in ieder geval meer mogelijkheden om via het strafrecht antwoord te geven op het grote probleem van de zeer zware criminaliteit waar veel geld in omgaat. Wellicht kan de volgende maatregel worden toegevoegd aan het palet van straffen en maatregelen. Wanneer grote criminelen vrij komen, worden ze onder een soort strafrechtelijke curatele geplaatst, waardoor ze geen rechtshandelingen meer kunnen plegen dan na toestemming van een curator, zijnde een rechter of een officier. Dat heeft het voordeel dat deze mensen met het vele geld dat ze wellicht nog op een of andere vage bankrekening hebben staan geen vastgoed meer kunnen kopen en geen BV's meer kunnen oprichten. Dit idee moet nog worden uitgewerkt, maar ziet de minister daar iets in?

De minister komt tevens met een voorstel dat ook voortkomt uit een grote wens van de CDA-fractie. Ik wijs wat dat betreft ook op de motie-Van Oven/Nicolaï/Van de Camp om de strafmaat bij gebleken recidive te kunnen verhogen. Dat voorstel is overgenomen en heel goed uitgewerkt in de verschillende delicten. Het risico bestaat wel dat zich een grensgeval kan voordoen bij een delict. Je kunt je dan afvragen of er al of niet sprake is van recidive. Ik heb sterk de indruk dat daar in het wetsvoorstel in is voorzien – de rechter kan in een bepaald geval buiten de genoemde artikelen om bepalen dat er toch sprake is van recidive – maar ik hoor graag of dat het geval is. De strafmaat wordt dan met een derde verhoogd. Je kunt je altijd afvragen of dat voldoende is of dat het meer moet zijn, maar mij lijkt die verhoging heel reëel. We moeten afwachten hoe dit in de praktijk werkt. Wat mij betreft is het een ontzettend belangrijk signaal.

Dan het huiselijk geweld en het plaatsen van het begrip "levensgezel" in het desbetreffende artikel. Het komt tegenwoordig namelijk voor dat mensen bij elkaar wonen en niet gehuwd zijn.

MevrouwGriffith(VVD)

Waarom legt u daar zo de nadruk op? Is het erg dat mensen samenwonen en niet gehuwd zijn? Geeft u daar een kwalificatie aan?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik hoopte dat iemand erop zou reageren. Dat was de enige reden. Het is een grote aanwinst dat dit begrip erin staat, maar het blijft een probleem dat het begrip "levensgezel" zijn grenzen vindt. Vaak komt huiselijk geweld voor op een moment dat men al uit elkaar is en men elkaar nog even opzoekt. Is het dan nog steeds huiselijk geweld? Bij echtscheiding is sprake van een duidelijk moment, maar in het geval van een levensgezel minder. Men is weliswaar uit elkaar, maar men komt nog verhaal halen. Geldt de strafverhoging dan wel of niet? Volgens mij is er dan nog steeds sprake van huiselijk geweld. Deze vraag wordt pregnanter als het begrip "levensgezel" in het voorstel komt te staan, want bij echtscheiding is het verschil iets duidelijker.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik begrijp de achtergrond van uw vraag. Als mensen gescheiden zijn, zijn zij uit elkaar, maar dan kan er nog altijd huiselijk geweld plaatsvinden. Naar welk onderscheid zoekt u?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Bij levensgezellen is het juridisch minder duidelijk of men nu uit elkaar is of niet. Er is alle reden om ook daar de grens ruim te stellen. Wanneer breekt het moment aan dat er geen sprake meer is van huiselijk geweld? Het belang hiervan is enerzijds gelegen in de verhoging van de strafmaat en anderzijds in de mogelijkheid om hechtenis op te leggen. Het gaat mij te ver om te zeggen dat er geen sprake meer kan zijn van huiselijk geweld als een van de partners het huis heeft verlaten.

MevrouwGriffith(VVD)

Op zichzelf staat dit dus los van de vraag of de partners gehuwd zijn of niet. U wilt antwoord op de cruciale vraag wanneer er niet langer sprake is van huiselijk geweld.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Deze vraag moet bij dit onderdeel apart aan de orde komen, omdat dit goed moet worden geregeld.

Het in dit wetsvoorstel opnemen van de valse bommelding en het plaatsen van een nepbom markeert een belangrijke wending in het strafrecht. Hiermee wordt duidelijk dat wij inmiddels anders aankijken tegen de dreiging van terrorisme. Het wordt nog veel te vaak als een grap beschouwd om 112 te bellen voor een valse bommelding, terwijl het hele land erdoor ontregeld wordt. Het is goed dat de straf hiervoor omhoog gaat, maar dit moet ook in de samenleving heel duidelijk worden. De gemiddelde grappenmaker moet weten dat een valse bommelding of het plaatsen van een nepbom hard aangepakt wordt. Hoe vaak worden overigens valse meldingen gedaan?

De heerDe Wit(SP)

U legt een link met het terrorisme. Dat is volgens mij echter niet de bedoeling van het wetsvoorstel.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Het delict staat daar los van. Ik bespeur echter een ontwikkeling die te maken heeft met de dreiging van het terrorisme waardoor het begrip "bommelding" een zwaardere lading heeft gekregen.

Ik heb een amendement ingediend tot verhoging van de maximale tijdelijke straf. De rechter heeft bij bepaalde delicten nu de keuze tussen een straf van maximaal 20 jaar of levenslang. Een aantal malen is dit als knellend ervaren. Het verschil is ook heel groot. In Nederland is levenslang ook echt levenslang, gelukkig maar. In andere landen worden gedetineerden met levenslang vaak na een bepaalde periode vrijgelaten. Dit amendement is niet bedoeld om het palet van straffen in het algemeen te verzwaren. Bij enkele delicten per jaar staat de rechter nu voor de keuze: 20 jaar of levenslang. Naar mijn mening neemt door dit grote verschil het aantal veroordelingen tot levenslang toe. Daarop gelet, lijkt het mij goed dat de rechter de mogelijkheid krijgt om een maximumstraf van 30 jaar op te leggen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Hoe verhoudt dit zich tot de discussie over de voorwaardelijke vervroegde invrijheidstelling? 20 jaar zou in dat licht een andere betekenis kunnen gaan krijgen dan het nu heeft. En bestaat dan niet het risico dat veel vaker 30 jaar opgelegd gaat worden dan 20 jaar? Wat zal het effect zijn van het verhogen van het strafmaximum?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

De discussie over de vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling staat hier los van. Volgens mij moet er ook bij het opleggen van een straf van 30 jaar sprake zijn van een voorwaardelijke invrijheidstelling en niet van een vervroegde invrijheidstelling. Ik heb uit de media begrepen dat de minister werkt aan een voorstel om de rechter de mogelijkheid te bieden om 20 jaar op te leggen zonder strafvermindering. Ik zie niet dat dat in strijd is met het systeem dat we nu hanteren of zullen hanteren als we de strafmaat verhogen tot 30 jaar. De huidige praktijk is dat er slechts een straf van 13,4 jaar en niet van 20 jaar wordt gegeven.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik heb ook gevraagd welk effect u verwacht. Ik zie een groot risico dat er veel vaker 30 jaar dan 20 jaar straf opgelegd zal worden. U hoopt dat er minder vaak levenslang zal worden opgelegd, maar het is de vraag of dat het effect zal zijn.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik hoop en verwacht beide. Er zijn delicten waarbij nu slechts 20 jaar of minder wordt opgelegd, omdat er geen mogelijkheid bestaat om meer dan 20 jaar op te leggen en omdat levenslang een stap te ver is. Mijn voorstel werkt naar twee kanten. Aan de ene kant is een hogere strafmaat mogelijk voor delicten waarbij een straf van 20 jaar te knellend is. Tegelijkertijd is er niet de noodzaak om meteen naar levenslang te grijpen. Het is moeilijk te beoordelen of een rechter in de huidige praktijk voor 20 jaar kiest of voor levenslang. De enkele ernstige zeden- en geweldsdelicten waarom het in de praktijk gaat, vereisen echter dat wij een meer op de praktijk toegesneden straf kunnen geven. Dat kan bij sommige delicten een verhoging van de strafmaat zijn. Bij andere delicten kan het tijdelijk in plaats van levenslang betekenen. Er is in de praktijk door diverse advocaten op gewezen dat het nodig is om te komen tot een maximale straf van 30 jaar om dit probleem te verhelpen. Dat kan gebeuren zonder het hele systeem van strafmaxima uit zijn verband te rukken. De maximale straf blijft namelijk levenslang. Alleen de tijdelijke straf die in plaats van levenslang kan worden opgelegd, gaat van 20 jaar naar 30 jaar.

De heerDe Wit(SP)

Er wordt in de toelichting op het amendement wel degelijk een relatie gelegd met de vervroegde invrijheidstelling. U wijst er zelf op dat de straf dan per saldo 10 of 13 jaar wordt. Mevrouw Vos stelde die vraag ook. Wat is dan het belang van de verwijzing naar de vervroegde invrijheidstelling, dus de strafvermindering met een derde?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Het is volgens mij ongewenst dat er nu slechts maximaal 13,4 jaar straf wordt gegeven. De regel zou moeten zijn dat de strafperiode die wordt opgelegd, ook daadwerkelijk wordt uitgezeten. Bij een periode van 20 jaar moeten wij met elkaar vaststellen dat er een groot verschil is tussen 20 jaar en levenslang, zodat we een periode van dertig jaar nodig zullen hebben. Overigens waren de voorstellen van de minister er nog niet, toen ik het amendement maakte.

Voorzitter. Ik heb nog een tweede amendement ingediend. Het betreft een wijziging die ik in artikel 10 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht wil laten opnemen. Ik stel voor om de maximale tijdelijke straf bij bepaalde delicten van 15 naar 20 jaar te verhogen. Dat zou een verandering van de systematiek van het Wetboek van Strafrecht betekenen. Ik heb daarom geen concrete delicten ingevuld. Ik wil het alleen mogelijk maken om, wanneer wij in de toekomst de straf voor de gehele geweldsdelictencyclus verhogen, het maximum niet op 15 jaar maar op 20 jaar te stellen. Ik open de mogelijkheid om in het strafrecht tijdelijke straffen tot 20 jaar te gaan opleggen. Deze moeten bij bepaalde delicten dan nog wel worden ingevuld. Ik doe dat nu niet, omdat het niet de bedoeling is om met de Wet herijking strafmaxima de systematiek in het Wetboek van Strafrecht te veranderen.

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is een tikkeltje inconsequent. Aan de ene kant zegt de heer Van Haersma Buma in algemene bewoordingen dat hij de mogelijkheid wil openen om hoger te straffen, maar aan de andere kant kan dat feitelijk niet. Hij geeft dus geen gevolg aan zijn eigen gedachten. Kennelijk zijn er geen delicten waarvoor het nu moet gaan gelden. Het is een symboolbepaling in de wet die geen enkel effect heeft en die dus volstrekt overbodig is. Wat is dan de zin van het toevoegen van zo'n bepaling aan het strafrecht?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik ben het met de heer Wolfsen eens dat het een symboolbepaling is, maar die heeft wel consequenties. Ik vind het principieel van belang dat het wetboek de mogelijkheid opent om reeksen van straffen te verhogen. Stel dat wij de straf op geweldsmisdrijven willen verhogen, en dan niet alleen op de eenvoudige mishandeling, maar op de hele serie, dan kan dat niet omdat bij tijdelijke straffen een maximum van 15 jaar geldt. Ik kan mij voorstellen dat wij dat wel willen verhogen. De volksvertegenwoordiging spreekt hiermee dan uit dat zij binnen het Wetboek van Strafrecht een tijdelijke straf van 20 jaar mogelijk wil maken; eventuele wijzigingen van een heel systeem of voor bepaalde nieuwe delicten kunnen dan nog worden ingevuld. Het is dus een uiting van de wens om dat mogelijk te maken. Het is echter te riskant om van alles wat nu 15 jaar is, 20 jaar te maken, want dan moet je het hele systeem aanpassen. Dat is de achtergrond van mijn voorstel om het niet in concrete artikelen te vervatten.

De heerWolfsen(PvdA)

Is het dan niet veel consequenter om de bepaling aan te passen zodra de druk zich voordoet om bij een bepaalde delict boven de 15 jaar uit te gaan? Dan heb je daar ook een concrete wettelijke bepaling voor. Nu is het een slag in de lucht.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Het is geen slag in de lucht, want je kunt dan in de toekomst zonder verdere principiële discussie bepalen dat het 20 jaar wordt. Dat is dan per delict. Het strafrecht biedt dan de mogelijkheid om tijdelijk 20 jaar op te leggen als een soort uitgangspunt binnen het kader van het strafrecht. Dat ik dat niet invul, heeft te maken met het feit dat ik niet de hele systematiek wil aanpassen. Een volgende discussie over een verhoging van 15 naar 20 jaar kan straks veel makkelijker per delict worden gevoerd als wij daarvoor nu in artikel 10 de basis leggen. Dan maakt het strafrecht het mogelijk dat die straf wordt opgelegd. Dat is mijn afweging.

De heerWolfsen(PvdA)

Voorzitter. Ik ga nog iets verder terug in de tijd dan de heer Van Haersma Buma. Ik heb nog eens gekeken hoe het ook al weer zat met de wet van de vergelding. Laat ik haar vandaag eens helemaal citeren: een leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet, een brandwond voor een brandwond, een open wond voor een open wond en een buil voor een buil. Exodus, nieuwe vertaling.

Veel mensen denken dat dit een aanmoedigende wet is geweest, oog om oog, tand om tand, maar ik heb altijd geleerd dat het juist een beperkende wet is geweest en dat deze wetgeving juist een grote sprong voorwaarts is geweest bij het rechtvaardig straffen. Om een oog niet meer dan een oog en om een tand niet meer dan een tand. Dat is omdat wraak geen grenzen kent; als je zelf gaat vergelden en wreken, loopt het geweldig uit de hand. Vandaar deze beperkende wet.

Ik leg ook meteen een link naar de moderne tijd. De doodstraf hebben wij inmiddels afgeschaft. Wij vertalen tegenwoordig alles naar geld, hechtenis en gevangenisstraf, maar wij denken nog wel steeds in maxima en wij laten straffen door onafhankelijke en onpartijdige rechters. Wij kennen geen minimumstraffen, maar wel maximumstraffen en dat is ook goed. Wij geven daarmee heel ruwe bandbreedtes aan. De heer Van Haersma Buma zei al terecht dat een straf van vier jaar op een winkeldiefstal in feite geen verhouding is. Wij geven echter ruwe, brede brandbreedtes aan. In een beschaafd land wordt niet onnodig zwaar gestraft. Daarom hanteren wij maxima.

Er zijn allerlei gevolgen verbonden aan die strafmaxima, zoals verjaringstermijnen, of voorlopige hechtenis mag worden toegepast, dwangmiddelen, of je met DNA mag werken. Als je iets zegt over de ernst van het feit, heeft dat allerlei consequenties.

Er is in het verleden geijkt. Volgens de motie-Kalsbeek/Dittrich moet je ook af en toe herijken, omdat er steeds nieuwe delicten bijkomen. Je moet ook de onderlinge samenhang tussen de delicten zien. Ik vind dat met dit wetsvoorstel een goede, evenwichtige uitvoering is gegeven aan die motie en aan de bedoeling van de Kamer. Er is hier en daar wat bijgekomen en er zijn wat dingen veranderd. Levensgezel vind ik een mooie modernisering. Ik sluit mij aan bij de vragen die daarover zijn gesteld. Er is een algemene recidiveregeling gekomen. Deze regeling is heel ingewikkeld en wordt nu veralgemeniseerd, maar ik vraag mij af of zij in de praktijk ooit zal worden toegepast.

Er zijn verder nog wat nieuwe strafbepalingen ingekomen, zoals voor de bommelding. Als je belt met 112 en je gebruikt dat nummer ten onrechte, is dat strafbaar. Wij waren laatst op een werkbezoek bij politie-instanties die zeiden dat zij plat worden gebeld door mensen die ten onrechte gebruikmaken van dat telefoonnummer. Vervolgens gebeurt er niet of nauwelijks iets. Hoe komt het dat dit soort delicten in de praktijk niet worden vervolgd, hoewel dat goed is geregeld?

In de wet wordt bescherming van de democratie beter geregeld. Dat vind ik heel goed. Het wordt beter beschermd als er commissievergaderingen worden verstoord. Ik vind het een prima voorstel, maar ik heb wel een vraag over de kogelbrievenproblematiek. Daarbij gaat het eigenlijk ook om een bedreiging van de democratische besluitvorming. Hoe worden dat soort delicten vervolgd? Waarvoor wordt in de praktijk vervolgd? Hoe verhouden de strafmaxima die op dat soort delicten zijn gesteld, zich met de bepalingen om de democratie te beschermen, zoals wat betreft het verstoren van volksvergaderingen of commissievergaderingen? Als er een grote wanverhouding is, moeten wij misschien nog eens kijken of wij dat beter moeten regelen.

Bij dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld is de ondergrens eigenlijk dat er geen straf is zonder schuld. Je hebt allerlei schuldgraden. De ondergrens is of het in de praktijk vermijdbaar is. Zo ja, dan treft je schuld. Een iets zwaardere vorm is lichte schuld. Daarna komt grove schuld, vroeger aanmerkelijke schuld genoemd. Nu komt daar roekeloosheid of bewuste roekeloosheid bij, zoals het ook in het civiel recht heet. Dan krijg je voorwaardelijk opzet, opzet en de voorbedachte rade. Er zijn zeven gradaties van schuld. De definities zijn redelijk uitgewerkt, maar hier en daar zijn zij wel heel precies. Ik vind het goed dat er wordt gepreciseerd waar dat kan, maar daar valt wel het nodige over te twisten.

Roekeloosheid grenst eigenlijk aan voorwaardelijk opzet. Ik vind dat voor de praktijk heel lastig. Ik heb het nagekeken. De definitie van roekeloosheid is: zeer onvoorzichtig gedrag, waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's worden genomen. In de laatste uitleg van de Hoge Raad staat: voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een gevolg zal intreden.

Je moet er bijna een loep bij leggen om er nog een verschil tussen te zien. Als wij al zo moeten zoeken, hoewel je het intellectueel kunt begrijpen, vraag ik mij af hoe dat in de praktijk werkt. Wat zegt dat over de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van de uitkomst van rechtelijke procedures, in het bijzonder strafrechtelijke procedures?

De consequenties zijn heel groot, wanneer je in de ene of de andere categorie valt. Het uitgangspunt van het systeem is artikel 307. Als er sprake is van aanmerkelijke schuld, krijg je maximaal twee jaar gevangenisstraf. Je zou kunnen zeggen dat er nog een gradatie onder zit. Als je in het verkeer iemand doodrijdt, omdat je door rood licht rijdt, maar geen zware schuld hebt, is dat een overtreding. Dan krijg je een geldboete en iets van hechtenis. De tweede gradatie is twee jaar op grond van artikel 307. Als dit in het verkeer gebeurt, wordt de straf vermenigvuldigd met de factor anderhalf. Men krijgt dan maximaal 3 of 6 jaar. Bij roekeloosheid is het zes jaar. Als er drank in het spel is of ernstige snelheidsovertredingen, wordt nog eens de factor anderhalf toegepast. De straf wordt dan 4,5 jaar of 9 jaar bij roekeloosheid. Vallen er meer doden, dan wordt de factor een derde toegepast. Het maximum is dan 12 jaar.

Intellectueel is het logisch, maar ook wel heel erg ingewikkeld, omdat wordt teruggeredeneerd vanuit de verwijtbare dood. Als er alcohol in het spel is of ernstige snelheidsovertredingen in het geding, is het logisch, omdat van allebei bekend is dat het levensgevaarlijk handelen is waarmee je bij het strafmaximum rekening houdt.

Toen ik mij voorbereidde op dit debat, kwam ik tot de conclusie dat dit bij brandstichting ook speelt. Brandstichting is ook levensgevaarlijk. Als iemand schuld heeft aan de dood van een ander, is dat niet onrechtmatig, omdat hij de norm "gij zult niet doden" heeft overtreden. Het is onrechtmatig, omdat bijvoorbeeld bij brand de norm is overtreden "gij zult niet brandstichten", want dat is levensgevaarlijk. De maximumstraffen zijn navenant. Bij gewoon brandstichten is dat 12 jaar en als er gevaar is voor levens of goederen 15 jaar. Als er mensen als gevolg van opzettelijke brandstichting overlijden, staat er levenslang op. Die straf is zo hoog, omdat de norm wordt overtreden "gij zult niet brandstichten" vanwege die ernstige gevolgen.

Een paar jaar geleden hebben wij de strafmaxima op dood door schuld in het verkeer aanmerkelijk verhoogd. De rechter volgt dat in de praktijk maar moeizaam. Uit WODC-onderzoek blijkt dat men vasthoudt aan de oude straffen die passen bij culpose delicten en men de hogere strafmaat reserveert voor omstandigheden waarin doodslag ten laste wordt gelegd, al dan niet met voorwaardelijke opzet. Het WODC concludeert dat zware straffen worden gereserveerd voor dat type delicten. Roekeloosheid zou dus niet toegevoegd hoeven te worden aan de wet. Op zichzelf is dat logisch als je denkt in termen van schuld en een scherpe overgang naar opzet. In de praktijk is het echter lastig.

Zou het niet veel zuiverder zijn om bij het straffen van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag de lijn te volgen van de straffen bij brandstichting? Met veel te veel drank op in het verkeer, twee keer zo hard rijden als is toegestaan in de bebouwde kom of kleven met zeer hoge snelheid vinden wij toch even levensgevaarlijk als opzettelijke brandstichting? Naar mijn mening is het ook even levensgevaarlijk. Als je rijdt met meer dan 1,8 promille in het verkeer stijgt de kans op gevaarlijke ongevallen exponentieel. Waarom zouden wij de wetgeving niet in die zin aanpassen? Je haalt de strafbepaling uit het getob van schuld, roekeloosheid, bewuste schuld, aanmerkelijke schuld, voorwaardelijke opzet en dergelijke. Wil de minister daarover nadenken?

Het is misschien lastig het nu meteen te regelen, maar ziet hij een mogelijkheid om het in de toekomst op die manier te doen? Het is misschien mogelijk op grond van een analyse van de rechtspraak. De laatste tijd wordt veel vaker voorwaardelijke opzet ten laste gelegd bij dood in het verkeer. Als wij bij verkeersdoden denken aan de normstructuur vergelijkbaar met brandstichting, moeten wij misschien ook overeenkomstig codificeren. Verschillende wetenschappers hebben dit al bepleit. Het is dus geen nieuw idee. Hoogleraar De Jong heeft dat onder andere gedaan. Hij was een van mijn leermeesters in het strafrecht. De strafbepaling zou op die manier veel zuiverder worden.

Wij hebben verschillende amendementen ingediend. Het amendement over de motiveringsplicht heb ik ingediend met collega Griffith van de VVD. Haar voorganger Nicolaï had al een paar keer bepleit dat er een betere motiveringsplicht moet komen. Ik herinner mij dat de heer De Wit ook al een paar keer heeft gevraagd waarom er niet beter wordt gemotiveerd. In de huidige systematiek hoef je alleen scherp te motiveren als je een hogere straf oplegt dan de officier van justitie eist. Wij zouden graag zien dat je ook goed moet motiveren als je een andere straf oplegt. De structuur is kort samengevat als volgt. De officier van justitie zoekt aansluiting bij de landelijke richtlijnen. Hij moet het motiveren als hij daarvan afwijkt. De rechter moet expliciet motiveren waarom hij afwijkt van de eis en redenering van de officier. In appel idem dito. Als een hogere rechter afwijkt van een lagere rechter moet hij beter tekst en uitleg geven. Dat maakt het debat over strafmaxima explicieter en voor de wetgever veel beter te volgen. Dan kan precies gevolgd worden waar eventueel wordt afgeweken en waar eventueel sprake is van pijn.

MevrouwVos(GroenLinks)

De vraag is of dat in elke zaak en in elk geval moet gebeuren. Is het absoluut noodzakelijk? In het amendement staat dat het moet indien de rechtbank de officier van justitie niet volgt op dragende onderdelen van het requisitoir. Dan moet sprake zijn van motivatie. Wat verstaat de heer Wolfsen onder die dragende onderdelen? Betekent dit dat elke afwijking van de eis gemotiveerd moet worden, ook als het om vrij kleine delicten gaat? Het vraagt immers extra werk van de rechters.

De heerWolfsen(PvdA)

Er is pas sprake van extra werk in de schriftelijke fase. In de praktijk komt er in kleinere zaken na de eis van de officier alleen een verkort vonnis zonder strafmotivering. Dat gebeurt mondeling, zodat het voor iedereen te volgen is. Als wij spreken over zaken op papier, moet in alle zaken iedereen kunnen volgen waarom de rechter afwijkt van de officier. Het komt in de praktijk voor dat een officier op grond van een redenering tot een bepaalde eis komt. Daarbij wordt aangegeven wat de strafbepalende omstandigheden oftewel dragende motiveringen zijn. Dat is voor de officier cruciaal en maakt het dus extra strafwaardig. Als de rechter dat niet volgt, moet hij dit uitleggen aan de samenleving en aan de officier.

MevrouwVos(GroenLinks)

Mij is niet duidelijk wat de cruciale onderdelen zijn. Ik kan mij tevens voorstellen dat het van belang is in belangrijke zaken. Dan volgen wij ook het amendement. Wat nu als het gaat om kleinere zaken? Is het zinvol om dit altijd te eisen? Levert het geen extra administratieve lasten op in de schriftelijke fase voor de rechterlijke macht? Is dat noodzakelijk en gewenst?

De heerWolfsen(PvdA)

In kleine zaken komt men bijna nooit tot een schriftelijke uitspraak bij de motivering. In andere zaken vinden wij dat bij afwijking, hoe miniem ook, een motivering gegeven moet worden. Het moet voor iedereen te begrijpen en te volgen zijn. Het is niet acceptabel dat de eis van een officier, inclusief cruciale, dragende en expliciet gemaakte motieven voor de te eisen straf, zomaar terzijde wordt gelegd. Op alles wat de officier zegt, moet de rechtbank reageren. Dat is belangrijk voor het handelen en denken van de officier. Dat leidt niet tot heel veel extra werk. Bij heel veel zaken vindt een verkort vonnis plaats en gebeurt het dus mondeling. In zaken die tot een schriftelijke uitspraak komen, leidt het wel tot extra werk. Dat zal overigens miniem zijn. Het gaat immers om niet meer en niet minder dan het op papier zetten van de gedachten. Het startpunt daarbij is de eis van de officier. Als de rechter een afwijking niet kan uitleggen, moet hij naar mijn idee ook niet afwijken van de gevraagde straf.

Een ander amendement betreft de proeftijden. Wij willen in bijzondere omstandigheden – als de officier op basis van rapporten of adviezen van de reclassering aangeeft dat er een grote kans op recidive is – dat de proeftijd kan worden verlengd tot maximaal tien jaar. Nu is die proeftijd in het algemeen twee jaar. De gedachte is ontstaan naar aanleiding van het vrij ernstige zedendelict dat recent is gepleegd in het noorden van het land. Als iemand een paar jaar vrij is, heeft de reclassering slechts vrijblijvend contact met deze mensen, terwijl de kans op herhaling groot is. In dat soort zaken willen wij, alleen op vordering van de officier, dat er een proeftijd opgelegd kan worden van maximaal tien jaar. Dan maak je met name dit soort contacten met de reclassering minder vrijblijvend. Het voorkomt daarnaast naar ons idee recidive. Dat is het doel dat wij nastreven.

MevrouwGriffith(VVD)

Er ligt een wetsvoorstel over verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van verpleging van overheidswege. Daarbij wordt voorgesteld de proeftijd te verlengen van drie jaar naar zes jaar. De heer Wolfsen refereert aan tbs. Het betreft met name de psychisch gestoorden. In hoeverre is er daarbij een overlap? Wellicht zou dit amendement moeten worden gevoegd bij dat wetsvoorstel, dat al naar de Raad van State is gestuurd.

De heerWolfsen(PvdA)

Als ik het goed begrijp, gaat het om het wetsvoorstel dat een uitvoering is van de motie van de hand van collega's uit de VVD- en de PvdA-fractie om de voorwaardelijke beëindiging van tbs – deze is nu maximaal drie jaar – te verlengen. Ook daarbij zou een proeftijd van tien jaar moeten worden ingebouwd. In het wetsvoorstel dat er nu ligt, wordt uitgegaan van zes jaar. Dat wetsvoorstel ligt volgens mij – ik kijk even naar de griffier – al gereed voor plenaire behandeling in onze Kamer. Bij voorwaardelijke beëindiging van tbs kan het inderdaad heel verstandig zijn om mensen langer in de peiling te houden. De minister heeft gevraagd om de behandeling van dit wetsvoorstel nog even aan te houden omdat hij nadenkt over het veranderen ervan. In dit geval gaat het niet om tbs'ers, maar de redenering is eigenlijk hetzelfde. Iemand is gestraft en komt vrij, en je wilt hem een tijdje in een gedwongen setting houden om te voorkomen dat er opnieuw een strafbaar feit wordt gepleegd. Dit zou alleen op vordering van de officier moeten kunnen, zodat het middel niet wordt misbruikt en altijd tien jaar wordt opgelegd. Het moet gaan om een zeer beperkt aantal gevallen.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister zal nog een voorstel naar de Kamer sturen waarmee de vervroegde invrijheidstelling aan voorwaarden wordt gebonden. Wij weten nog niet precies hoe dat eruit zal zien. Hoe verhoudt dit zich echter tot het voorstel van de heer Wolfsen? Indien wij het erover eens worden dat men alleen onder voorwaarden vervroegd in vrijheid wordt gesteld, krijgt die invrijheidstelling eigenlijk het karakter van een proeftijd. Het idee van het voorstel is dat je daarmee voorkomt dat iemand recidive pleegt omdat hij dan gelijk weer teruggaat naar de gevangenis. Ontstaat er echter niet een soort "dubbelop"-proeftijd? Iemand kan eerst voor zeer lange tijd voorwaardelijk vervroegd in vrijheid worden gesteld, waarna hij ook nog een proeftijd krijgt.

De heerWolfsen(PvdA)

Het ligt in elkaars verlengde. Ik denk niet dat het een verdubbeling is, maar ik ken het wetsvoorstel van de minister nog niet. De huidige techniek is dat mensen in de praktijk na tweederde van hun straf recht hebben op onvoorwaardelijke vrijlating. De officier kan zich ertegen verzetten maar dat gebeurt eigenlijk nooit. De proeftijd zou gelijk moeten zijn aan de duur van het restant dat iemand nog zou moeten zitten. Volgens mij wil de minister voorstellen dat dit minimaal een jaar is. Wij zullen dit voorstel steunen als het er ongeveer zo komt uit te zien. Het betekent een aanmerkelijke verbetering; dit is vroeger afgeschaft maar het moet weer terugkomen om mensen beter in de gaten te kunnen houden. In dit geval gaat het echter om een voorwaardelijke veroordeling. Stel dat iemand alleen een voorwaardelijke straf krijgt van een aantal maanden, omdat het wel om een ernstig strafbaar feit gaat maar niet zodanig dat iemand onvoorwaardelijk moet worden opgesloten. In dat geval kan het wel noodzakelijk zijn dat iemand contact houdt met de reclassering. Het is dan wenselijk om iemand een langere proeftijd op te leggen met de boodschap: u moet contact houden met de reclassering en als u zich daaraan niet houdt, krijgt u alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zodra je een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt en weer vrijkomt, val je weer onder die andere proeftijd. Het ligt dus in elkaars verlengde, maar het is niet hetzelfde. Ons voorstel is in lijn met voorstel van de minister, dus indien mevrouw Vos dat voorstel steunt, nodig ik haar uit om ook ons voorstel te steunen.

Wij willen niet strenger maar vooral sneller en slimmer straffen. In dat kader zouden wij graag zien dat er een langer voorwaardelijk deel kan worden opgelegd. Nu kan er tot één jaar voorwaardelijk worden opgelegd; wij willen dat graag oprekken tot maximaal twee jaar. Hiervoor is een vrij simpele reden. Veel van de programma's, bijvoorbeeld in Den Engh, die men moet volgen in het kader van zo'n voorwaardelijke veroordeling, zijn langer dan één jaar. Laatst zijn wij voorgelicht door mensen die programma's geven voor daders van huiselijk geweld. Ook die programma's duren vaak langer dan één jaar. Het gaat om een equivalent daarvan. De rechter krijgt iets meer ruimte voor creativiteit. Om te voorkomen dat iemand in een intramurale setting terechtkomt, kan een langere voorwaardelijke straf worden opgelegd, maar de keerzijde daarvan is dat men een programma moet volgen.

Wij hebben ook een amendement ingediend over kunstbeschadiging. Wij zijn daarop geattendeerd door professor Kelk, aan wie wij daarvoor schatplichtig zijn. Ik vond onmiddellijk dat hij een punt had, toen hij ons hierop aansprak. Als iemand de Nachtwacht vernielt, is dat gewoon een zaakbeschadiging, terwijl het een kunstwerk van onschatbare waarde is. Nu zou je kunnen zeggen: als het een kunstwerk is van onschatbare waarde, kun je ook niet goed straffen. Wij vinden echter dat de onschatbaarheid tot uitdrukking moet komen in de strafmaat. Het opzettelijk vernielen van zeer bijzondere kustwerken of cultuurgoederen moet zwaarder kunnen worden gestraft. Daarmee geven wij ook aan welke waarde wij hechten aan kunst- en cultuurbezit.

De heer Van Haersma Buma heeft al het nodige gezegd over geweld. Over de hele linie neemt het geweld toe. Daarmee wordt het initiatiefwetsvoorstel dat wij ooit hebben gemaakt, ingehaald. Wij voelen erg veel voor wat de heer Van Haersma Buma zei op het punt van de burgermoed en de mensen met publieke functies die in een kwetsbare positie zitten. Wij willen niet onnodig veel nuanceren, in de zin dat er een bijzonder onderscheid wordt gemaakt in de geweldsdelicten, maar wij zouden wel graag zien dat de minister uitsprak dat hij het mishandelen van mensen die burgermoed tonen of van mensen in een publieksfunctie, die extra kwetsbaar zijn, extra strafwaardig vindt. Dit moet tot uitdrukking komen in de strafeis van de officier van justitie. Dit zou een van de criteria moeten worden waaraan wordt gerefereerd bij het formuleren van de eis. Als de rechter die eis niet volgt, moet dat expliciet tot uitdrukking komen in de motivering. Is de minister bereid daarover in contact te treden met het openbaar ministerie?

Dan kom ik toe aan de behandeling van een aantal amendementen van anderen. Het amendement-De Wit op stuk nr. 16 heeft betrekking op de verhoging van de strafmaat ingevolge artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht. Wij vinden dit een uitstekend idee, dat in lijn ligt met de aanpak van de fraude. Het amendement over het verhogen van de termijn van 20 naar 30 jaar hebben wij meeondertekend, dus dat zal ik verder niet toelichten. Er zijn twee amendementen van mevrouw Vos, die wij zullen steunen, tenzij er valkuilen in zitten.

MevrouwVos(GroenLinks)

Op welke twee amendementen doelt u? Wij hebben er vijf ingediend, maar dat is vrij laat gebeurd.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik heb het nu over het amendement dat de kinderrechter ruimte geeft om een straf tot zes maanden op te leggen. In de praktijk lost dit allerlei problemen op en dus vinden wij dit een heel goed amendement.

Het amendement dat betrekking heeft op de mogelijkheid om daders gemakkelijker de uitoefening van hun beroep te ontzeggen, vind ik een vondst. Het gaat dan bijvoorbeeld om verpleegsters die moorden plegen. Wel vraag ik aan de minister, hoe zich dit verhoudt met artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht. Daarin is de mogelijkheid gecreëerd om iemand, gekoppeld aan een gepleegd feit, een bepaalde periode te verbieden een bepaald beroep uit te oefenen. Ik kreeg de amendementen vlak voor de behandeling onder ogen, dus ik zag niet onmiddellijk de relatie. Wij horen straks wel van de minister of het amendement overbodig is, maar als dit niet het geval is, vinden wij het een goed amendement.

Ik denk dat wij het er met elkaar over eens zijn dat wij vrouwenbesnijdenis een zo ernstig delict vinden, dat dit in Nederland moet kunnen worden vervolgd, ook al wordt het gepleegd in een land waar het niet strafbaar is. In brieven van de regering heb ik gelezen dat men de dubbele strafbaarheid wil opheffen. De Meerderheid van de Kamer wil dat ook. Wij hebben een amendement voorgesteld. Het is lastig om te bepalen waar wij aansluiting bij moeten zoeken. Het verst gaat het om het universeel strafbaar te stellen: waar je het ook pleegt, je kunt altijd in Nederland worden vervolgd. Wij hebben in het amendement wel een beperking aangebracht; het moet gaan om kinderen die hun woonplaats in Nederland hebben, zodat niet iedereen kan worden vervolgd die bijvoorbeeld in Somalië een kind besnijdt dat ook in Somalië woont. Je kunt er ook voor kiezen om dat wel te doen. Ik leg het in het midden en ik nodig iedereen uit om er kort op te reageren. Wij hebben nu de mogelijkheid om de zaak vrij simpel en gemakkelijk mee te nemen in de veranderingen van het strafrecht. Juist omdat het zo ontzettend belangrijk is, vind ik dat wij het moeten doen. Het is natuurlijk een laatste middel. Ik vind het heel goed dat de regering heeft aangekondigd dat zij commissies in het leven roept om te voorkomen dat dit soort delicten wordt gegeven en ik vind het heel goed dat de regering vindt dat er veel voorlichting moet worden gegeven. Als laatste stok achter de deur moeten wij echter zeggen: als je een kind besnijdt, waar ook ter wereld, kunnen wij dat hier vervolgen als het kind hier woont.

Als laatste wil ik het hebben over de rijbewijskwestie, het puntenrijbewijs en de problematiek van het rijden onder invloed. Ook daarover hebben wij een gedachte ontwikkeld. Het motto is dat de overheid niet strenger, maar slimmer en effectiever moet reageren op dit soort delicten. De cijfers zijn bekend. Per jaar worden er 35.000 tot 40.000 processen-verbaal opgemaakt voor rijden onder invloed. De pakkans is maar 1%. De pakkans van een recidivist is ruwweg 1% van 1%, dus 1 op 10.000. Dat is heel weinig. Toch wordt een kwart van de mensen die veroordeeld worden voor rijden onder invloed binnen vijf jaar opnieuw gepakt en veroordeeld. Heel veel mensen die rijden onder invloed worden dus niet gepakt. Nog harder zijn de cijfers dat er in het verkeer 250 doden vallen per jaar en 3.500 ernstig gewonden. Geschat wordt dat er in totaal 10.000 gewonden vallen in het verkeer. De maatschappelijke kosten daarvan belopen 1,5 mld euro. Het percentage drankrijders schijnt vrij stabiel te zijn. Wel zorgwekkend is daarentegen dat het aandeel schijnt te stijgen van mensen die rijden met meer dan 1,3 promille. Er volgt in het algemeen een strafrechtelijke reactie. Dat vinden wij goed en dat willen wij niet verder aantasten, maar vaak volgt er ook een bestuursrechtelijke reactie. Ik heb mij daar uitvoerig over laten voorlichten door het CBR. Dat doet veel meer, veel nuttiger en veel beter werk dan ik dacht. Ik zie aan het knikken van de minister dat hij dat kan beamen. Als iemand wordt gepakt met alcohol, dan moet de politie een mededeling doen aan het CBR. Het CBR heeft daar allerlei criteria voor. Onder bepaalde omstandigheden wordt iemand naar de psychiater gestuurd om te kijken of er sprake is van drankafhankelijkheid. Dat kost per onderzoek bijna € 1000. Er worden bijna 5.000 personen naar de psychiater gestuurd, dus dat kost 5 mln euro per jaar. Er zitten heel veel mensen aan te werken. Per jaar leidt dat tot ongeveer 3.500 ongeldigverklaringen, waarvan bijna 3.000 recidivist zijn. Wij denken dat dit duidelijker, simpeler, goedkoper en effectiever kan. Ons voorstel is simpelweg dat recidivisten altijd van rechtswege hun rijbewijs kwijtraken. Dat wordt van rechtswege ongeldig verklaard. Als de recidivist denkt niet meer drankafhankelijk te zijn, dan gaat hij of zij zelf en op eigen kosten naar een psychiater om daar het papiertje te halen waarmee het rijbewijs weer aangevraagd kan worden. Dat is duidelijk, helder en veel goedkoper. Alle verkeersorganisaties vinden dit een goed idee. Het klonk 3VO zelfs als muziek in de oren. Wij kregen van de hoofdredactie van het dagblad Trouw zelfs 1000 promille steun. Zelden voelt zich een Kamerfractie meer gecoiffeerd dan op een dergelijk moment. Het gaat om het terugbrengen van de doden en zwaargewonden in het verkeer en van de maatschappelijke kosten daarvan. Dat is echt een heel belangrijke kwestie. Dat moet lager en dat kan lager. Alleen bereik je als Kamerlid natuurlijk niets als je niet de steun krijgt van je collega's in de Kamer. Inmiddels heeft de CDA-fractie haar steun uitgesproken voor dit wetsvoorstel. Niemand minder dan de medewetgever, minister Peijs van Verkeer en Waterstaat, heeft gezegd het een uitstekend idee te vinden en die techniek over te willen nemen. Ik ben dan ook haar en haar ambtenaren, die dit amendement feitelijk hebben geschreven, zeer dankbaar dat wij gebruik mochten maken van hun knowhow. Wetgeven is een moeilijk vak en zij hebben daar veel meer verstand van dan wij. Er ligt een mooi amendement, maar nu willen wij twee dingen. Het betere is altijd de vijand van het goede. Het voorstel heeft de steun van iedereen. De minister zegt: ik neem die techniek over en ga het verbreden. Dat vind ik een goed idee. Wij moeten een beetje ruimte laten voor elkaar als wetgever. Als de regering dat graag wil, dan passen wij het amendement zo aan dat wij een leeg amendement maken in de Wvw, waarop dan in een AMvB de criteria vastgelegd worden. Het amendement dat er nu ligt, voorziet in een aanpassing van de Wvw. Dan komt er een AMvB met daarin de criteria. Deze kun je verbreden, zodat er naast twee keer dronken rijden ook twee keer te hard rijden en twee keer kleven in komt te staan. Dat maakt echter wel de behandeling hier wat lastig. Misschien is het wel slimmer om de stemmingen over dit wetsvoorstel uit te stellen. Ik begrijp namelijk dat er op korte termijn een brief van de regering komt, waarin precies is aangegeven op welke wijze zij dit denkt aan te kunnen pakken. Als dat via een AMvB gaat, is daarvoor dit amendement weer nodig. Immers, als het amendement wordt ingetrokken, kan het AMvB nergens op gebaseerd worden. Dan moet het hele wetgevingstraject gevolgd worden. Hoe gaan wij nu dus verder? Graag verneem ik van de minister hoe hij dat ziet.

Met dit voorstel wordt er heel veel geld bespaard. De besparing op de personeelskosten zal meer dan 1 mln bedragen. Ik denk ook aan alle onderzoeken van € 1000 per stuk, die niet meer nodig zijn. Dat zal in totaal gaan om een bedrag van 3 mln tot 5 mln euro. Dit bedrag is niet precies te bepalen, omdat niet duidelijk is hoeveel er niet gemeld wordt. Wel zal er sprake zijn van een forse besparing. Wij willen dat geld heel graag gebruiken voor een voorlichtingsslag, als deze wetgeving, uitgebreid met de ideeën van minister Peijs, van kracht wordt. Bovendien willen wij het geld gebruiken om gedurende een bepaalde tijd de pakkans te vergroten. Het bespaarde geld wordt dus alternatief aangewend en niet onmiddellijk teruggegeven aan minister Zalm. De mensen voelen dan dat het menens wordt en dat er duidelijke consequenties zijn, als men onder invloed gaat rijden. Wij hopen dat dit een gunstig effect heeft.

De heerDe Wit(SP)

U vindt dat de details in een AMvB uitgewerkt moeten worden. Wanneer spreekt u nu van een automatisme? Iemand is bijvoorbeeld veroordeeld voor rijden onder invloed, waardoor iemand dood is gereden. Moet het volgende delict soortgelijk zijn of is dan een promillage van 0,6 ook in die zin aan te merken? In welke gevallen is er dus sprake van een tweede geval?

Zijn er aanwijzingen om het per se aan vijf jaar te koppelen?

De heerWolfsen(PvdA)

De termijn van vijf jaar wordt standaard gehanteerd, ook door het CBR en in het bestuursrecht. Dit geldt ook voor de meldingsplicht. Het gaat dus om een bestaande termijn. Als men in vijf jaar tijd met een heel klein promillage op wordt aangehouden, leidt dat ook tot een melding aan het CBR en eventueel tot een ongeldig verklaren van het rijbewijs. Bovendien is dat een bestaande termijn in het strafrecht. Als binnen vijf jaar geconstateerd wordt dat men opnieuw dronken rijdt, valt men in een hogere strafmaat. Wij sluiten eigenlijk heel simpel aan op de termijn van vijf jaar, ondanks het feit dat het WODC adviseert om die termijn te verlengen. Men kan dan langer als recidivist worden aangemerkt. Het lijkt mij toch het meest simpele om aan te sluiten bij de algemeen gehanteerde termijn.

Over de criteria merk ik nog het volgende op. Onze start was verrassend eenvoudig: als je in vijf jaar voor de tweede keer wordt gepakt met te veel alcohol op, is dat einde oefening en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Vervolgens kan men op eigen kosten het rijbewijs opnieuw aanvragen, zodra men kan aantonen dat men niet meer afhankelijk is van alcoholische dranken.

Nu die AMvB er komt, is het niet uit te sluiten dat de minister van Verkeer en Waterstaat het volgende voorstelt: als je één keer met te veel alcohol op wordt gepakt en je wordt een jaar later gepakt voor een ernstige snelheidsovertreding of voor kleven, telt dat ook. Ik kan er niet zoveel over zeggen. Dit was niet mijn bedoeling, maar, eerlijk gezegd, zou ik het wel goed vinden. Er moet eigenlijk een bundeling worden gemaakt van alle ontzettend gevaarlijke delicten. Ook voor de helderheid zou ik het heel mooi vinden dat er aansluiting werd gezocht bij het rijbewijs voor jeugdigen. Daarvoor gelden ook categorieën zoals kleven, hoge snelheid, gevaarlijk rijgedrag en dronken rijden. Dit is voor mij dus wel open.

De heer De Wit stelt de vraag of men, als men de tweede keer wordt gepakt met een promillage van 0,6 ook al de pineut is. Onze aanvankelijke gedachte hierbij was om aansluiting te zoeken bij de criteria van het OM, maar dat bleek nodeloos ingewikkeld te zijn. Onze basislijn was: de tweede keer met een heel lage pakkans is einde oefening. Als hiervoor geen meerderheid in de Kamer is, ben ik bereid om voor te stellen: de tweede keer met een half boven de norm. Voor jeugdigen komt dit neer op 0,7 en voor meerderjarigen op 1. Daarover kan natuurlijk onderhandeld worden. De regeling is voor mij wel het belangrijkste.

De heerDe Wit(SP)

Ik heb nog een vraag over de omkering van de bewijslast, over het verzoek om opnieuw het rijbewijs te krijgen. Zijn daaraan ook termijnen gebonden of kan iemand die voor de tweede keer is veroordeeld, het toch na een halfjaar of twee maanden weer proberen?

De heerWolfsen(PvdA)

De huidige praktijk is dat iemand een jaar zijn rijbewijs kwijt is en dan pas weer een briefje van de psychiater kan krijgen dat hij niet meer drankafhankelijk is. Als iemand sneller aantoont dat hij weer in staat is om te rijden en niet meer afhankelijk is van drank, vind ik dat geen probleem. Zodra iemand weer rijvaardig is en geschikt, mag hij van mij weer gaan rijden tenzij daarnaast nog sprake is van een strafrechtelijke ontzegging. Laten wij dat echter bespreken als de AMvB komt die hierop gebaseerd kan worden. Daarin kunnen dergelijke criteria worden vastgelegd.

De heerVan der Staaij(SGP)

Gaat het in het amendement op stuk nr. 19 ook om kunstwerken in de openbare ruimte en niet alleen in musea? Ikzelf heb zaterdag namelijk het avondeten op een picknicktafel in Apeldoorn mogen gebruiken. Tijdens die maaltijd aan de picknicktafel begreep ik dat het een kunstwerk was, maar dat was niet herkenbaar voor de bezoekers op dat moment. Het is dus een vraag van rechtszekerheid. Hoe weet je of iets een kunstwerk is en waarin ligt de rechtvaardiging dat beschadiging van een dergelijke picknicktafel veel zwaarder moet wegen dan beschadiging van iets anders?

De heerWolfsen(PvdA)

Het antwoord is verrassend simpel: misdrijven zijn pas strafbaar als zij opzettelijk zijn gepleegd. Als je niet weet dat iets een kunstwerk is, heb je het misdrijf niet opzettelijk gepleegd en ben je dus niet strafbaar althans niet voor dat delict.

De heerVan der Staaij(SGP)

Dus de opzet moet ook betrekking hebben op de wetenschap op dat moment dat het een kunstwerk is. Je moet inderdaad de opzet hebben om een kunstwerk te beschadigen en het niet om andere redenen doen?

De heerWolfsen(PvdA)

Ja.

De heerVan der Staaij(SGP)

Wij spraken zojuist ook over de herijking van de strafmaxima. Hoe verhoudt zich de strafmaat van vier jaar tot de strafmaat van drie jaar voor beschadiging van zaken van openbaar nut, spoorweg, elektriciteitswerken en telecommunicatie? Is het opzettelijk beschadigen van die picknicktafel in Apeldoorn ernstiger dan het ontregelen van de elektriciteitsvoorziening?

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is een beetje het probleem. De strafmaxima zijn heel ruwe criteria. U loopt de kans om voor het stelen van mijn pen vier jaar opgesloten te worden. Doet u dat voor een tweede keer, dan kunt u vijf of zes jaar achter de tralies gaan. In de praktijk gebeurt dat natuurlijk niet. Zo werkt het hier ook. Als je de Nachtwacht beschadigt, kun je maximaal vier jaar krijgen. Er zit natuurlijk een enorme variëteit in. Ik kan mij onder omstandigheden voorstellen dat het beschadigen van de Nachtwacht iets ernstiger is dan het ontregelen van de elektriciteitsvoorziening hier voor een tijdje.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het gaat niet alleen over de Nachtwacht. Wij praten in het algemeen over alles wat tot kunst wordt gerekend in vergelijking met beschadiging van zaken van openbaar nut. Waarom wordt voor het ene vier jaar en voor het andere drie jaar gesteld?

De heerWolfsen(PvdA)

Dan passen wij de strafmaat voor beschadiging van zaken van openbaar nut toch ook aan?

Het gaat mij erom extra tot uitdrukking te brengen dat wij het beschadigen van kunstwerken waaraan ontzettend veel waarde wordt gehecht en die ontzettend belangrijk zijn voor de cultuur en de geschiedenis van ons land, niet gewoon een zaaksbeschadiging noemen. Als u vindt dat dit niet helemaal spoort met andere delicten, moeten wij misschien zeggen dat voor vernieling van kleinere voorwerpen de strafmaat twee of drie jaar is en voor beschadiging van belangrijke objecten, zoals de elektriciteitsvoorziening of belangrijke kunstwerken, vier jaar. Je kunt ook andersom redeneren. Bij diefstal zou het ook kunnen. Bij diefstal van iets tot een bepaalde waarde zou het beperkt kunnen worden tot twee jaar. De methode van strafmaxima is vrij ruw. Je hanteert eigenlijk buitengrenzen. Bij cultuur kun je ook aan de Nachtwacht denken.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Dat cultuurgoed houdt mij bezig! Ik vind mijn huis heel mooi, zo mooi dat ik het eigenlijk wel een cultuurgoed vind. Wordt dat tentoongesteld? Het is natuurlijk niet openbaar toegankelijk.

Mijn vraag gaat over het amendement op de Wegenverkeerswet op stuk nr. 21. De open wijze waarop het wordt besproken, lijkt mij verstandig. Het gaat immers om een zo goed en zorgvuldig mogelijke invoering. Wij steunen het amendement, gelet op onze ondertekening. Maar is dit het moment om zo'n ter discussie staande wijziging in de Wegenverkeerswet bij amendement in te voeren, hetzij in zijn geheel, hetzij gedeeltelijk? Of moeten we dat apart doen, waarbij de Raad van State nog kan oordelen over het puntenrijbewijs? Op deze manier voeren we immers vanmiddag het puntenrijbewijs in, zij het via een andere systematiek.

De heerWolfsen(PvdA)

Het komt aan op wetgevingstechniek. Gelet op de flexibiliteit van het systeem ben ik ervoor om de puntensystematiek zelf vast te leggen in een AMvB, die makkelijker kan worden aangepast. Maar het kan alleen maar als je ook de WVW aanpast. Als we het eens zijn over een vorm van een puntenrijbewijs, hoe vergaand ook, laten we dan in het belang van de voortgang daarvan zeggen: pas de WVW in die zin aan dat we de mogelijkheid openen om dit te introduceren. Dat laat onverlet dat zorgvuldig moet worden nagedacht over de invoering van het puntenrijbewijs. Maar als dat bij AMvB gebeurt, maakt het verder niets uit of we dat nu al faciliteren en later introduceren, of dat het anders gebeurt. Ik zou het jammer vinden als het wordt ingetrokken, want dan stel je het waarschijnlijk een jaar uit. Dat is mijn dilemma.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Dat dilemma is heel reëel. We moeten een bodem neerleggen waarop kan worden gebouwd. Dat is iets beperkter dan dit, omdat het al vrij ver in detail gaat.

De heerWolfsen(PvdA)

Eigenlijk is dit een leeg amendement, een amendement dat de techniek regelt. In de AMvB leg je de criteria vast wanneer het rijbewijs vervalt. De techniek introduceer je dus. Maar als er geen AMvB komt, gebeurt er niets.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Een brief van de minister van Verkeer en Waterstaat is wellicht een optie, waarbij ik wel hoop dat we voor het zomerreces kunnen stemmen over het geheel.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik zou het het meest praktisch vinden om te zeggen: de techniek leggen we zo vast, maar voordat we erover stemmen hebben we een overleg over een komende brief van de minister van Verkeer en Waterstaat, wat er eventueel toe kan leiden dat het amendement wordt ingetrokken, omdat het voorstel nog mooier is.

De voorzitter:

Volgens mij ligt er inmiddels al een brief over deze materie.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

U zei iets heel erg lonkends, namelijk dat het geld oplevert. Bedoelt u maatschappelijk geld, of concreet geld?

De heerWolfsen(PvdA)

Ik hoop dat het op twee fronten geld oplevert. Hoe belangrijk de overheidsfinanciën ook zijn, ik vind de maatschappelijke schade die ermee wordt beperkt, namelijk minder doden en gewonden in het verkeer, belangrijker. Ik geloof oprecht dat het amendement daartoe bijdraagt. Maar een bijkomend voordeel is dat de werkwijze van het van rechtswege laten vervallen 3 mln tot 5 mln euro oplevert. Al die onderzoeken hoeven namelijk niet meer plaats te vinden.

De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.35 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mee dat er een brief is uitgedeeld van het ministerie van Justitie over de problematiek waar de heer Wolfsen het zojuist over had.

MevrouwGriffith(VVD)

Voorzitter. Ik kan proberen de heren Van Haersma Buma en Wolfsen te overtreffen door terug in de tijd te gaan en te spreken over het principe van oog om oog en tand om tand, of het nu om een huwelijkspartner gaat of een levenspartner, maar ik doe dat niet. Ik houd het bij de tegenwoordige tijd.

In dit wetsvoorstel legt de minister de Tweede Kamer enkele aanpassingen voor van de wettelijke strafmaxima. Dat is terecht, want het primaat ligt bij de Tweede Kamer en vervolgens bij de rechterlijke macht. De vraag die voor mijn fractie centraal staat bij de herijking van de wettelijke strafmaxima is die naar de uitgangspunten van dit wetsvoorstel. Door welke uitgangspunten laat de minister van Justitie zich leiden? In de destijds door de Kamer aangenomen motie-Dittrich/Kalsbeek was het uitgangspunt dat op strafbare feiten strafmaxima zijn gesteld die deels historisch zijn bepaald, maar die thans op zichzelf en ook in hun onderlinge verhouding niet meer tot uitdrukking hoeven te brengen in welke mate die strafbare feiten maatschappelijk nog aanvaardbaar zijn. De minister heeft zich hierdoor sterk laten leiden bij dit wetsvoorstel. Hij heeft zich geconcentreerd op delen van het materiële strafrecht waar de strafmaxima, juist vanwege de maatschappelijke opvattingen of vanwege een inconsistentie, bijzondere aandacht verdienen. Ik ga ervan uit dat de uitgangspunten van de minister zijn gebaseerd op datgene wat ik zojuist stelde. Anders hoor ik wel van hem wat zijn uitgangspunten en motivatie zijn.

In de memorie van toelichting vallen mijn fractie twee frappante opmerkingen op. De wettelijke strafmaxima zijn voor het OM en de strafrechter een belangrijke richtsnoer bij de straftoemeting. De wettelijke strafmaxima worden in de praktijk niet als knellend ervaren, omdat de maximale straf voor een bepaald delict zelden wordt opgelegd. Een maximale straf wordt dus zelden opgelegd. Voor het OM gelden de wettelijke strafmaxima vooral als richtsnoer. Deze constateringen leiden mijn fractie tot de vraag waarom een gedeeltelijke herijking van de wettelijke strafmaxima nodig is als die niet als knellend worden ervaren. Als de strafrechter zelden overgaat tot het opleggen van een maximale straf, waarom zouden wij die maximale straffen nog verder verhogen? Als de enige motivatie van de minister is gelegen in het feit dat de maatschappelijke opvattingen zijn veranderd, als dat de reden is voor de aanpassing van de strafbepalingen, dan ben ik bang dat op die manier de maatschappelijke opvattingen in de samenleving zich niet vertalen in de straf die de rechter oplegt. Ik wijs er in dat kader op dat de rechterlijke macht onafhankelijk is en dat de rechter rekening houdt met de persoon van de verdachte, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en de ernst van het strafbare feit. Deze uitgangspunten van de rechter veranderen niet. Hoe zal een en ander zich dan tot elkaar verhouden? Hoe gaat de minister bewerkstelligen dat rechters daadwerkelijk zwaarder gaan straffen? Hoe wil hij dit monitoren? Komt er nog een evaluatie? We moeten elkaar niet alleen aan het werk houden. De verhoging van de strafmaxima moet ook ergens toe leiden. Waarom behoeven de strafvorderingrichtlijnen geen aanpassing wat dit betreft? Het straftoemetingsbeleid is namelijk richtinggevend voor het OM. De strafrechter houdt voorts rekening met de strafeis van het OM.

De motivatie bij dit alles is van groot belang. Daarom heb ik samen met de heer Wolfsen een amendement ingediend om rechters te dwingen nadrukkelijker te motiveren. Mevrouw Vos vroeg de heer Wolfsen wat daarvan de bedoeling is en of dat in alle zaken moet gebeuren. De heer Wolfsen heeft uitgelegd dat dit moet in alle zaken waarbij de rechter afwijkt van de eis van het OM. Ik voeg eraan toe dat de motivering ook gezien kan worden als een bepaalde vorm van communicatie met burgers. Rechters maken op dit moment veel te weinig gebruik van deze mogelijkheid. De motivatie biedt de kans om burgers duidelijk te maken waarom is afweken van de eis van de officier van justitie. Er is wel een persrechter, maar deze geeft geen uitleg bij alle strafzaken.

Mijn fractie is groot voorstander van dit wetsvoorstel. Hogere straffen hebben een afschrikwekkende werking. Wij geloven ook in generale preventie. Een selectieve verhoging van de strafmaxima zal niet automatisch leiden tot verhoging van de opgelegde straffen. Wij vinden overigens dat er sprake is van een rituele verhoging, al is de Kamer in de gelegenheid om amendementen in te dienen.

Een belangrijk uitgangspunt is dat politie en OM opsporingsbevoegdheden moeten kunnen inzetten bij traceren van strafbare feiten. Wij willen echt iets veranderen aan het systeem. Wij zijn van oordeel dat het straftoemetingsbeleid in sommige gevallen maatschappelijk onaanvaardbaar is. Wij moeten de burger laten zien dat politie en OM kunnen ingrijpen. Wij vinden dat er een fundamentele discussie gevoerd had moeten worden over de legendarische grens van vier jaar of meer, dus over de grens voor de voorlopige hechtenis. Voorlopige hechtenis biedt politie en OM de mogelijkheid om adequaat op te treden. Die discussie kan twee uitkomsten hebben: de grens kan verlaagd worden tot bijvoorbeeld twee jaar of er kan gekozen worden voor een verhoging van alle strafmaxima voor de geweldsdelicten, de culpose delicten en de vermogensdelicten die in het wetsvoorstel worden opgesomd. Dit laatste betekent in mijn ogen dat er forse straffen van vier jaar of meer op worden gesteld.

Een verhoging van een straf van twee weken naar negen maanden zet absoluut geen zoden aan de dijk. De burger wordt voorgehouden dat hij gelukkig moet zijn omdat de rechter uiteindelijk een hogere straf oplegt – negen maanden in plaats van twee weken – maar zo werkt het niet. Met name bij huiselijk geweld moet de politie kunnen optreden, ook als er geen sprake is van heterdaad. Daarvoor moeten opsporingsbevoegdheden worden ingezet. Met de herijking van de strafmaxima zetten wij muizenstappen en geen olifantenstappen. Hoewel wij een groot voorstander zijn van het wetsvoorstel, gaat het naar ons oordeel niet ver genoeg.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Vindt u een verhoging van twee weken tot negen maanden niet voldoende?

MevrouwGriffith(VVD)

Als je werkelijk tegemoet wilt komen aan het geconstateerde gevoel van maatschappelijke onaanvaardbaarheid van de strafwaardigheid van bepaalde daden, helpt een verhoging tot negen maanden niet. De burger wil dat er daadwerkelijk wordt opgetreden. Als er sprake is van huiselijk geweld, moet de politie echt actie kunnen ondernemen. Als wij alleen de straffen verhogen, schieten wij er niets mee op.

De heerWolfsen(PvdA)

Het is mij uit het hart gegrepen dat je bij huiselijk geweld iemand buiten heterdaad moet kunnen aanhouden. We hebben dat geregeld bij de Wet op de veelplegers. Ik was de minister daar zeer erkentelijk voor. Die olifantenstap is al genomen. Waar ziet u bij huiselijk geweld dan verder nog mogelijkheden die hier onbenut zijn gebleven?

MevrouwGriffith(VVD)

De minister stelt een strafverhoging voor bij huiselijk geweld van twee jaar naar drie jaar. Wij vinden huiselijk geweld zeer ernstig. De minister zegt dat zelf ook twee keer in zijn wetsvoorstel. Wanneer je wezenlijk iets wilt betekenen voor slachtoffers van huiselijk geweld, dan moet de politie ook buiten heterdaad huiszoeking kunnen doen. De politie moet naar de man toe kunnen gaan om hem op te pakken. Welke fundamentele toegevoegde waarde is er om buiten gevallen waarbij sprake is van heterdaad, daadwerkelijk te kunnen ingrijpen? Wij vinden dat je met een verhoging van twee naar drie jaar, zoals de minister voorstelt, niets opschiet. Wij dienen daarom een wetsvoorstel in om de strafmaat bij huiselijk geweld te verhogen van twee jaar naar vier jaar.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Voorzitter. Ik ben het met mevrouw Griffith eens dat het noodzakelijk is dat de politie die bevoegdheden heeft. Er is echter bij huiselijk geweld al een verhoging met een derde van de strafmaat, waardoor de periode van drie jaar een derde hoger wordt en politie en justitie die bevoegdheden hebben. De minister voegt daar de levensgezel aan toe. De verhoging van de strafmaat van drie jaar naar vier jaar is niet nodig voor het in voorlopige hechtenis nemen bij huiselijk geweld.

MevrouwGriffith(VVD)

De minister pleit bij eenvoudige mishandeling voor een strafverhoging van twee naar drie jaar. Je kunt je afvragen of huiselijk geweld onder eenvoudige mishandeling valt. Bij eenvoudige mishandeling kun je geen gebruikmaken van de opsporingsbevoegdheden waaraan u zoveel waarde hecht. Ik wil daarom artikel 300 aanpassen van twee jaar naar vier jaar en niet van twee jaar naar drie jaar. Je komt burgers daarmee enorm tegemoet. De politie hoeft dan niet te zeggen: Mevrouw, we kunnen op dit moment niets doen. Komt u later maar terug. De politie maakt de zaak in de praktijk vaak groter dan hij is om toch te kunnen optreden. Dat is oneigenlijk gebruik.

De heerWolfsen(PvdA)

Mevrouw Griffith, zegt u in feite dat de strafmaat hoger moet worden om ook buiten heterdaad te kunnen aanhouden? Zo ja, dan vind ik dat een beetje vreemd. Iets is ernstig of niet ernstig. Je relateert de bevoegdheden aan de ernst van het delict en niet omgekeerd. Wij hebben het in de Kamer in de Wet op de veelplegers juist mogelijk gemaakt dat artikel 300 voorlopige hechtenis mogelijk maakt. Alles wat u wilt, mevrouw Griffith, is al mogelijk. We hebben daar als Kamer bewust voor gekozen. Waar ziet u op het gebied van huiselijk geweld nog extra mogelijkheden? Ik ben daar zeer in geïnteresseerd, omdat ik ook zeer hecht aan een goede en adequate bestrijding van huiselijk geweld.

MevrouwGriffith(VVD)

Iemand die zijn vrouw één keer in elkaar slaat, hoeft geen veelpleger te zijn. In artikel 300 vindt slechts een verhoging plaats van twee naar drie jaar en geen substantiële wijziging van twee naar vier jaar. Je kunt wel gaan schipperen met selectieve verhoging van strafmaten, maar er is een fundamentelere wijziging nodig om het systeem van ons strafstelsel een stap verder te helpen. Ik probeer die fundamentele stap te maken.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik doe nog één poging om helderheid te verkrijgen. Volgens mij geldt voor huislijk geweld niet artikel 300, maar artikel 304. Daarin staat immers dat voor de schuldige die onder andere mishandeling of een misdrijf begaat tegen zijn moeder en zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot of zijn kind – daar komt de levensgezel bij – de gevangenisstraf met een derde wordt verhoogd. Ik begrijp de opvatting van mevrouw Griffith over de vier jaar, maar zij klopt niet voor het huiselijk geweld, want daarin zit al vier jaar en een aantal maanden. Dat is er nu al.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik begrijp het. Misschien moet ik het anders uitleggen.

Bij huiselijk geweld – ik neem dit als voorbeeld – heb je er veel meer aan als de politie daadwerkelijk optreedt, ook als daarbij geen sprake is van heterdaad. Dat is fantastisch; daar help je mensen mee. Het is echter ook mogelijk dat de politie verder wil gaan bij een eenvoudige mishandeling, terwijl er geen sprake is van huiselijk geweld. In dat opzicht kent artikel 300 een omissie. Misschien had ik die twee zaken iets meer uit elkaar moeten halen, maar huiselijk geweld geef ik als voorbeeld omdat het zo aanspreekt.

De heerDe Wit(SP)

Wat is de opvatting van mevrouw Griffith over het wetsvoorstel? Ik begrijp dat zij in feite vindt dat fundamenteler stappen moeten worden gezet. Vindt zij dat wij nog veel meer moeten doen omdat, wat hier wordt geregeld, in feite maar een klein onderdeel is? Of gaat het onderhavige voorstel haar niet ver genoeg en probeert zij met een aantal amendementen nog iets te redden? Wat is nou het standpunt van de VVD precies?

MevrouwGriffith(VVD)

Mijn fractie vindt dat een fundamenteler discussie had moeten worden gevoerd. De heer Van Haersma Buma heeft goed aangegeven dat de beginfase van dit wetsvoorstel zeven jaar oud is. Als wij praten over strafmaxima is het een gemiste kans als niet fundamenteler wordt bekeken wat de achterliggende gedachte is en wat de burger maatschappelijk onaanvaardbaar vindt. Ik heb daarom in het begin van mijn betoog aangegeven dat strafmaxima verhogen nergens toe leidt omdat de rechter zelden strafmaxima oplegt. Wij proberen hier wel per delict het strafmaximum te verhogen, maar hoe krijgen wij de rechter zover dat hij daadwerkelijk aan het gevoel van het maatschappelijk onaanvaardbare tegemoet komt? Wij zijn voor het wetsvoorstel omdat wij vinden dat de huidige wet moet worden aangepast. Een van mijn eerste vragen aan de minister was dan ook hoe de minister ervoor denkt te zorgen dat de rechter daarin meegaat, juist gelet op het feit dat hij nooit het maximale oplegt. Daarnaast vinden wij het een gemiste kans dat de fundamentele discussie hier niet is gevoerd. Dit was een uitgelezen moment om naar voren te brengen wat de burger wil en dat is dat daadwerkelijk wordt opgetreden door de politie. De burger wil niet dat de politie niets kan doen of niet kan ingrijpen omdat zij geen opsporingsbevoegdheden heeft.

Ik zal het nog duidelijker maken. Vorige week hebben wij over tbs gesproken. Onttrekking aan het verlof is niet strafbaar. De politie kan niet optreden. De minister stelt dan ook een aanpassing van de wet voor waarbij opsporingsbevoegdheden wel worden gekoppeld aan een onttrekking. Daar gaat het nou om. Dat merkt de burger, dat daadwerkelijk wordt opgetreden bij delicten.

De heerEerdmans(LPF)

Wat vindt de VVD van een stelsel van minimumstraffen?

Mijn tweede vraag heeft betrekking op het amendement van mevrouw Griffith. Ik heb een soortgelijk amendement ingediend dat iets afwijkt van het amendement van mevrouw Griffith. Het gaat hierbij om de trap bij het verschil tussen een mishandeling die een zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg heeft en een mishandeling die geen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft. Als het amendement van mevrouw Griffith wordt opgenomen en de straf voor eenvoudige mishandeling wordt verhoogd van twee naar vier jaar, wordt op z'n minst de indruk gewekt dat ernstig letsel en de dood een minder erge mishandeling zijn. Het verschil wordt immers verkleind. Is mevrouw Griffith bereid om samen met de LPF-fractie een nieuw amendement te schrijven dat naast de verhoging die zij beoogt, opnieuw een trap erin brengt?

MevrouwGriffith(VVD)

De VVD is op dit moment geen voorstander van het invoeren van minimumstraffen. De rechter moet immers de vrijheid hebben om op basis van de persoon van de verdachte, de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en de ernst van het feit, een bepaalde straf gericht op de individuele zaak op te leggen.

Ik heb ook gezien dat de LPF een soortgelijk amendement heeft ingediend. Het lijkt mij goed om daar eens samen naar te kijken. Het gaat er mij om dat daadwerkelijke veranderingen worden doorgevoerd. Ik zag dat de heer Eerdmans bij het eerste lid van artikel 300 geen verhoging voorstelt van twee naar vier jaar. Ik ben bereid om te kijken of wij samen met een amendement moeten komen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het is mij niet helemaal duidelijk waar de VVD heen wil. In de memorie van toelichting staat dat strafmaxima niet als knellend worden ervaren in de rechtspleging. Mevrouw Griffith is het met de minister eens dat daar niet het probleem zit. Zij zegt dat het haar erom gaat hoe wij de rechters zo ver krijgen dat zij die maximumstraffen gaan opleggen. Dat zei zij daarnet. Mijn vraag is of het doel van de VVD is om de positie van de rechter minder onafhankelijk te maken en deze als het ware op te dragen om hogere straffen op te leggen.

MevrouwGriffith(VVD)

De onafhankelijke positie van de rechter staat bij ons centraal. Zij moeten ook onafhankelijk blijven. Door aanpassing van het strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie kun je wel bepalen dat de strafeis hoger wordt. Daarom verhogen wij in dit overleg de strafmaxima. Als de minister zegt dat het strafvorderingsbeleid niet aangepast hoeft te worden, vraag ik mij af hoe wij willen bereiken wat wij als volksvertegenwoordigers beogen. Dat baart mij zorgen. Daarom vraag ik ook aan de minister waarom hij het strafvorderingsbeleid niet wil aanpassen. Dat is een heel belangrijke richtsnoer voor de officier van justitie, maar ook voor de rechters, om te kijken welke straf opgelegd moet worden. Dan kom ik weer bij de motie die ik samen met de PvdA-fractie heb ingediend. Als rechters afwijken van de strafeis, moeten zij dat extra motiveren. Ik zie het als een mooie vicieuze cirkel.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik zie die zaken los van elkaar, maar u maakte wel een belangrijke opmerking. U vraagt de minister waar wij nu mee bezig zijn, omdat het echte probleem is dat rechters niet de straffen opleggen die in de samenleving meer gewenst zijn. Uw stelling van daarnet was dat wij daar iets aan moeten doen. Er is een voorstel over het strafvorderingsbeleid, maar u hebt eigenlijk fundamentelere kritiek. De vraag is dan hoe de VVD de rechters zo ver wil krijgen dat zij meer straffen opleggen zoals de samenleving wenselijk acht. Vindt u dat rechters meer recht moeten doen aan het gevoelen in de samenleving dan nu het geval is? Als u dat vindt, hoe wilt u dat dan realiseren?

MevrouwGriffith(VVD)

Ik kan mijn antwoord herhalen en in andere woorden hetzelfde uitleggen. De rechterlijke macht is onafhankelijk, dat blijft voor ons vooropstaan. Als er signalen uit de samenleving komen dat strafmaxima verhoogd moeten worden, zul je daar ook iets aan moeten veranderen. Wij zijn nu hier om de strafmaxima te verhogen. Als je alleen maar de strafmaxima verhoogt en daarnaast niets doet, zal er in de praktijk niets veranderen, omdat rechters nu ook geen maximumstraffen opleggen. Het wordt helemaal niet als knellend ervaren. Onze oplossing is om iets te doen met het strafvorderingsbeleid en om te proberen die verhoging terug te laten komen in de strafeis die het openbaar ministerie moet stellen. Als de rechter afwijkt van de strafeis, zal hij dat moeten motiveren.

Het komt regelmatig voor dat iemand die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten zoals mishandeling, een taakstraf opgelegd krijgt. Ik begrijp wel dat de Tweede Kamer akkoord is gegaan met de wet taakstraffen, maar veel burgers vinden het een aanfluiting dat iemand die een ander heeft mishandeld, een taakstraf krijgt van 40 of 80 uur. Mijn fractie uit haar zorgen hierover tegen de minister. Ik laat de gebrekkige uitvoering en controle bij de taakstraffen nog even buiten beschouwing. Willen wij daadwerkelijk iets veranderen en aannemelijk maken voor de maatschappij dat ook eenvoudige mishandeling zwaarder gestraft moet worden, dan vind ik het onbegrijpelijk om juist voor die delicten een taakstraf toe te laten van 80 uur. Ik weet niet hoe een en ander met elkaar valt te rijmen. Hoewel ik niet weet of het mogelijk is, vraag ik de minister een bepaling in de wet op te nemen dat bij geweldsdelicten die toch als ernstig worden ervaren, geen taakstraffen meer opgelegd kunnen worden. Hoe denkt de minister daarover? Je kunt daarbij kijken naar het aantal maanden dat iemand een taakstraf moet verrichten. Het signaal uit de samenleving is dat heel veel burgers het onverteerbaar vinden dat bij mishandeling of geweldsdelicten taakstraffen opgelegd worden. Wil de minister daarop reageren?

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik herken hierin het voorstel van mijn collega Van de Camp. Hij wilde ook de zedendelicten uitsluiten van taakstraffen. Bent u die mening ook toegedaan?

MevrouwGriffith(VVD)

Zeker, vooral bij zedendelicten moeten alle alarmbellen gaan rinkelen.

De minister heeft in de voorgestelde wetswijziging ervoor gekozen te sleutelen aan de strafmaxima van artikel 6 Wegenverkeerswet. In de literatuur zijn alternatieven genoemd voor de Wegenverkeerswet zelf, zoals de zelfstandige strafbaarstelling ingeval de veiligheid van het verkeer opzettelijk in gevaar wordt gebracht of de strafbaarstelling als misdrijf bij bepaalde categorieën verkeersgedragingen. Heeft de minister de zelfstandige strafbaarstelling als alternatief voor het gesleutel aan de strafmaxima bekeken en overwogen?

Bij artikel 175, lid 3 heb ik een amendement ingediend, waarin ik voorstel een vierde lid aan artikel 175 toe te voegen. De minister heeft artikel 175, lid 3 aangepast. Hij stelt dat het rijden onder invloed en het te hard rijden als extra wettelijke strafverzwaringsgrond gezien moeten worden. Er zijn echter ook andere strafbare gedragingen die gezien moeten worden als strafverzwarende grond, zoals roekeloos rijden. Andere voorbeelden zijn bumper kleven, het niet verlenen van voorrang of op een gevaarlijke manier inhalen. Wil de minister op dit amendement reageren? De twee bepalingen, te weten dronken rijden en te hard rijden, kunnen niet alleen als strafverzwarende grond worden gezien en andere gedragingen in het verkeer niet, want zij kunnen evenzeer ernstige gevolgen hebben.

Ik rond af. De minister heeft een wetsvoorstel in voorbereiding om de regeling van de vervolgingsverjaring aan te passen. Het wetsvoorstel bevat drie elementen die ik nog even noem: voor een misdrijf waarop meer dan tien jaar gevangenisstraf staat, wordt de verjaringstermijn twintig jaar, de uitsluiting van verjaring bij moord en stuiting van verjaring door elke daad van vervolging. De minister heeft het advies van de Raad van State in januari 2003 ontvangen. Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van dat wetsvoorstel?

De heerEerdmans(LPF)

Voorzitter. De fractie van de LPF heeft met blijdschap kennis genomen van het wetsvoorstel dat de verhoging van een aantal strafmaxima beoogt. Het is de uitwerking van een motie van de leden Dittrich en Kalsbeek van bijna zeven jaar geleden. Het wordt dus inderdaad tijd dat wij hierover spreken. Het wetsvoorstel is zelfs nog ondertekend door de voorganger van deze minister, de heer Korthals.

De fractie van de LPF kan zich goed vinden in de voorgestelde herijking van de strafmaxima. Mijn fractie is voorstander van hogere straffen. Naar onze mening worden over het algemeen te lage straffen opgelegd. De gemiddelde straf voor moord is bijvoorbeeld acht jaar, zoals onlangs uit een onderzoek bleek. Wij zijn over de hele breedte niet tevreden over de hoogte van de straffen die worden opgelegd. De samenleving vraagt om hardere en hogere straffen. Menigmaal is de rechtsorde niet eenmaal, maar tweemaal geschokt: eerst als het leed wordt veroorzaakt en vervolgens als blijkt dat de straf in de ogen van velen in de samenleving veel en veel te laag is. De daders komen weer vrij. De slachtoffers hebben altijd levenslang.

Er zijn drie redenen om vrijheidsstraffen op te leggen. Ten eerste het verwijderen van de dader uit de samenleving. Ten tweede de vergelding. Ten derde de preventie, zodat mensen het niet nog eens overwegen. De Lijst Pim Fortuyn vindt dat de eerste twee redenen om te straffen te weinig worden gevoeld. Wij vinden dat straffen weldegelijk helpt, ook al wordt de criminaliteit niet minder. Ten eerste ruimt het op. Ten tweede is het een vergelding voor aangericht leed. De heer Wolfsen sprak van: oog om oog, tand om tand. Ik duikel een ander spreekwoord op uit het verleden: barmhartigheid jegens de wolven is onrecht tegenover de schapen.

Minister Donner legt de vinger op de zere plek. Mevrouw Griffith heeft hier ook op gewezen. De maximumstraf wordt veel te weinig opgelegd door de rechter. De vraag is dan ook wat wij hier vandaag kunnen doen. Wij leggen allerlei strafmaxima vast in de wet, maar de rechter doet daar vervolgens niets mee. In dat opzicht is de rechterlijke macht losgezongen van de samenleving. Dat vindt de Lijst Pim Fortuyn al een tijdje. De rechters houden zich niet aan wat de samenleving wil. Op dit punt nemen de rechters een bovenmatige positie aan. Zij denken blijkbaar boven elke vorm van samenlevingsgevoel te staan. Net als de politiek moet echter de rechterlijke macht een verlengstuk zijn van de samenleving. De samenleving vraagt al een lange tijd om hardere en zwaardere straffen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Waarop baseert de heer Eerdmans dat rechters zich boven de samenleving voelen staan? Wat verstaat de heer Eerdmans bovendien onder de samenleving? Spreekt hij dan over alle inwoners van Nederland?

De heerEerdmans(LPF)

Ik spreek over de roep die elke keer opnieuw gehoord wordt als er een ernstig misdrijf plaatsvindt en er in de ogen van velen te laag wordt gestraft. Veel mensen, niet allemaal, vinden dat er te mild wordt gestraft bij zware incidenten. Ik noem de Tjoelkerzaak, de zaak-Van Cottom in Vlaardingen en de doodslag van Joes Kloppenburg in Amsterdam. Daarbij bleven navenante straffen uit.

MevrouwVos(GroenLinks)

Baseert de heer Eerdmans daarop de stelling dat de rechter zich boven de samenleving stelt? Omdat hij niet de straffen oplegt die de samenleving wenselijk acht?

De heerEerdmans(LPF)

Ik voel mij als medewetgever en als politicus machteloos. Ik kan niets doen aan het vonnis van de rechter. Ik kan op allerlei manieren proberen in de Kamer de wetten te veranderen. Als de rechter zich vervolgens niets gelegen laat liggen aan de maatschappelijke roep om hoger en zwaarder te straffen, voel ik mij daar alleen machteloos bij. In die zin vind ik dat de rechters zich onttrekken aan de roep in de samenleving om zwaarder te straffen. Ik kan maar een maatregel verzinnen. Die zal ik straks voorleggen.

De heerDe Wit(SP)

De bekende jurist De Montesquieu heeft ooit de rechters afgeschilderd als degenen die slecht uitspreken wat in de wet staat. Het zouden slechts de monden zijn die de wet uitspreken. Moet de rechter gewoon het maximum toepassen of mag de rechter enige afweging maken, gelet op bijzondere omstandigheden, de persoon, de achtergrond enz.?

De heerEerdmans(LPF)

De laatste vraag beantwoord ik met een volmondig "ja", al vind ik dat de rechter te vaak een slechte jeugd of spijtbetuiging gebruikt of misschien zelfs misbruikt om tot lagere strafoplegging over te gaan. Dergelijke factoren worden te vaak aangedragen door advocatenkantoren. De rechter straft in al zijn vrijheid te laag. De rechter moet dan ook meer gebonden worden aan een bepaalde bandbreedte. Om die reden is de Lijst Pim Fortuyn groot voorstander van invoering van een stelsel van minimumstraffen. Dat is vandaag niet aan de orde. Wij spreken immers over maximumstraffen. De LPF vindt dat de rechter nadrukkelijk aangespoord moet worden om hoger te straffen. Dat kan door invoering van minimumstraffen. Wij hebben daaromtrent een wetsvoorstel ingediend. Op dit punt zullen wij nog nader van gedachten wisselen.

Geweldsdelicten hebben voor de LPF-fractie absolute prioriteit. Wij kunnen ons goed vinden in de verhoging van de vrijheidsstraf bij enkelvoudige mishandeling van twee naar drie jaar en bij voorbedachte rade van drie naar vier jaar. Wij voorzien echter dat er een rare indruk ontstaat door de strafverhoging in artikel 1. Uit de bepalingen in artikel 2 en 3 blijkt immers dat het verschil tussen het aanbrengen van ernstig letsel of zelfs de dood een kleiner verschil oplevert ten opzichte van de eenvoudige mishandeling zonder letsel dan eerst het geval was. De minister hoogt immers de straf in lid 1 op. Wij hebben een amendement ingediend om dit gat te repareren. Wat het amendement van mevrouw Griffith betreft, staat mijn fractie niet afwijzend tegenover het idee om de strafmaat voor mishandeling zonder letsel te verhogen van twee naar vier jaar. Wel willen wij de trap naar beneden aanpassen, zodat mishandeling met de dood of zwaar letsel tot gevolg relatief net zo zwaar blijft worden bestraft als in het huidige wetsartikel is voorzien.

Wij hebben begrip voor de introductie van het begrip roekeloosheid. Ik heb met interesse geluisterd naar de gedachtewisseling daarover. De verhoging met 50% onderschrijven wij.

Dan kom ik toe aan de culpose verkeersdelicten. Er wordt zeer aanmerkelijk strenger gestraft bij dood door schuld bij verkeersovertredingen. Stel dat men iemand omver rijdt en dat die persoon overlijdt. Omdat men aan het verkeer deelneemt, komt er dan 50% bij. Als men een drankje op heeft, komt er nog eens 50% bij. Zonder dat er sprake is van kwade opzet, zit men zomaar 4,5 jaar in de bak. Dat vind ik prima. Het is een zeer zware aanscherping, maar die kan ik onderschrijven, omdat het een vreselijk delict betreft. Is dit echter ook bekend bij de categorie die het betreft, te weten de jonge rijders? Is het bekend bij de achttienjarigen die hun rijbewijs halen dat dit hen boven het hooft hangt? Als zij niet voorzichtig genoeg zijn en iemand omver rijden die overlijdt, laat staan twee personen, zitten zij zomaar 4,5 jaar in de gevangenis. Ik vind dat dit moet worden opgenomen in de rijexamenleerstof. Nu staat er dat men in overtreding is bij twee glazen drank. Ik vind echter dat de jongeren er ook nadrukkelijk op moeten worden gewezen welke straf hen boven het hoofd hangt. Hoe denkt de minister hierover?

Ik heb twee amendementen ingediend. Het eerste gaat over steekwapens en het andere over ernstige diermishandeling. In het eerste amendement, op de Wet wapens en munitie, gaat het om messen, te weten vlindermessen, boksbeugels, werpsterren, wurgstokken, stiletto's en valmessen. Deze categorie wapens blijft in de bestraffing achter bij de vuurwapens. Wij hebben de straf voor het bezit van vuurwapens opgerekt naar vier jaar celstraf, maar de straf voor het bezit van steekwapens blijft steken op drie maanden. Ik wijs erop dat er in Nederland steekpartijen plaatsvinden om een gympie of een mobieltje. Het bezit van die wapens wordt bestraft met drie maanden. Omdat het bezit van die wapens in een aantal gevallen kan uitmonden in een ernstig delict, heb ik in mijn amendement voorgesteld om dit te bestraffen met negen maanden celstraf. Uit acties in Rotterdam met preventief fouilleren bleek hoe veel jonge mensen met steekwapens op zak lopen en ik wijs erop hoe gevaarlijk dit is. Daarom stellen wij voor om de maximumstraf te verhogen. Ik begrijp dat de fracties van CDA en PvdA daar eventueel sympathiek tegenover staan. Ik hoop dat dit amendement op steun van een meerderheid kan rekenen.

Dan kom ik nu toe aan de dierenmishandeling. Recentelijk is er weer een pony ernstig toegetakeld in Enschede. Mijn fractie vindt de straf op dierenmishandeling veel te laag. De maximumstraf is nu twee jaar. Dierenmishandeling schokt in veel gevallen de samenleving. De paardenbeul in Twente, die al langere tijd actief is, mishandelt paarden en bewerkt deze met stokken en messen. Ik zal u de verdere details besparen, maar er wordt gruwelijk leed aan paarden toegebracht, met ontzaglijk veel pijn. Overigens gebeurt dit ook bij schapen, pony's en andere dieren. Nu wordt dierenmishandeling bestaft met twee jaar, met vermeerdering van een derde als er meerder dieren worden verminkt of mishandeld. Wij vinden dat dit niet kan. Een dier is niet een auto die je bekrast, maar het is een weerloos schepsel dat moet worden beschermd door de overheid. Ik vind dat een aanpassing naar vijf jaar celstraf adequaat zou kunnen zijn, met name omdat dan ook de tbs-maatregel en voorlopige hechtenis in zicht komen. Ik denk dat wij met psychopaten te maken hebben en Duits onderzoek lijkt erop te wijzen dat dierenbeulen zich eerst met dieren verstaan en vervolgens overgaan tot mensen of kinderen. Ik zou daarop niet willen wachten. Ik wil een hoge straf zetten op dierenmishandeling, ook om tegemoet te komen aan de schok in de rechtsorde en de samenleving. Ook verwaarlozing valt daaronder en het onthouden van zorg. Inbegrepen in dit amendement zijn dus veehouders die hun dieren niet willen of kunnen verzorgen, met als gevolg dat deze dood of ernstig verwaarloosd worden aangetroffen. Dat is eveneens een duw in de rug van de dierenbescherming. Er kan makkelijker worden voorkomen dat zulke mensen opnieuw dieren onder hun hoede nemen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik ben het met u eens dat sommige vormen van dierenmishandeling verschrikkelijk gruwelijk zijn. Mijn vraag betreft de strafmaat die u voorstelt. Deze is namelijk hoger dan wat de minister voorstelt voor mishandeling van een mens. Ik vraag mij af of wij dat zo in verhouding kunnen zien. U gaat nu van twee naar vijf jaar, terwijl de strafmaat voor mishandeling van een mens van twee naar drie jaar gaat in het voorstel van de minister. Ik vind dat een vreemde verhouding en hoor daar graag uw commentaar op.

De heerEerdmans(LPF)

In de Dierenwet wordt er geen onderscheid gemaakt tussen poging tot doodslag, doodslag of moord op een dier. Dat is daar niet beschreven. Wij hebben slechts artikel 122, waarin mishandeling strafbaar wordt gesteld. Ik ben het met u eens dat mishandeling van een dier milder bestraft zou moeten worden dan mishandeling van een mens, maar ik beoog de reeksen van mishandeling en ernstige mishandeling te voorkomen. De paardenbeul in Twente is daar een voorbeeld van. Hij heeft misschien wel meer dan 40 paarden vermoord, na deze gruwelijk mishandeld en verminkt te hebben. Dan moet er wel degelijk een veel hogere straf in beeld komen en dat zouden die vijf jaar kunnen betekenen. Dat is ook het maximum. Op dit moment schrik je er werkelijk van als je ziet wat de rechters opleggen in gevallen van gruwelijke dierenmishandeling. Vaak zijn het maar boetes en als het huisdieren betreft, wordt het dier nog teruggegeven ook. Dat vind ik werkelijk onverteerbaar. Ik weet dat dierenmishandeling in de samenleving erg leeft, evenals de vraag welke straffen daarop staan. Mensen vinden de huidige straffen pertinent te laag en ik ben het daarmee eens. Ik wil dat een maximum van vijf jaar kan worden opgelegd voor reeksen van mishandeling. Dat betreft niet alleen paarden. Het gaat ook om de vergiftiging van honden en katten, vaak door eenzame, zieke mensen die zich nergens iets aan gelegen laten liggen en maar doorgaan. Dat kan een groot aantal slachtoffers opleveren. Als een dergelijke dierenbeul wordt opgepakt, mag hij van mij absoluut vijf jaar de bak in.

Tot slot kan ik zeggen dat ik erg blij ben met het initiatief van de heer Van Haersma Buma om de strafmaat voor moord te verlengen van 230 jaar naar levenslang.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik heb nog geen amendement gezien voor een verhoging van de straf naar 230 jaar.

De heerEerdmans(LPF)

Er is een voorstel om van 20 naar 30 jaar over te gaan of naar levenslang. Daar kan ik niet anders dan vrolijk van worden.

Voorzitter. Dat was mijn bijdrage.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik deed het voorstel niet om u vrolijk te maken, maar ik ben blij dat het dit doet. Begrijp ik uit uw inbreng dat de LPF de strafmaat in Nederland vindt deugen, behalve op de punten waarop u wijzigingen voorstelt?

De heerEerdmans(LPF)

Ik heb gisteravond met dezelfde vraag geworsteld. Toen kwam ik met mijn medewerkers tot meerdere voorstellen die ik in amendementen wil doen om zaken bij te stellen. U kent misschien het plan tegen geweld dat de LPF twee jaar geleden heeft aangeboden. Daarin staat onder andere het principe "three strikes you're out", dus dat je nooit meer vrijkomt nadat je drie keer de fout bent ingegaan. Ik wens aanpassingen op meerdere punten, dus de kous is hiermee voor mij niet af. Ik heb mij beperkt tot het indienen van drie amendementen, maar dat is voor mij niet het sluitstuk op dit onderdeel. U mag van ons meer actie verwachten op het punt van de strafmaat in Nederland. Daaronder valt ook het stelsel van minimumstraffen, waarover wij een initiatief hebben aangekondigd.

De heerDe Wit(SP)

Het wetsvoorstel van de minister beperkt zich tot drie onderdelen: de geweldsdelicten, de culpose delicten en vermogensdelicten. In zijn algemeenheid denk ik dat de minister erin geslaagd is, de samenhang duidelijk te verwoorden tussen de verhoging van de verschillende maxima die hij voorstelt in de stukken die wij inmiddels hebben uitgewisseld.

Er blijft voor mij een principiële vraag, die ik ook in de schriftelijke inbreng heb gesteld. Als het uitgangspunt van de nu voorgestelde verhoging van de strafmaxima vooral het maatschappelijk gevoel is dat de straffen op een aantal punten verhoogd moeten worden, rijst dus de volgende vraag. Is dat het louter gehoor geven aan maatschappelijke onvrede, dus het beantwoorden van de gevoelens in de samenleving daarover? Het risico daarvan is dat dan de vergelding extra wordt benadrukt: nog zwaarder straffen.

Een andere mogelijkheid is dat er principieel met dit strafmaximum beter inhoud gegeven kan worden aan de bedoeling van bijvoorbeeld de samenleving om iemand tot inkeer te brengen. Ik mis wel het laatste element. Welk signaal wil je hiermee geven?

Onder anderen ook mevrouw Griffith heeft de vraag gesteld: en dan? Leidt een verhoging van de strafmaxima inderdaad automatisch tot hogere straffen in deze samenleving? Deze vraag is ook in de schriftelijke ronde gesteld. De minister heeft daarop geantwoord. Toch blijft de vraag of wij als wetgever van de rechter kunnen verlangen dat hij meegaat in de gedachtegang dat de strafmaxima verhoogd moeten worden. Of is het zoals de minister hier en daar in zijn antwoord aangeeft, dat het aan de rechter moet worden overgelaten om te wegen? Ik kan mij erin vinden dat het aan de rechter moet worden overgelaten om gebruik te maken van de mogelijkheid om hoger te straffen, als de feiten (de verdachte, de omstandigheden en de achtergrond) daartoe aanleiding geven. Dus: geen automatisme, maar meer de mogelijkheid bieden aan de rechter om in voorkomende gevallen gebruik te maken van het idee dat de samenleving in een bepaald geval strenger en harder moet reageren.

Vandaar dat ik nog een keer expliciet aan de minister vraag om aan te geven hoe hij dit ziet en of ik zijn mening goed heb verwoord.

MevrouwGriffith(VVD)

Er is een mogelijkheid om beperkt invloed uit te oefenen via de strafvorderingsrichtlijnen. Kunt u daar iets over zeggen?

De heerDe Wit(SP)

Daarom heb ik u zojuist ook een vraag gesteld. Wij zijn het erover eens dat de rechter onafhankelijk is en moet blijven. Terecht wijst u erop dat je via de strafvorderlijke weg, simpel gezegd door de eis van de officier, in de richting kan komen van hogere straffen. Dat betekent dat het rekwireerbeleid aangepast moet worden. Het college van procureurs-generaal zou hogere straffen in richtlijnen moeten gaan vastleggen. Op zichzelf is dat denkbaar, maar in de huidige samenleving zien wij ook het verschijnsel dat de rechter steeds de vrijheid heeft om onder de geëiste straffen uit te komen en een lagere straf op te leggen. Die vrijheid moet je de rechter altijd geven. Ik kan mij voorstellen dat je die ruimte biedt aan het openbaar ministerie door middel van een richtlijn om de strafeisen te verhogen. Dat is voor mij echter, gelukkig, nog geen garantie dat de rechter dat automatisch volgt. De rechter moet dus de vrijheid hebben om alles te wegen en op een andere en lagere straf uit te komen.

Voorzitter. Ik ben het eens met het amendement over de motivering. In het verleden heb ik daar ook een keer aandacht voor gevraagd. Het antwoord van de toenmalige minister was: wij hoeven niet zo erg veel aan de motivering te doen, omdat er een meer uniform systeem komt voor het maken van vonnissen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de moderne middelen van ICT. In de standaard moet dan al meer gemotiveerd worden, zo heb ik begrepen. Ik voel er echter veel voor om de motivering explicieter te maken. Dat moet dan wel op basis van de juridische argumenten. Ieder verweer moet weerlegd worden. Als expliciet ergens aandacht voor wordt gevraagd, moet de rechter het doen. Dat vind ik goed. De maatschappelijke acceptatie van een vonnis komt vooral door een goede motivering tot uitdrukking. In dat opzicht ben ik het eens met mevrouw Griffith, die zojuist ook heeft verwoord dat dit een belangrijk aspect is. Wij moeten de rechter in feite opleggen om zijn straf goed te motiveren. Voor de burger die het betreft, voor de dader, voor het slachtoffer en voor de samenleving is het goed. Ook in hoger beroep en cassatie is het goed als een vonnis deugdelijk gemotiveerd is. Er zijn dus talloze redenen om het amendement te steunen. Ik zal dat ook graag doen.

Ik kom thans bij het uitgebreide amendement van de heer Wolfsen en mevrouw De Pater over de Wegenverkeerswet. Zoals ik bij interruptie al duidelijk heb gemaakt, roept het nogal wat vragen op hoe het in de praktijk moet worden vormgegeven. Ik denk ook dat het niet helemaal past in het wetsvoorstel over het verhogen van de maxima, omdat het eigenlijk een bestuursrechtelijke maatregel betreft die uitgaat van het feit dat men voor de tweede keer het rijbewijs kwijt is. Ik ben benieuwd naar de mening van de minister. Desalniettemin lijkt het idee in het amendement mij interessant. Het is ook goed om een signaal te geven dat mensen die voor de tweede keer in de fout gaan door het plegen van een delict met zo ernstige gevolgen, met een forse maatregel worden geconfronteerd.

Ik heb enige twijfel over de kostenbesparing waarover de heer Wolfsen sprak. Als de maatregel is getroffen en men het rijbewijs dus kwijt is, kan ik mij voorstellen dat de praktijk ontstaat van snel een onderzoek vragen en snel proberen aan te tonen dat men genezen is. Wellicht ontstaat zo via de rechtspraktijk een nieuwe praktijk van veel en herhaaldelijk ingediende verzoeken om het rijbewijs terug te krijgen. Het zal ongetwijfeld invloed hebben op de kosten, maar via een omweg zou het toch wat kunnen bijtrekken.

Ik kom ten slotte bij mijn amendement over artikel 336. Voor het gemak ga ik terug tot 1886, het jaar waarin dit artikel in de wet is opgenomen. Daarbij is volgens de wetshistorie gekozen voor een afzonderlijk delict, namelijk het opzettelijk openbaar maken van onware jaarstukken, balans enz. Die keuze voor een afzonderlijk delict is gemaakt, omdat valsheid in geschrifte misschien wel verwant is en voor de hand ligt, maar toch niet helemaal hetzelfde is. Bij valsheid in geschrifte gaat het om het opmaken van een stuk, van een vals stuk, met het oogmerk om dat stuk in het verkeer als bewijs te laten gelden. Dat zit niet direct achter artikel 336. Artikel 336 gaat over het publiceren van jaarstukken waarop ik als buitenstaander of de samenleving mag vertrouwen als waar zijnde. Als dat niet zo is, lijdt de samenleving schade. Het kan de investeerders raken en het kan de aandeelhouders raken. Het kan de mensen die in welke vorm dan ook betrokken zijn bij de jaarstukken, raken. Daarom is gekozen voor een apart delict.

De minister zegt dat hij de strafmaat heeft verhoogd van één jaar naar twee jaar, maar ik vind dat dit te weinig is. Wij hebben bij dit onderwerp al stilgestaan in het debat over fraude in het kader van Nederland Fraudeland? De minister-president en de minister voelden er toen niet voor. Ik vind dat er redenen zijn om het wel te doen. In de eerste plaats is er een onderscheid met artikel 225 over valsheid in geschrifte. In de tweede plaats heeft de minister in 2003 de nota naar aanleiding van het verslag geschreven. Sindsdien zijn er nogal wat dingen gebeurd. Wij kenden de zaak-Enron al, maar er zijn zaken geweest rond Ahold en Parmalat. In zekere zin kunnen ook de oliereserves van Shell worden genoemd. De samenleving is op dit moment wat dat betreft wel enigszins onder invloed gekomen van dit soort schandalen. De publieke verontwaardiging, die argument is om bijvoorbeeld een strafverhoging toe te passen, is er dus wel degelijk, zeker als het gaat om de witteboordencriminaliteit. Hoe lost de samenleving dit punt op? Je kunt dan niet verwijzen naar artikel 225. Opmerkelijk is dat dat artikel wel het strafmaximum van zes jaar kent. Waarom dan niet het specifieke strafbare feit van artikel 336 apart verhogen naar zes jaar? Wat de argumentatie betreft is het nog de vraag of artikel 225 zo gemakkelijk kan worden gebruikt. Neem een bedrijf dat van siteletters gebruik maakt. Als de verdachte zwijgt, krijg je daar geen vat op. Het is dan nog maar de vraag of artikel 225 kan worden bewezen. Waar het in artikel 336 gaat over het met opzet naar buiten brengen van documenten, is het de vraag of je daar niet een veel gemakkelijker strafbaar feit hebt dan artikel 225. Ook die samenhang zie ik graag. Ook in dat opzicht moet het bewijs een element zijn om bij de strafverhoging een rol te spelen. Verder verwijs ik, net als de minister, naar de internationale verhoudingen. In de VS wordt dit delict bestraft met 20 tot 25 jaar, wat nogal wat meer is dan de nu voorgestelde twee jaar, niet alleen door de minister, maar ook door mij. Ik beveel het amendement nog eens aan bij de minister.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Op de voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel is al uitvoerig ingegaan. Anderen hebben al gewezen op de motie die zeseneenhalf jaar geleden in deze Kamer, overigens met algemene stemmen, is aangenomen, waarin de regering werd verzocht om eerst een inventarisatie te maken van de strafmaxima, en daaraan consequenties te verbinden. Welnu, dat is gebeurd, en de uitvoering van die motie zoals die in dit wetsvoorstel, met inbegrip van inmiddels drie nota's van wijzigingen, is neergelegd, kan op onze steun rekenen. Dat wil niet zeggen dat er geen vragen zijn te stellen en opmerkingen zijn te maken. Ik denk overigens dat het goed is om straks eerst de minister aan het woord te laten over de amendementen.

Wat is nu precies de aard van dit wetsvoorstel? Je kunt het zien als een soort periodieke onderhoudsbeurt. Het is zinvol om af en toe te bezien of het sanctiestelsel als onderdeel van het materiële strafrecht nog wel voldoet aan de eisen die wij daaraan actueel stellen. Wettelijke strafmaxima geven een bovengrens aan voor de meest ernstige gevallen die onder de gegeven delictsomschrijving kunnen vallen. Relatieve ernst ten opzichte van de strafmaxima in andere strafbaarstellingen speelt daarbij ook een rol. Samen moeten deze afwegingen tot een proportionele bestraffing door de rechter kunnen leiden. Bij de keuze door de wetgever voor een bepaald strafmaximum zijn de relatieve ernst van het feit en het zwaarste geval richtinggevend. Bij een onderhoudsbeurt moet dus vooral worden gelet op verhoudingen en eventueel bestaande inconsequenties, wil een enigszins evenwichtig en samenhangend geheel ontstaan, dan wel behouden blijven. Het is dan zaak te voorkomen dat er niet gemakkelijk door allerlei incidentele wijzigingen inconsequenties kunnen ontstaan. Juist het totaal moet in beeld blijven bij de beoordeling van dit wetsvoorstel, en eventuele toekomstige aanpassingen.

Het wetsvoorstel heeft maar een betrekkelijke betekenis. In de eerste plaats is al bekend dat het geen grootscheepse integrale herziening van strafmaxima zal worden: het gaat maar om enkele onderdelen, die de laatste jaren tot vragen en discussie hebben geleid. Verder ligt de relatieve betekenis van het wetsvoorstel voor de strafrechtspleging in de omstandigheid dat de wetgever hier zijn positie bepaalt ten opzichte van maatschappelijke opvattingen, maar meer ook niet. Het is in elk geval niet de bedoeling van de regering, dat er daadwerkelijk zwaarder gaat worden gestraft als gevolg van de wettelijke verhoging van een aantal strafmaxima. De verhoging moet volgens de toelichting worden opgevat als een signaal aan de rechter, maar het is niet de bedoeling invloed uit te oefenen op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraffen. Het wetsvoorstel brengt ook geen wijziging aan in het opsporing- en vervolgingsbeleid. Er vindt ook geen aanpassing plaats van de richtlijnen voor strafvordering. De regering omschrijft de strekking van het wetsvoorstel met responsief en niet directief. Dat zijn mooie woorden, maar de vraag rijst wat de precieze betekenis van het wetsvoorstel is en wat de signaalfunctie ervan inhoudt. De regering zegt voorts dat niet wordt verwacht dat door het aanpassen van een aantal wettelijke strafmaxima de criminaliteit wordt teruggebracht. Er wordt geruststellend aan toegevoegd dat de beschikbare celcapaciteit als gevolg van dit wetsvoorstel niet onder druk komt te staan. Wat wil de regering eigenlijk met dit wetsvoorstel, als de relatieve betekenis ervan op deze manier wordt benadrukt? Zal het dan wel enig praktisch effect hebben, ook gelet op het feit dat de huidige strafmaxima door de rechter in het algemeen niet als knellend worden ervaren. Vanuit deze gedachtegang heb ik sympathie voor eerdere opmerkingen, niet in amendementen neergelegd, en amendementen over de motivering van de rechterlijke vonnissen en het verlangen om een versterkte motivering. Ook vind ik dat er duidelijker moet worden ingegaan op de vraag waarom strafvorderingrichtlijnen niet zouden moeten worden aangepast. Is dat geen logische consequentie van de stelling dat in een aantal gevallen de geldende strafmaxima te laag zijn?

Over het meest wenselijke maximum van een concrete strafbaarstelling, strafbedreiging, kun je van mening verschillen. Ook als je vindt – dat geldt voor mijn fractie – dat vergelding een belangrijk strafdoel is, dan kun je nog niet stellen dat daarmee een bepaalde maat is gegeven. De evenredigheid valt niet met een schaartje te knippen. Je kunt wel naar twee kanten ontsporen. Straffen kunnen te slap zijn en daardoor onvoldoende beteugelend werken. Straffen kunnen ook te streng zijn en daardoor meer wonden veroorzaken dan genezen. Wij hebben de indruk dat in de sfeer van de gewelds- en zedendelicten de straf vaak terecht als te licht wordt ervaren. Wij hebben sympathie voor voorstellen die leiden tot de mogelijkheid van een hogere strafmaat, bijvoorbeeld bij mishandeling. Wij hebben tevens sympathie voor amendementen die wat dat betreft nog verder gaan.

Los van de hoogte van de straffen is het zaak discrepanties en inconsequenties in het geldende stelsel van strafmaxima op te heffen. Een discrepantie in het bestaande stelsel is dat de maximale straf ter zake van dood door schuld in het verkeer negen jaar bedraagt en dood door schuld, in het Wetboek van Strafrecht, negen maanden. Daarvoor kan geen goede rechtvaardiging worden gevonden. Daarnaast wijs ik op het verschil in strafmaat als het gaat om het opzettelijk van het leven beroven van een ander, artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, 15 jaar, en dood door schuld, artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, negen maanden. Deze discrepanties, door de onderzoekers in het rapport terecht scheefgroei genoemd, worden in het voorstel enigszins gemitigeerd door naast de verhoging van de maxima voor niet roekeloze, culpose gedragingen, een afzonderlijk maximum te introduceren voor schuld die bestaat uit roekeloosheid als zwaarste vorm van culpa. In feite speelt een normatieve kwalificatie een rol bij de vaststelling van de schuld. Dat is weliswaar een wettelijke norm, maar het begrip "roekeloosheid" is in de rechtspraak en de dogmatiek geen onbekend begrip. Hoewel in de praktijk vermoedelijk nog de nodige vragen zullen rijzen over de grens tussen roekeloze en niet roekeloze onvoorzichtigheid, menen wij dat terecht een afzonderlijk maximum is voorgesteld voor zeer onvoorzichtig gedrag, waarbij welbewust en met ernstige volgen voor het leven of de lichamelijke integriteit onaanvaardbare risico's worden genomen, zoals dit wordt uitgelegd als de invulling van het begrip "roekeloosheid". De gesignaleerde discrepanties worden er tot op zekere hoogte door opgeheven. Bezien naar de strafmaxima is het verschil tussen doodslag en dood door schuld in het geldende strafrecht zeer groot. Voor het een geldt 15 jaar en voor het ander 9 maanden. In het wetsvoorstel is het verschil tussen roekeloze en niet-roekeloze schuld 4 jaar en 2 jaar. Tegelijkertijd vermindert het verschil tussen roekeloosheid enerzijds en opzet anderzijds opzet tot 4 jaar en 15 jaar. Is dit niet een te grote kloof?

Met veel van de afzonderlijke verhogingen kunnen wij instemmen. Dat geldt ook voor de nota van wijziging inzake de aanpassing van de hoogte van de geldboetes aan de geldontwaarding sinds 1983. Hoe staat het met het idee om de geldboete te relateren aan het met het strafbare feit behaalde voordeel?

Wij hebben met instemming kennis genomen van de herziening van de recidiveregeling. Deze is op gang gebracht door de motie-Nicolaï/Van Oven/Van de Camp van november 2001. Recidive zal als algemene strafverzwaringsgrond gelden. De huidige, ingewikkeld geformuleerde regeling waarvan de reikwijdte tamelijk beperkt is, functioneert bepaald niet optimaal. Daarom is het toe te juichen dat de regering op advies van de Raad van State voorstelt om de regeling op te nemen in het algemene deel van het Wetboek van Strafrecht tot de voorgestelde wijziging is geëffectueerd. In de praktijk heeft men soms de ervaring dat er door allerlei vormen van samenloop een soort kwantumkorting van toepassing is. Het is goed dat hieraan een halt wordt toegeroepen.

Ik ben blij dat in dit wetsvoorstel ook de bepalingen inzake de verstoring van commissievergaderingen worden aangescherpt. Een jaar of vijf jaar geleden werd in een zaal als deze toenmalig staatssecretaris Cohen door bezoekers in de boeien geslagen. Ik vond dat er toen te laconiek werd gereageerd op een vergaande inbreuk. Het is goed dat dit wetsvoorstel hierin expliciet voorziet.

De oude bepalingen inzake het tweegevecht zijn niet langer nodig. Gelukkig worden dergelijke delicten door andere bepalingen gedekt. Het viel mij op dat de CDA-fractie zich op de kaapvaart heeft gestort. Enigszins wantrouwend vroeg ik mij af of dit te maken heeft met de huidige bezuinigingen. Wellicht wil men aan extra geld komen door mogelijkheden te scheppen voor de kaapvaart. Uit de toelichting heb ik inmiddels begrepen dat dit niet de bedoeling is.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Volgens dit artikel kan de regering nog steeds vergunningen voor de kaapvaart verstrekken. Ik heb de minister de open vraag voorgelegd of hij voornemens is om dat te doen.

De heerVan der Staaij(SGP)

Dat was helder. Het intrigeerde mij dat uw fractie zich bezighield met de kaapvaart zonder dat dit maatschappelijk sterk leeft. Maar beschouwingen over dit soort diepere roerselen zijn wellicht niet geschikt voor dit wetgevingsoverleg.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Duinkerken hoort dan wel niet tot het Koninkrijk der Nederlanden, maar soms denk ik wel eens dat wij daar een paar schepen moeten stationeren.

MinisterDonner

Duinkerkers waren piraten en geen kapers.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter. Herijking van strafmaxima vraagt om precisie en om een evenwichtige benadering, zeker in een tijd waarin de roep om harder straffen steeds luider wordt. Overigens vindt mijn fractie dat de regering een en ander evenwichtig benadert. Evenals andere woordvoerders vraag ik mij af welk doel de regering hierbij voor ogen heeft. In de memorie van toelichting geven de onderzoekers prof. De Hulle, mr. Koopmans en prof. De Roos aan dat het oorspronkelijke idee van de ontwerpers van het Wetboek van Strafrecht was dat het oordeel over de ernst van het feit het belangrijkste ijkpunt was, waarbij men oog had voor afstemming van de strafmaxima bij vergelijkbare delicten. Ook nu is er sprake van onevenwichtigheid in de strafmaxima voor vergelijkbare delicten. De regering schrijft in de memorie van toelichting dat het belang van een evenwichtig stelsel van wettelijke strafmaxima er volgens de onderzoekers in schuilt dat een beheerste humane reactie op de wetsovertredingen mogelijk wordt en disproportionele repressie kan worden voorkomen. De onderzoekers wijzen erop dat strafmaxima voor het OM en de strafrechter een belangrijk richtsnoer vormen bij de straftoemeting in concrete gevallen. De fractie van GroenLinks vindt het van zeer groot belang dat de functie van strafmaxima in deze zin blijft bestaan.

De regering schrijft verder dat de wettelijke strafmaxima in de praktijk van de Nederlandse strafrechtpleging niet als knellend worden ervaren en dat de maximale straf zelden wordt opgelegd. Zij heeft daarom een zekere terughoudendheid betracht bij het wetsvoorstel. Mijn fractie kan dat op zich billijken.

De regering stelt ook dat in onze samenleving zwaarder wordt getild aan geweldsdelicten en een aantal andere delicten en dat zij daarom is gekomen tot ophoging van een aantal maximale straffen. Zij ziet dit als een signaal aan de rechter, zoals zij in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft. Dat wil echter niet zeggen dat zij vindt dat die zwaardere straf in alle gevallen moet worden opgelegd. Welk doel heeft de regering voor ogen bij de verhoging van de strafmaxima en hoe denkt zij dat dit uiteindelijk gaat uitpakken? De fractie van GroenLinks hecht eraan dat de minister vandaag in zijn beantwoording aan de Kamer een duidelijke toelichting geeft op dit punt.

De fractie van GroenLinks vindt "Het straffen van de toekomst", een stuk dat het OM bij zijn jaarverslag heeft geschreven, zeer interessant. Daarin staat dat de bestraffing zich in een crisis lijkt te bevinden. Het gaat daarbij om een breed palet van problemen, onder meer de capaciteitsproblemen in gevangenissen. Er staat verder dat er geen eenduidigheid bestaat in de visie op wat met straf wordt beoogd, terwijl in de loop van de jaren een verschuiving is opgetreden in de visie op het uiteindelijke doel van bestraffen. Oorspronkelijk was straffen gericht op de dader, later moest ook aan het slachtoffer tegemoet worden gekomen, terwijl nu de beveiliging van de samenleving ook een steeds belangrijker rol gaat spelen bij het opleggen van de straf. De fractie van GroenLinks zou graag vernemen of ook dit laatste punt een rol speelt in het oordeel van de regering over het verhogen van de strafmaxima. De minister komt in de derde nota van wijziging zelf met de mogelijkheid tot hoger bestraffen van een valse bommelding of een nepbom. Daar komt een straf van vier jaar "uit de hoge hoed". Mijn fractie vindt die straf behoorlijk hoog. Welke gedachte ligt er ten grondslag aan deze hoge strafmaat? Zij is het volstrekt met de minister eens dat dergelijke zaken bestraft moeten worden. Mensen veroorzaken door dit soort valse meldingen grote gevoelens van onrust en onveiligheid. Vier jaar is echter een hoge strafmaat in vergelijking met allerlei andere strafmaten. Is het idee hierachter dat een dergelijke hoge strafmaat preventief kan werken en dat daarmee de samenleving wordt beveiligd? Het OM benadrukt overigens in zijn stuk dat de proportionaliteit van belang is. De straf moet in redelijke verhouding staan tot wat is misdaan. Dat lijkt altijd een belangrijk richtsnoer te zijn.

Voorzitter. Ik kom nu bij de bespreking van het wetsvoorstel en de amendementen die mijn fractie heeft ingediend. Ik zei al dat de regering met de verhoging van de strafmaxima bij geweldsdelicten tot uitdrukking wil brengen dat er in onze samenleving zwaarder wordt getild aan geweldsdelicten. De wijze waarop dat in dit wetsvoorstel gebeurt, kan de instemming hebben van de fractie van GroenLinks. Ook de "culpose" delicten in de Wegenverkeerswet hebben tot doel om een passende strafrechtelijke reactie mogelijk te maken in gevallen waarin onvoorzichtig gedrag zwaar lichamelijk letsel of dood tot gevolg heeft. Ook daar worden hogere maximale straffen voorgesteld en wordt beoogd om zaken beter met elkaar in evenwicht te brengen. Ten slotte gaat het wetsvoorstel natuurlijk over vermogensdelicten. Overigens steunen wij graag het amendement op dit punt van de fractie van de SP, ingediend door de heer De Wit.

In grote lijnen kunnen wij de voorstellen die door de regering worden gedaan, steunen. Wij blijven een vraag houden over het apart bestraffen van roekeloosheid bij misdrijven, dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel. Ook de CDA-fractie heeft deze vraag geopperd. De regering motiveert dit vooral met een aantal voorbeelden. Op zichzelf kunnen wij dat goed volgen. Het beroemde Porschedelict is genoemd. Deze voorbeelden hebben specifiek betrekking op verkeersdelicten. De fractie van GroenLinks vindt het vrij moeilijk om precies te definiëren wat roekeloosheid is. De vraag is of dit apart strafbaar moet worden gesteld en waarom er niet voor is gekozen om de strafverhoging die ten gevolge van roekeloosheid kan worden opgelegd, te beperken tot de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht. Waarom is ervoor gekozen om dit in algemene zin als strafverzwarende aparte omstandigheid toe te voegen? Graag zou ik daar een duidelijk antwoord van de minister op krijgen.

Ik wil een aantal amendementen die mijn fractie heeft ingediend, nog kort toelichten. Het amendement op stuk nr. 18 gaat over een wijziging van artikel 77g. Ons amendement wil een koppeling van taakstraf aan jeugddetentie ook mogelijk maken bij straffen tot aan zes maanden jeugddetentie. Nu is het alleen maar mogelijk om een taakstraf op te leggen in combinatie met een straf van maximaal drie maanden. Ons is gebleken dat dit in de praktijk vaak tot problemen leidt, zeker gezien het lange voorarrest. Het komt regelmatig voor dat een jongere die voorkomt, op dat moment al bijna zijn hele drie maanden erop heeft zitten. Het is dan voor de rechter niet meer mogelijk om een taakstraf op te leggen omdat dan in feite al aan een vrijheidsstraf van drie maanden is voldaan. In veel gevallen is het echter heel zinvol, zeker voor de resocialisering van de persoon, om die taakstraf wel op te leggen. Mijn fractie stelt daarom voor om die combinatie toch mogelijk te maken, ook bij een straf tot maximaal zes maanden jeugddetentie. Ik merk overigens op dat in de tijd dat dit idee is ontstaan, de Centrale raad voor de strafrechtstoepassing al adviseerde om zes maanden jeugddetentie in combinatie met taakstraf mogelijk te maken.

Het tweede amendement dat wij hebben ingediend is het amendement op stuk nr. 20. Overigens heeft de heer Wolfsen hierover al een vraag gesteld. In dit amendement stelt GroenLinks voor om artikel 295 van het Wetboek van Strafrecht te wijzigen. Het lijkt nu onmogelijk te zijn om mensen die een moord plegen die echt samenhangt met de uitoefening van hun beroep, via de rechter uit hun beroep te laten zetten. Overigens is er altijd het tuchtrecht, maar de rechter kan niet opleggen dat deze persoon zijn beroep niet meer mag uitoefenen. Het lijkt ons dat dit in sommige gevallen wel mogelijk moet zijn. Ik spreek nu over de zaak van Lucy de B., waar dit niet mogelijk bleek te zijn. Het is overigens opvallend dat voor doodslag en zedendelicten een aantal ontzettingen uit bepaalde ambten wel mogelijk zijn. Dat is voor moord nu niet mogelijk. Wij vinden dat het voor moord en doodslag mogelijk moet zijn om iemand via de rechter uit zijn beroep te ontzetten. Daarom dienen wij dit amendement in.

De heer Wolfsen vroeg naar artikel 28, dat het ook nu al mogelijk maakt om mensen uit hun ambt of beroep te zetten. Wij hebben vastgesteld dat dit een soort algemeen artikel is. Uiteindelijk wordt dit ingevuld in andere artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Wij hebben niet kunnen ontdekken dat het mogelijk is dat de rechter iemand uit zijn beroep ontzet bij moord en doodslag in het beroep. Ik wacht graag de reactie van de minister af.

De heerEerdmans(LPF)

Wordt een brandweerman die wordt verdacht van brandstichting, bij dit amendement meegenomen, of is dat geen misdrijf tegen het leven gericht? Ik kan mij het voorbeeld van Lucy de B. voorstellen, maar kan het ook gaan om iemand die in een fabriek werkt en een moord begaat? Wordt hij dan uit zijn beroep ontzegd? Ik vraag even een specificatie.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het gaat erom dat iemand een ernstig misdrijf tegen het leven gericht, pleegt in het kader van de uitoefening van het beroep. Ik heb het voorbeeld gegeven van de verpleegster Lucy de B. Dat kan ook in een aantal andere gevallen. De beoordeling is altijd aan de rechter, dus de precieze vraag over de brandweerman kan ik niet beantwoorden. Als iemand in het kader van zijn beroep een misdrijf tegen het leven pleegt, is het idee dat de mogelijkheid moet bestaan om hem uit dat beroep te ontzetten. Wij hebben het idee dat dit nu niet mogelijk is, vandaar dit amendement.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik denk dat mevrouw Vos gelijk heeft dat het beperkt is tot bepaalde delicten. Ik vind de gedachte heel sympathiek en wij zullen deze ook steunen. Ik vraag haar of zij in overweging wil nemen om het amendement niet te beperken tot moord en doodslag, maar aan te passen tot een meer algemene bepaling, die geldt voor alle delicten die worden gepleegd in heel nauwe samenhang met een beroep, zoals brandstichting.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het is een heel zware maatregel, maar ik denk dat het goed is om erover na te denken of een meer algemene toepassing mogelijk is. Dat neem ik in beraad.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Mevrouw Vos wil artikel 295 wijzigen, waarin staat dat iemand bij moord, doodslag enz., wel kan worden ontzet uit de rechten in artikel 28, eerste, tweede en vierde lid, maar niet van het vijfde lid. Daar gaat het waarschijnlijk om, want het vijfde lid is ontzetting van de beroepen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ja, inderdaad.

De heerVan der Staaij(SGP)

Hoe verhoudt deze strafrechtelijke benadering, waarvoor ik op zichzelf sympathie heb, zich tot andere mogelijkheden? Een verpleegkundige moet als zodanig geregistreerd staan. Dat kan ook een reden zijn om te zeggen dat iemand zijn beroep niet meer mag uitoefenen. Wat is een taak van het strafrecht en wat moet op een andere manier door de wet worden geregeld?

MevrouwVos(GroenLinks)

Dat is een terechte vraag. Wij hebben het in de huidige vorm beperkt tot ernstige misdrijven, tegen het leven gericht. Dit gaat om de meest ernstige misdrijven. Wanneer zij in het kader van een beroep worden uitgevoerd, vinden wij dat het strafrecht als middel aan bod moet kunnen komen om iemand uit dat beroep te zetten. Er zijn tal van delicten waarbij het op andere wijze kan worden geregeld, bijvoorbeeld door tuchtrecht of beroepsmogelijkheden. Daarom hebben wij een beperking opgenomen in het huidige voorstel.

Wij hebben drie amendementen ingediend, die ik nog even kort toelicht. In amendement op stuk nr. 22 gaat het om iemand die voor de lol of om iemand te bedreigen, keihard op een ander inrijdt. Hij doet dat niet met de bedoeling om die persoon te doden of zwaar letsel toe te brengen, maar wel om die persoon veel schrik aan te jagen. Er zijn ook mensen die het gewoon leuk vinden om dat te doen. Nu kan zo iemand niet ontzegging van het rijbewijs worden opgelegd. Naar onze mening zou die mogelijkheid er wel moeten zijn, want op zo'n manier mag je een voertuig nooit en te nimmer gebruiken. Het idee achter dit amendement is om ontzegging van het rijbewijs mogelijk te maken. Als dat inrijden op iemand wel tot ernstig lichamelijk letsel leidt, kan iemand voor doodslag worden veroordeeld. Er is dus wel degelijk het een en ander mogelijk, maar wanneer er geen sprake is van ernstig lichamelijk letsel, kan iemand het rijbewijs niet ontzegd worden en die mogelijkheid achten wij wel gewenst.

Wij hebben twee amendementen ingediend die betrekking hebben op ernstige misstanden, met name in de dierenhandel waar onder het mom van winstbejag dieren ernstig mishandeld of verwaarloosd worden. Mijn fractie meent dat op dit punt een stevig signaal moet uitgaan naar degenen die zich daaraan helaas schuldig maken. Wij stellen in amendement op stuk nr. 24 voor, de geldboete te verhogen voor degenen die zich beroepsmatig bezighouden met het houden van dieren en zich aan ernstige mishandeling en dergelijke schuldig maken. In dergelijke gevallen moet de geldboete van de naast hogere categorie kunnen worden opgelegd, juist vanuit het idee dat deze mensen handelen uit winstbejag. Dat gedrag moet met een zeer hoge geldboete bestraft worden. Nu is daarvoor een boete uit de vierde categorie mogelijk en volgens ons zou dat een boete van de vijfde categorie moeten zijn.

Ons amendement op stuk nr. 25 betreft het feit dat voor degenen die dieren houden en die ernstig mishandelen een verbod op het houden van dieren mogelijk moet kunnen worden. Wij doelen met name op degenen die bedrijfsmatig dieren houden. Via de rechter moet het mogelijk worden een onthouding van het beroep van maximaal een jaar te kunnen opleggen.

De voorzitter:

Ik weet dat de minister een schorsing wenst. Het idee is om tot half vijf te schorsen en daarna door te gaan, zodat de vergadering om acht uur gesloten kan worden.

De beraadslaging wordt van 16.02 uur tot 16.30 uur geschorst.

MinisterDonner

Voorzitter. Ik dank de verschillende leden van de Kamer die hun instemming met de opzet van het wetsvoorstel tot uitdrukking hebben gebracht. Het is jammer dat er een vertraging is opgetreden tussen het moment van het initiatief en het moment van bespreking. Een aantal ontwikkelingen hebben daardoor inmiddels hun beslag gevonden. Ik kom daarop terug bij de behandeling van de verschillende amendementen. Een aantal zaken speelt ook bij wetsvoorstellen die in voorbereiding zijn of die elders aan de orde zijn.

Het belang is om te komen tot een evenwichtig stelsel van maximumstraffen in het Wetboek van Strafrecht. Aanleiding voor het voorliggende wetsvoorstel en het onderzoek dat daaraan ten grondslag heeft gelegen, is de vraag of in de loop van de tijd, door het proces van wijziging of de veranderde waardering van bepaalde delicten, geen foute verhouding is ontstaan tussen maximale strafbedreiging, bepaalde delicten en maatschappelijke opvattingen. Uit onderzoek blijkt ook dat die conclusie niet gerechtvaardigd is. Er blijkt geen sprake van. Dat laat overigens de vraag in het midden zoals die vandaag door sommigen aan de orde is gesteld: zijn de straffen niet in het algemeen te laag. Dat is niet mijn conclusie. Dat is ook niet de conclusie van een aantal amendementen.

Uit de cijfers van de afgelopen jaren blijkt dat Nederland, bij het aantal straffen gerelateerd aan de bevolking, van relatief achterliggend is verschoven naar de andere kant van het scala. Wij moeten overigens ook de wijze bekijken waarop straffen in de wet in de verschillende landen worden geformuleerd. Wat is de duur van de periode dat iemand feitelijk in het gevang zit voor een bepaald delict? Daarin bestaan heel beperkte verschillen tussen de landen in Europa. Daar is recent ook in de kranten op gewezen als het om boetes gaat of om gevangenisstraffen. Wie in Nederland zes maanden krijgt, zit daarvan in beginsel vier maanden uit. Wie in België zes maanden krijgt, zit daarvan maar twee maanden uit. De indruk is dat onze straffen laag zijn. De facto blijkt de duur dat iemand in de gevangenis zit echter ongeveer vergelijkbaar met de duur elders in Europa.

Uit de ingediende amendementen blijkt duidelijk de behoefte van de Kamer om het strafrecht als zodanig aan de orde te stellen. Een groot aantal voorstellen heeft betrekking op zaken die alsnog bij amendement in het wetsvoorstel aan de orde moeten komen. Het is blijkbaar te lang geleden dat wij op deze algemene wijze tegen het strafrecht hebben gekeken. Dat biedt immers de gelegenheid om de vragen te behandelen of wij niet hier of daar aandacht aan moeten besteden. Het voorliggende wetvoorstel is een voorstel tot verhoging van de strafmaat voor een aantal delicten. Het plaatsen van geheel andere onderwerpen daarin, bijvoorbeeld het puntenrijbewijs, maakt noodzakelijk dat het wetvoorstel terug moet naar de Raad van State alvorens men verder kan gaan met behandeling. Er is dan immers sprake van afwijking van de oorspronkelijke bedoeling. Bij de behandeling van de amendementen zal ik ingaan op een aantal punten die hier aan de orde zijn gesteld. Wat wij er verder ook van vinden, het betekent dat een aantal punten, en daarmee het gehele wetsvoorstel, opnieuw moet worden voorgelegd aan de Raad van State. Tegelijkertijd hoop ik aan te geven hoe wij op een andere wijze aan die gedachte tegemoet kunnen komen.

Mevrouw Griffith, maar ook anderen, hebben gevraagd waar wij mee bezig zijn. Wat wil de regering met het wetsvoorstel? Welnu, dit moet worden bezien tegen de achtergrond van datgene waaruit het is voortgekomen. De opzet was, om in den brede te bezien of het systeem van maximale straffen nog adequaat en evenwichtig is en niet om te bezien hoe het strafrecht functioneert. Daarom staat in de stukken dat deze exercitie geen aanleiding vormt om te komen tot verandering van het vorderingsbeleid van het openbaar ministerie of om het strafbeleid van de rechter op zichzelf genomen aan de orde te stellen. Als wij menen dat bepaalde zaken zouden moeten veranderen, zoals de strafmaat of het delict, leggen wij specifieke wetsvoorstellen aan de Kamer voor. Bij dit wetsvoorstel gaat het om de achtergrond waartegen dergelijke voorstellen worden gedaan. Daarom was het niet de opzet van dit wetsvoorstel om in het algemeen tot zwaardere straffen te komen. Ik heb aangegeven dat daartoe in het algemeen geen aanleiding bestaat. Ik zie wel degelijk in dat dit wetsvoorstel niet het antwoord is op vragen van burgers of er bij bepaalde delicten niet een zwaardere straf opgelegd zou moeten worden. Ik constateer wel dat het daarbij vaak om specifieke delicten gaat en niet om een categorie delicten.

Dit wetsvoorstel heeft meer het karakter van een onderhoudsbeurt. Als je de auto een onderhoudsbeurt laat geven, ga je ervan uit dat je ongeveer dezelfde auto terugkrijgt en dat het niet plotseling een raceauto is geworden, terwijl je met een gewone toerauto naar de garage was gegaan. Van dit wetsvoorstel moet niet worden verwacht dat het strafrechtsysteem daardoor als zodanig fundamenteel verandert of in zijn werking verandert. Dat was ook niet de opzet. Als dat de bedoeling was geweest, zouden wij het anders hebben moeten insteken.

Uit het onderzoek bleek inderdaad dat er aanleiding was om de strafmaxima voor geweldsmisdrijven, culpose misdrijven en een aantal vermogensdelicten te heroverwegen. Verder was er aanleiding om de recidiveregeling gelijk te trekken voor alle gelijksoortige misdrijven. U begrijpt dat ik ook om andere redenen een zekere verwantschap heb met de recidiveregeling in het Nederlandse strafrecht; mijn grootvader heeft de eerste regeling voorgesteld. Die is echter nooit in werking getreden.

De heerWolfsen(PvdA)

En de huidige wordt nooit gebruikt!

MinisterDonner

Wat betreft het aanpassen van de geldboetecategorieën aan de geldontwaarding wordt het systeem voorgesteld van eenmalige aanpassing en vervolgens van de mogelijkheid van regelmatige aanpassing bij AMvB.

Mevrouw Griffith vroeg waarom herijking nodig is als de strafmaxima niet knellend zijn. Welnu, in deze exercitie was vooral het evenwicht tussen de verschillende categorieën aan de orde. Dat is echter niet in tegenspraak met de gedachte dat die strafmaxima oriënterend zijn, ook voor het vorderingsbeleid van het openbaar ministerie. Dat vorderingsbeleid houdt niet in dat het OM altijd op de maxima vordert. Het vordert op de vergelijking en het gelijkgewicht tussen de verschillende sancties. In die zin biedt het wel degelijk een oriëntatie en in die zin zal deze bijstelling op den duur gevolgen hebben voor het beleid van het OM. Meestal kan een gewijzigde maatschappelijke opvatting zoals over geweldsdelicten al tot uitdrukking gekomen zijn in het beleid van het OM, zonder dat het voor de strafmaat een gevolg heeft. Daarom zijn de twee uitspraken heel wel met elkaar verenigbaar.

De heerVan der Staaij(SGP)

De minister zegt dat er wel iets mee zal gebeuren in de praktijk, maar niet op alle punten. Op welk moment kunnen wij nu een concrete uitwerking ervan zien in de strafvordering?

MinisterDonner

Dit leidt niet onmiddellijk tot een wijziging van het vorderingsbeleid, omdat ik die ruimte binnen de huidige strafmaxima al heb. Daar waar dat nodig is, zijn de aanwijzingen voor het OM al geleidelijk aangepast aan de veranderde maatschappelijke inzichten. Wat wij hier doen, is niet een aanpassing aan nieuwe maatschappelijke inzichten. Dat blijkt ook uit een onderzoek. Het zit hem meer in het gelijkgewicht, in de veranderde opvattingen. De vaststelling is zeven jaar geleden gedaan, dus dat is in de achterliggende jaren geleidelijk al tot uitdrukking gekomen. Vergist u zich niet: een belangrijk deel van wat tegenwoordig het cellenprobleem heet, is een gevolg van het feit dat de rechterlijke macht in de afgelopen jaren steeds zwaarder is gaan straffen. Er is binnen de bestaande strafmaat, binnen de maximale straffen een verhoging van de gemiddelde straf opgetreden. Voorts is er geleidelijk een onderscheid ontstaan tussen de verschillende straffen. Dat is een vloeiend proces, waarin met dit wetsvoorstel weer een stap wordt gezet in het gelijktrekken van die ontwikkelingen. Dat betekent echter niet dat die ontwikkelingen daar nu onmiddellijk weer op gaan reageren. Het is in antwoord op de vraag van mevrouw Griffith niet de bedoeling om hier over de hele linie te komen tot een verzwaring van straffen.

Het ligt wat anders met het punt dat mevrouw Vos aan de orde stelde, toen zij verwees naar het artikel van het OM over de crisis in de bestraffing. Dat is een heel ander probleem. In het artikel komt aan de orde dat het opleggen van straffen zelfs na aanscherping niet zonder meer het gewenste effect heeft op het voorkomen van misdrijven. Er zijn zelfs categorieën personen die niet meer met straf tot een verandering in hun gedrag zijn te brengen. Wij hebben het vorige week over de tbs-gevallen gehad. Dat ligt weer net iets anders, omdat het een behandeling betreft. Maar veelplegers zijn een ander voorbeeld, waarbij in wezen de straf weinig effect meer heeft op het gedrag van personen. Dat is het probleem dat het OM aan de orde stelt en dat is ook een onderwerp waarover ik de Kamer nog voor de zomer een brief hoop de sturen. De vraag is namelijk inderdaad hoe wij daarop een antwoord proberen te vinden. Dat zal meer gelegen zijn in verdergaande differentiatie dan in het blijven verhogen van de feitelijke straffen. Vaak blijft toch de vraag: is dit nodig vanuit een oogpunt van vergelding? Daar is niet van gebleken. Uit het oogpunt van preventie werkt het niet echt, moet je constateren. De lengte van de straffen wordt dan vaak een contra-indicatie voor het resocialiseren van betrokkene. Je moet je afvragen of je met de straffen wel op de goede weg bent. Dat is evenwel een fundamentele vraag die nu niet aan de orde is. Ik hoop die vraag wel aan de orde te stellen in een afzonderlijke brief die ik vóór de vakantie naar de Kamer stuur. Daarmee ontstaat de gelegenheid om daarover eens ten principale van gedachten te wisselen.

Voorzitter. De heer Eerdmans kwam op een andere manier over de strafmaat te spreken. Ook hij heeft aangegeven dat het probleem niet zozeer zit in de maximale straffen als wel in de feitelijke straffen die door de rechterlijke macht opgelegd worden. Hij vraagt hoe je daar invloed op kunt hebben. Ik moet zeggen dat uit het praktische strafbeleid van de rechter blijkt dat discussies in de Kamer alsook in de samenleving daar invloed op hebben. De straffen zijn in de loop der tijd ook verzwaard.

De heer Eerdmans sprak over het beeld dat de rechter zich heeft los gezongen van de samenleving. Daarbij heeft hij echter bepaalde gevallen op het oog. Zoals de heer De Wit al heeft aangegeven, gaat het om het denken van de trias politica. Het bestraffen in een concreet geval moet niet aan de volksvergadering worden overgelaten, maar aan de individuele rechter. De rechter vormt een rechtvaardig oordeel. Als volksvergadering moet je erg oppassen om te zeggen: ik ben het daar niet mee eens. De volksvergadering, de wetgever, heeft in dit geval wel de mogelijkheid om in de wet bepaalde sancties op te nemen. Die gelden in het algemeen en niet in individuele gevallen. In die situatie wordt er al gauw over minimumstraffen gesproken. Het is de vraag of die straffen functioneel zijn. Op papier lijkt het van wel, maar uit het onderzoek van de heer Tak en uit ervaringen in andere landen blijkt dat het praktisch niet zo werkt.

Hier kom ik nog op terug, mede in verband met het voorstel van de heer Wolfsen over het intrekken van de rijbewijzen. Dit komt in wezen ook op een minimumstraf neer. Ik vrees dat dit hetzelfde gevolg heeft als ik zojuist heb omschreven. Dit is overigens de merites van dat voorstel. De heer Wolfsen en het kabinet hebben hierover hetzelfde idee, maar wellicht moet dit iets anders uitgevoerd worden om hetzelfde te bereiken.

Het gaat nu om de vraag of ik in individuele gevallen de rechter tot een oordeel kan, moet of wil brengen dat in het parlement proportioneel wordt geacht. Ik ben bang dat ik dat een gevaarlijke gedachte zou vinden. Een figuur van gesundes Volksempfinden zou dan in de rechtspraak moeten gaan klinken. Ik vind dat je daar heel erg mee moet oppassen. Natuurlijk kan het ook niet zo zijn dat rechters volledig een andere koers gaan varen dan wat de samenleving denkt. Ik meen niet dat dit het geval is. Ik heb hier ook geen aanwijzingen voor.

Ik kom te spreken over de roekeloosheid en de geweldsmisdrijven. Vervolgens ga ik op de afzonderlijke amendementen in. Tot slot ga ik in op onder andere de boetes en de slavenhandel.

De vraag over de roekeloosheid kan ik misschien het best beantwoorden aan de hand van de opmerking van de heer Wolfsen. Hij meende dat het begrip opzet niet goed is af te grenzen van roekeloosheid. Op dit moment gebeurt het echter al. De rechter spreekt al van roekeloosheid in de ernstigste schuldvragen. Het gaat inderdaad om de afbakening van de opzet versus de afbakening van de schuld. Je ziet thans wel dat het begrip opzet geleidelijk en vooral in de vorm van voorwaardelijke opzet aan het oprekken is, omdat de rechter niet uit de weg kan met het alternatief, namelijk de schuld waarbij hij met het maximum van negen maanden zit. Dat was voor het kabinet reden om voorstellen te doen om de zaak op dit gebied consistent te maken en beter te laten aansluiten door binnen de schuld, wat gewoon een kwestie van verwijtbaarheid is, de roekeloosheid te onderkennen. Daarbij gaat het om een ernstige vorm van verwijtbaarheid zonder dat je zegt, zoals bij de voorwaardelijke opzet, dat eigenlijk de wil erop gericht was of althans dat men zozeer het risico heeft willen nemen dat je eigenlijk kunt zeggen dat impliciet de wil erop gericht was. Uit een oogpunt van bruikbaarheid voor de rechter en de wijze waarop dit in de rechtspraak tot uitdrukking komt, is dit nodig.

Op dit moment staat op dood door schuld negen maanden en op sommige vormen van dood door schuld in de Wegenverkeerswet negen jaar. De Hulle en De Roos wezen er al op dat dit niet consistent is. De oorzaak van de hogere straffen in de Wegenverkeerswet is, naar ik zojuist heb begrepen, een eerdere poging geweest om het puntenrijbewijs te introduceren. Dat voorstel is ingetrokken, maar toen zijn een aantal hogere straffen voor met name het rijden onder invloed in de wet opgenomen. Als men het voorstel voor het puntenrijbewijs weer wil indienen, kunnen wij deze hogere straffen weer wat verlagen. Maar goed, wij kunnen de geschiedenis niet ongedaan maken.

De bedoeling is om in het algemeen de strafmaat voor dood door schuld te stellen op twee jaar en door roekeloosheid op vier jaar en in de Wegenverkeerswet de dood door schuld bij een ongeval op drie jaar, bij roekeloosheid op zes jaar en bij drank op negen jaar. Zo ontstaat een logischer en consistent opgebouwd systeem. Op die manier worden het strafrecht en de Wegenverkeerswet beter op elkaar afgestemd. Roekeloosheid rechtvaardigt een hogere straffen dan eenvoudige schuld. Als er geen onderscheid komt, blijven beide binnen dezelfde categorie vallen. Ik wijs erop dat bij de heer Langemeijer, niet de minste, al eerder steun voor deze gedachte is ontstaan. Ook de heren Van Eck en Van Veen steunen het. In Frankrijk en Duitsland is de figuur ook bekend.

De formulering van roekeloosheid is: de bewustheid van een onaanvaardbaar groot risico zonder dat je zegt dat de gevolgen gewild zijn of als het ware vervuld zijn. Daar ligt de grens tussen de voorwaardelijke opzet en de roekeloosheid. In de rechtspraak wordt het begrip al gehanteerd en wordt het ook in deze omschrijving gehanteerd. Je kunt het natuurlijk niet met de wiskundige exactheid vaststellen, maar het alternatief is dat wij voor de eenvoudige schuld met veel hogere strafmaxima gaan werken. Dat betekent precies hetzelfde als waarop in ander verband vanmiddag ook is gewezen, zoals bij diefstal, waar geen onderscheid wordt gemaakt tussen diefstal van een tandenborstel in de winkel en het stelen van de hele huisraad uit een woning. Op het punt van schuld is dat onwenselijk, zodat het beter is dat onderscheid te handhaven.

In reactie op mevrouw Griffith: er zijn alternatieven overwogen, maar de keuze is hierop gevallen als het systeem dat het meeste aansluit op de rechtspraak die zich al heeft ontwikkeld en dat het hele systeem consistent maakt, ook als het gaat om het strafrecht en de WVW. Het stelsel van uitgeschreven gedragingen zoals bumperkleven is ook overwogen. Maar dan moet ik die punten weer gaan omschrijven, zodat ik ze ten laste moet gaan leggen en moet gaan bewijzen, terwijl het hier gewoon gaat om roekeloos gedrag dat ten laste moet worden gelegd, wat redelijk te bewijzen valt. Als ik daar al die onderscheidingen nog onder moet gaan brengen, kom ik waarschijnlijk minder ver.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

U zegt in één zin, zij het zonder motivering, dat het onwenselijk is om wat we bij diefstal doen – één strafmaximum voor alle verschillende gradaties – ook bij schuld te hanteren. Ik kan wel een motivering verzinnen voor het tegendeel. Ik noemde net de chauffeur die een vrachtwagen met allerlei illegalen in ongelukkige omstandigheden bestuurt. Dat zal geen opzet zijn, en misschien is hij niet roekeloos, maar de schuld kan leiden tot een dramatisch gevolg. Gaat het niet zozeer om het gevolg dat mogelijk is, meer dan de vraag of het schuld of roekeloosheid is?

MinisterDonner

Nee, dan bent u het strafrecht inderdaad vrij fundamenteel aan het wijzigen. U gaat de straf dan afhankelijk maken van de gevolgen. Dat doen we alleen bij dood door schuld, waar het om een bepaald gevolg gaat, waarbij het de vraag is of dat nog verwijtbaar is. Maar ook bij dood door schuld verandert de straf niet door de vraag of er één, twee of meerdere doden zijn. Natuurlijk, in het strafrecht heb ik een aantal onderscheidingen: moord, massamoord en daden tegen de menselijkheid. Maar je kunt niet zeggen: als u door roekeloosheid een verkeersongeluk creëert waardoor een personenauto in de knel raakt, of een bus die volzit met toeristen, dan is sprake van verschillende straffen. Op het moment dat dat wordt geïntroduceerd, bent u op een heel andere wijze bezig. Natuurlijk, bepaalde voorzienbaarheden kunnen daarop van invloed zijn, maar dan moeten deze in de delictsomschrijving worden genoemd. Er moeten dan inderdaad aparte delicten worden ingevoerd voor een situatie waarin het gaat om een auto met twee inzittenden, met vier inzittenden of een bus met 75 inzittenden.

MevrouwGriffith(VVD)

U hebt een paar alternatieven overwogen. U hebt ervoor gekozen om twee gedragingen, rijden onder invloed en te hard rijden, wel afzonderlijk op te nemen in de WVW, maar de andere gedragingen niet. U zegt dat u zich hebt aangesloten bij de jurisprudentie, maar u ziet geen aanleiding om bumperkleven enz. apart op te nemen. Waarom kiest u nu wel voor de twee afzonderlijke delicten, en niet voor de overige?

MinisterDonner

Bij roekeloos rijden zit ik inderdaad met de gevolgen. Strafverzwarend element daarbij is de roekeloosheid. Rijden onder invloed is strafbaar, ook als er geen gevolgen ontstaan. Bumperkleven wordt strafbaar gemaakt, ook als er geen gevolgen zijn. Roekeloosheid speelt pas als er bepaalde gevolgen zijn. Dan is het een strafverzwarend element.

MevrouwGriffith(VVD)

De minister zal er nog wel op terugkomen als hij reageert op mijn amendement, betrekking hebbend op artikel 175, lid 4. In dat amendement stel ik dat bumperkleven ook kan worden gezien als een strafverzwarende omstandigheid, los van de roekeloosheid.

MinisterDonner

Ik kom daarop terug, maar roekeloosheid is breder dan de afzonderlijke punten, want dan gaat het om bepaalde feiten die ik als strafverzwarende elementen moet benoemen, vanwege de tenlastelegging die dan nodig is.

De heerWolfsen(PvdA)

Even iets over de andere stelsels die eventueel zijn overwogen. Ik kan op zichzelf leven met dit wetsvoorstel. Je gaat uit van meer straf bij zwaardere schuld. Vervolgens ga je het preciseren en kom je tot een extra categorie schuld via de roekeloosheid. Dan krijg je als het ware een genuanceerde verhoging. Wij kunnen daarmee leven, maar het wordt wel heel ingewikkeld. Dat bracht mij tot de vraag in eerste termijn of de minister nog een ander stelsel heeft overwogen. Je kunt ook aansluiten bij de manier waarop bijvoorbeeld brandstichting wordt bestraft. Stel dat je met heel hoge snelheid in het verkeer aan bumperkleven doet. Stel dat je met een zatte kop deelneemt aan het verkeer. Die zaken zijn even gevaarlijk als brandstichting, maar daar is sprake van een soort opbouw in de straf. Voor gewone brandstichting krijg je maximaal 12 jaar, maar als er sprake is van gevaar voor personen kun je 15 jaar krijgen. Overlijden er mensen als gevolg van brandstichting, dan kun je levenslang krijgen. Die systematiek kun je ook toepassen bij bijvoorbeeld bumperkleven. Als je kleeft met levensgevaarlijke snelheid, als je met een zatte kop aan het verkeer deelneemt, dan is dat zo gevaarlijk dat je het zelfstandig kunt straffen. Het gevolg ervan kun je vervolgens meenemen in de strafmaat. Zo werkt het ook bij brandstichting. Het voordeel daarvan is dat je af bent van dat ingewikkelde gedoe met schuld en roekeloosheid. De rechters zullen ook gemakkelijker tot een hogere strafmaat komen, omdat dan wordt aangehaakt bij de gevaarlijke gedraging zelf. De norm is namelijk: gij zult u niet levensgevaarlijk gedragen, niet met vuur en ook niet op de weg.

MinisterDonner

Bij brandstichting wordt onderscheid gemaakt tussen opzettelijke brandstichting en culpose brandstichting. Daar zit een vrij fors verschil in straf tussen. Voor opzettelijke brandstichting kun je 12 jaar krijgen. Voor culpose brandstichting kun je drie maanden krijgen, of een geldboete van de vierde categorie. De straf wordt overigens hoger als er sprake was van levensgevaar. Dat heeft te maken met het systeem van de opzet en de schuld.

De heerWolfsen(PvdA)

U begrijpt mij verkeerd. Je hebt weliswaar culpose brandstichting, maar je hebt geen culpose dronken rijden. Het gevaar zit in de gedraging zelf.

MinisterDonner

Daarom is dronken rijden op zichzelf een delict, of er nu al of niet een ongeluk gebeurt. Rijden met een dronken kop, of je dat nu willens en wetens doet, of roekeloos, is strafbaar. Het gaat er niet om dat de enkele roekeloosheid strafbaar is, want dan kom ik bij de gevaarzettingdelicten in de Wegenverkeerswet. Het gevolg wordt anders beoordeeld als er alleen sprake was van schuld of roekeloosheid. Een alternatief voor dit systeem is niet het roekeloze, want dat is het gevaarlijke rijden. Dat is al strafbaar. Je kunt alles schuld noemen. Vervolgens zoekt de rechter het maar uit. Dat is een alternatief. Als een bepaald gevolg ontstaat door het bumperkleven, of door gevaarlijk inhalen, dan ben je een bepaald roekeloos gedrag op de weg aan het specificeren. Dat is een ander alternatief. Het enkele feit roekeloos rijden, valt onder het in gevaar brengen van het verkeer. Daarop zijn allerlei varianten te verzinnen, maar dat is geen alternatief voor hetgeen nu wordt voorgesteld.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik heb de volgende stelling. Om de schulddiscussie te vermijden, kun je aanhaken bij de normatieve denkwijze over brandstichting. Objectief gezien, is het opzettelijk stichten van brand even gevaarlijk als deelnemen aan het verkeer met 2 of 2,5 promille alcohol in het bloed. Die gedraging is in zichzelf zeer verwerpelijk. Dan wordt het rijden onder invloed vanaf een bepaalde norm bestraft met 6 tot 9 jaar. Als dit de dood tot gevolg heeft, kan daarop nader genuanceerd worden. Dit alternatief is door wetenschappers bepleit. Het is een keuze voor een ander systeem, maar daardoor wordt het geheel gemakkelijker te hanteren en ook beter te begrijpen. Ik begrijp dat u dit niet heeft overwogen. Ik vraag u, dit alsnog te doen. U mag hier ook schriftelijk op reageren, want ik begrijp dat ik u hiermee overval.

MinisterDonner

Ik meen dat wij al een dergelijk systeem hebben. U stelt het met een dronken hoofd rijden gelijk aan opzettelijke brandstichting. Het dronken rijden is echter een zelfstandig delict. Wij stellen zelfs voor om het met een dronken hoofd te hard rijden ook tot een zelfstandig delict te maken. Daar heb ik het begrip "roekeloosheid" niet voor nodig. Ik vind het voorbeeld van opzettelijke brandstichting zeer ongelukkig. Roekeloosheid wordt ingevoerd voor die gevallen waarin het gevolg van een bepaald handelen – de dood of ernstig lichamelijk letsel – niet voortkomt uit opzet of voorwaardelijke opzet, maar wel uit schuld. Op grond van de huidige wet kan er in geval van schuld een straf van ten hoogste 9 maanden worden opgelegd. Ik heb natuurlijk de mogelijkheid om het maximum voor schuld op 4 jaar te stellen, maar met het introduceren van het begrip "roekeloosheid" wordt het ook mogelijk om onderscheid te maken. Buiten de vergadering moeten wij hier nog maar eens dieper over doorpraten. Als uw suggestie helpt, is zij zeker het overwegen waard.

Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat eenvoudige mishandeling bestaat uit een klap. Als dit letsel tot gevolg heeft, geldt al een straf van 4 jaar. Iemand in elkaar slaan, valt niet onder eenvoudige mishandeling zonder gevolg. Dan staat er dus ook geen straf van 2 jaar op. Ik vind om die reden dat we bij verhoging van de strafmaat voor eenvoudige mishandeling met drie jaar moeten volstaan. We moeten anders de strafmaat in het gehele systeem omhoog gaan schroeven. Mevrouw Griffith gaat ervan uit dat dit nodig is om de voorlopige hechtenis mogelijk te maken. De heer Van Haersma Buma heeft al aangegeven dat een combinatie het mogelijk maakt om in de buurt van vier jaar te komen. Ik kan bovendien evenals bij de Wet op de veelplegers bepalen dat ik hier voorlopige hechtenis mogelijk wil maken. Het is nu een vrij uitgewogen stelsel. Op de eenvoudige mishandeling staat een straf van twee of eventueel drie jaar. Op de eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel staat een straf van vier jaar. De eenvoudige mishandeling met de dood als gevolg geeft een straf van zes jaar. Mishandeling met voorbedachten rade levert drie of vier jaar straf op, maar het blijft de eenvoudige mishandeling. Bij mishandeling met voorbedachten rade en zwaar lichamelijk letsel kom je op negen jaar in totaal. Daarna kom je bij de zware mishandeling, die begint met een straf van acht jaar, oplopend naar tien en twaalf jaar. Zware mishandeling met de dood als gevolg is maximaal 15 jaar, terwijl moord en doodslag levenslang oplevert.

De verhoging naar drie jaar in geval van eenvoudige mishandeling is in dat systeem een logische stap. Er is geen reden om bij een verzwaring in dit uitgewogen systeem bij de eenvoudige mishandeling in de strafmaat met 100% naar boven te gaan. Ik vrees dat het gevolg bij het veranderde strafmaximum zal zijn dat de rechter veel sneller zaken onder de eenvoudige mishandeling gaat brengen, die nu onder de eenvoudige mishandeling met letsel vallen. Het zal dan een averechts effect hebben op het geheel. Als het de bedoeling is om bij huiselijk geweld voorlopige hechtenis mogelijk te maken vanuit het motief dat mensen dan uit elkaar gehaald kunnen worden, dan dient dit punt als zodanig in die context te worden besproken. Dat punt komt aan de orde bij het wetsvoorstel Uithuisplaatsing dat ik op korte termijn bij de Kamer hoop in te dienen. Bij een strafverzwaring voor huiselijk geweld kom ik uit op vier jaar, waardoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Bij eenvoudige mishandeling in huiselijke kring is voorlopige hechtenis onmogelijk. Daarom is er geen reden om naar vier jaar toe te gaan.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik ben ook voor consistentie en het in de gaten houden van de systematiek. Ik wil daarom niet alleen een verhoging van de strafmaat aanbrengen bij eenvoudige mishandeling maar ook bij eenvoudige mishandeling met lichamelijk letsel om de systematiek aan te houden. De argumenten die de minister noemt, gelden ook bij de verhoging van twee naar drie jaar. Ik heb nog niet gehoord wat de motivatie is om wel van twee naar drie maar niet van twee naar vier jaar te gaan. Ik wil een zelfstandige strafbaarstelling van vier jaar voor de eenvoudige mishandeling. De achterliggende gedachte is dat er voorlopige hechtenis toegepast zou moeten worden. Het argument van de minister dat er voor lichamelijk letsel al vier jaar staat, is onjuist. Het gaat dan om zwaar lichamelijk letsel volgens artikel 300, lid 2. Ik wil juist lid 1 aanpassen, waarbij het gaat om lichamelijk letsel. Ik zie de argumentatie niet waarom de minister niet van twee jaar naar vier jaar wil gaan.

MinisterDonner

In de praktijk is zwaar lichamelijk letsel doorgaans lichamelijk letsel. Dat is de rechtvaardiging voor het voorstel zoals het nu wordt gedaan. Ik maak mij ook zorgen over de toename van geweld in de samenleving, waarbij de drempels steeds lager worden. Ik vind dat de rechtvaardiging om aan de onderkant die verruiming toe te passen, namelijk in de eenvoudige gevallen. In de zwaardere gevallen zijn de straffen adequaat. Dat blijkt ook uit de praktijk. Ik heb duidelijk gemaakt dat het specifieke motief dat mevrouw Griffith aangeeft, namelijk de voorlopige hechtenis, niet geldig is. Daar heb ik die vier jaar niet voor nodig. Als mevrouw Griffith aan de onderkant vier jaar wil invoeren, moet ik het hele systeem gaan veranderen, terwijl nu niet blijkt dat dit knellend is. Het criterium dat de rechter nu hanteert bij de eenvoudige mishandeling is dat alleen pijn wordt ondervonden en dat geen letsel ontstaat. Het zwaar lichamelijk letsel is nou juist uitgebreid. Als ik die straf ga verhogen dan vermoed ik dat het begrip "eenvoudige mishandeling" zal worden uitgebreid en opgerekt. Dan zijn wij verder van huis dan bij deze stap.

MevrouwGriffith(VVD)

De minister ondergraaft zijn eigen argumentatie. Hij zegt nu juist dat al deze aanpassingen geen invloed zullen hebben op de rechter.

MinisterDonner

Juist bij de eenvoudige mishandeling, aan de onderkant, biedt mij de drie jaar de mogelijkheid de voorlopige hechtenis toe te passen, mede met het oog op het huiselijk geweld en de verhoging van een derde. Dat middel heb ik. Dan hoef ik dus niet alle consequenties te nemen die niet reëel nodig zijn. Wat dat betreft biedt deze manier juist een meer afgewogen systeem om te bereiken wat mevrouw Griffith wil bereiken, en wel zonder dat ik het hele systeem moet verschuiven. In dat geval moet ik dat inderdaad grondig bekijken. Dan doe ik ook het voorstel om van 15 naar 20 jaar over te gaan bij de enkele straf, want dat is dan concreet. Dan zal echter onmiddellijk blijken of dit nog wel goed is afgewogen met andere dingen. Nogmaals, wij constateren dat er in de praktijk nu geen knelpunt is. Bovendien geeft mevrouw Griffith nu ook alleen maar de eenvoudige mishandeling als knelpunt aan en dus niet de rest. Die wordt alleen maar veranderd als een consequentie van het geheel. De eenvoudige mishandeling motiveert zij met het huiselijk geweld en daarvoor biedt dit voorstel nu juist een adequate oplossing.

De heerWolfsen(PvdA)

Ook wij hechten zeer aan voorlopige hechtenis bij huiselijk geweld. Ik zeg het nu uit mijn hoofd, maar mij staat bij dat inzake de inrichting voor stelselmatige daders – 300 Strafrecht; het is volgens mij opgenomen in 67 of 67a Strafvordering – altijd voorlopige hechtenis mogelijk is en je altijd kunt aanhouden buiten heterdaad. Als dat zo is, is dat argument weg, maar het punt vind ik wel belangrijk. Klopt dat?

MinisterDonner

Dat klopt.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik heb nog een vraag over artikel 300. Valt alleen maar een tik of een klap onder lid 1 en valt een letsel al onder lid 2? Het valt mij wel op dat daar nadrukkelijk staat "zwaar lichamelijk letsel". Functioneert dat "zwaar" in de praktijk dan niet als zodanig?

MinisterDonner

Op basis van de rechtspraak is het criterium voor eenvoudig lichamelijk letsel "pijn, maar geen lichamelijke gevolgen". Bij "zwaar" zit je in de buurt van gebroken armen. Gaat het verder, dan kom je bij de mishandeling terecht. Op het tussengebied moet ik mij nog even oriënteren. Aan de onderkant werkt het criterium echter op deze wijze.

De heer Van Haersma Buma heeft een vraag gesteld over de verhoging bij het huiselijk geweld. Het geldige motief voor de verzwaring is volgens mij dat geweld tussen huisgenoten, mensen die samenwonen, een ernstiger inbreuk is dan geweld door iemand die niet in het huis woont, maar daar wel binnenkomt en geweld pleegt. Dat is huisvredebreuk, met alle vormen, maar tussen huisgenoten moet een fundamenteel vertrouwen berusten. Als dat wordt doorbroken, kan de strafwetgever dat met die verzwaring bestraffen. Het voorstel is om de levensgezel daarin op te nemen, omdat de samenwoning daar doorgaans ook voor geldt. Als een echtscheiding is uitgesproken, gelden gewezen echtgenoten niet meer als huisgenoten en dan geldt het niet meer als huiselijk geweld.

De fundamentele achterliggende gedachte is dat het extra strafwaardig is, als er inbreuk wordt gemaakt op het onderlinge vertrouwen tussen huisgenoten dan wanneer het van buiten komt. Vandaar de verruiming. Ik wil geen onderscheid maken naar gelang of er gehuwd of niet gehuwd is. Daar zou wel een argument voor zijn. Bij gehuwden geldt een plicht tot samenwoning en bij levensgezellen niet.

De heerWolfsen(PvdA)

Die bepaling is ook afgeschaft. U loopt echt achter.

MinisterDonner

De heren Van Haersma Buma en Wolfsen vroegen op welke wijze functionarissen die mishandeld worden, effectiever kunnen worden beschermd. Allereerst moet daaraan tegemoet worden gekomen door een algemene strafmaatverhoging, waarbij in alle gevallen een zwaardere straf wordt opgelegd.

Een groot gevaar in dat soort situaties is dat zij worden beheerst door de functie van de betrokkene. Dan wordt de vraag of iemand een beroepsbeoefenaar of een vrijwilliger was, of iemand die de diefstal wilde voorkomen of er alleen iets van zei. Met de introductie van die extra bescherming breng je al die vragen in het proces. Wanneer er niet iemand tussen wilde komen, ga je dan zeggen dat de diefstal of het geweld minder erg is.

Daarom denk ik dat je dit soort zaken niet in de wet tot uitdrukking moet brengen. Ingeval functionarissen bedreigd worden, is er al een aanwijzing aan het openbaar ministerie dat wordt bekeken of dat punt in de concrete vervolging tot uitdrukking moet worden gebracht. Ik denk niet dat het verstandig is om dat soort onderscheidingen in de wet aan te brengen.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Die conclusie trok de CDA-fractie ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag. Het punt is dat de strafmaat bij ambtenaren wel wordt verhoogd met een derde. Bij de politie wordt de strafmaat van rechtswege met een derde verhoogd, maar bij wijze van spreken bij de conducteur niet, terwijl hij in een vergelijkbare positie kan komen. Het probleem in de praktijk van de strafeis is wat het morele verschil is tussen een conducteur of een politieagent die zijn werk doet. Een verschil in strafwaardigheid is dan moeilijk uit te leggen.

MinisterDonner

Ik heb er wel een aantal antwoorden op, maar dat voert te ver en dat leidt waarschijnlijk niet tot een bevredigend antwoord. Ik zal dit punt meenemen in het overleg met de procureurs-generaal.

Ik kom te spreken over de verschillende amendementen die ik in numerieke volgorde zal bespreken. Het amendement stuk nr. 11 is ingediend door de heren Van Haersma Buma, Wolfsen en Eerdmans en strekt tot algemene vervanging van de strafmaat van 20 jaar door 30 jaar. Deze verlenging is voorgesteld met het oog op de problematiek van de vervroegde invrijheidstelling nadat twee derde van de straf is uitgezeten. Dit voorstel heeft in het algemeen een verhoging van de strafmaxima tot gevolg. Als ik op dat punt rekening hou met die vervroegde invrijheidstelling om andere reden dan de aansluiting met "levenslang", is het onlogisch bij andere gevallen niet tot verhoging van de strafmaxima over te gaan. Dan moet ik over de hele linie met een verhoging van de strafmaxima komen. Dat is een heel ander wetsvoorstel dan vandaag aan de orde is.

De motivatie is dat het gaat om de paar gevallen waarin het onbevredigend is dat iemand een straf voor een bepaald aantal jaren opgelegd krijgt met de achterliggende gedachte van vervroegde invrijheidstelling en levenslang het enige alternatief is. Om die reden meen ik dat het probleem beter op een andere manier opgelost kan worden in het wetsvoorstel voor de vervroegde invrijheidstelling dat ik nu in consultatie heb gegeven. Mij lijkt de oplossing om de rechter in dat soort gevallen te laten bepalen dat de vervroegde invrijheidstelling niet geldt. De rechter die direct geconfronteerd wordt met die keuze tussen levenslang of 20 jaar met als consequentie dat dit 13 jaar wordt, kan dat onredelijk vinden. Hij kan zeggen: als het 20 jaar is, moet het ook 20 jaar zijn, ook al zeg ik niet dat het levenslang is. Voor dat specifieke probleem lijkt mij dat een betere oplossing.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik heb dat amendement ingediend voordat het voorstel van de minister bekend was. Wij beschikken daar ook nog niet over. Het ligt waarschijnlijk bij de Raad van State. Ik begrijp de strekking.

De reden om dit amendement in te dienen, is dat los van het feitelijk uitzitten van een straf voor twee derde van de termijn, het verschil tussen 20 jaar en levenslang heel groot is. Mijn stelling is dat ik de maximale straf niet verhoog, want die is levenslang. Het enige wat ik doe, is het alternatief omhoog brengen. Het is niet de bedoeling van dit amendement, het hele stelsel van straffen te verhogen, want levenslang is al mogelijk. Onder die termijn van levenslang wil ik een hogere tijdelijke straf mogelijk maken. Dat kan twee effecten hebben. Zeer zware delicten kunnen zwaarder gestraft worden, maar in bepaalde gevallen waarin nu levenslang wordt opgelegd, kan dat 30 jaar worden.

De minister kiest voor 20 jaar, waarbij de rechter kan bepalen dat de straf volledig uitgezeten moet worden. Waarom kiest de minister er dan niet voor dat de rechter bij alle strafopleggingen kan bepalen dat de straf volledig uitgezeten moet worden? Is dat wel consequent?

MinisterDonner

Akkoord. Wij hebben het dan wel over het onderdeel waarover wij het zouden moeten hebben, namelijk de vervroegde invrijheidstelling, de voorwaarden waaronder die mogelijk is, of die alleen bij de langste straffen buiten werking gesteld kan worden en of die ook bij andere straffen buiten werking gesteld kan worden. Dat probleem moet u niet in dit wetsvoorstel proberen op te lossen. De oorspronkelijke gedachte is nog steeds geldig dat het niet reëel is van een rechter te verwachten dat hij een straf van 30 jaar oplegt. Bij hetzelfde systeem van vervroegde invrijheidstelling zou in uw voorstel die 30 jaar nog steeds 20 jaar zijn. De uitkomst is precies hetzelfde. Die 30 jaar wordt in feite geen 30 jaar. Als u 30 jaar wilt in plaats van levenslang, verhoogt u daadwerkelijk het op jaren stellen van de straf. De wetgever had daar destijds de gedachte bij dat die periode niet te overzien is. Twintig, dertig jaar vanaf nu gerekend, is een niet te overziene periode. Bij twintig jaar kan men zich nog iets voorstellen. Ik weet uit de tijd dat ik bij de WRR zat dat je bij een bedrijf werd ontslagen als je meer dan twintig jaar vooruit wilde denken. Dat is immers onvoorstelbaar. Dat valt buiten het bevattingsvermogen. Derhalve is het ook minder reëel om de nuancering van vijfentwintig of dertig jaar aan te brengen. Wie de vervroegde invrijheidstelling in die gevallen niet uitzondert, komt overigens nog steeds niet verder dan twintig jaar.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik hoor de minister zeggen dat dit punt bij het wetsvoorstel over de vervroegde invrijheidstelling meegenomen moet worden. Dan kan de rechter bepalen dat de vervroegde invrijheidstelling niet intreedt. Vorige week heeft de Kamer met de minister gesproken over tbs. Daarbij is een geval besproken waarbij de rechter stelde dat een veroordeelde zijn straf voor tweederde moest hebben uitgezeten. De minister zei toen dat uiteindelijk de minister van Justitie over de tenuitvoerlegging en de invrijheidstelling gaat. De minister vraagt ons nu het vertrouwen dat hij zich zal houden aan de uitspraak van de rechter over het uitzitten van de volledige straf. In andere gevallen, juist bij tbs, zegt de minister er zelf over te gaan. Hij bepaalt wanneer iemand al dan niet vervroegd in vrijheid wordt gesteld, wat de rechter ook zegt. Die inconsistentie kan ik niet volgen.

MinisterDonner

Mevrouw Griffith geeft volstrekt fout weer wat ik vorige week heb gezegd. Ik heb toen expliciet aangegeven dat er in die situatie een duidelijk psychiatrisch rapport voorlag. Daarin werd geconcludeerd over de volledige detentieongeschiktheid van de betrokkene.

MevrouwGriffith(VVD)

Dat betekent dat er altijd uitzonderingsgevallen zijn. De Kamer moet straks oordelen over het amendement. De minister laat het beeld ontstaan dat in alle gevallen dat de rechter "nee" zegt tegen een vervroegde invrijheidstelling, dit "nee" vervolgens ook geldt. Er zijn echter in de optiek van de minister uitzonderingsgevallen. Hij is daarbij de eindverantwoordelijke over vervroegde invrijheidstelling.

MinisterDonner

Het gaat hier niet over de minister, maar over de Kroon. Die uitzonderingspositie bestaat, achteraf geredeneerd, altijd in de vorm van gratie. In wezen is het precies hetzelfde. Bij de ene vorm wordt het op voorhand vastgelegd. Bij de andere vorm achteraf. Juist de bevoegdheid van de rechter om al dan niet over te gaan tot vervroegde invrijheidstelling zal het discussiepunt zijn. Kan de rechter dat bepalen voor iets dat over vijftien of twintig jaar moet gebeuren? Die situatie was er ook met een aantal mensen na de oorlog. Aanvankelijk waren die ter door veroordeeld. Die straf werd omgezet in levenslang. Na twintig jaar kwam de vraag naar voren of het nog wel kon. Er is dus sprake van het perspectief op voorhand en het perspectief achteraf, als de voltrekking al een hele tijd geleden is. Dat is iets anders dan de situatie die mevrouw Griffith omschrijft. Daar speelde ook een ander punt, namelijk dat een tbs'er verlof is gegeven. Bij de uitvoering van straffen is in het algemeen altijd sprake van de mogelijkheid van het vragen van gratie en daarmee dus de mogelijkheid van onderbreking van de straf. Dat is een geheel andere situatie. De wens om de rechter dertig jaar op te laten leggen bij instandhouding van het systeem van vervroegde invrijheidstelling is niet verstandig. Die instandhouding, automatisch vastgesteld op tweederde, wordt immers verondersteld in het amendement. Verstandiger is een discussie over het automatisme bij de vervroegde invrijheidstelling.

De heerEerdmans(LPF)

Ik fronste mijn wenkbrauwen bij de opmerking van de minister dat een termijn van dertig jaar het voorstellingsvermogen te buiten gaat. Hij plaatste dat in het perspectief van zichzelf als voorzitter van de WRR. Hoe denkt de minister echter over die paar seriemoordenaars die nog steeds met levenslang vast zitten in Scheveningen? Of voor de "longstayers" in de tbs-klinieken die er nooit meer uit komen? Die zitten toch vast om er nooit meer uit te komen? Gaat dat ook zijn voorstellingsvermogen te boven? De minister is bezig een beleid op te zetten om de vervroegde invrijheidstelling voorwaardelijk te maken. Dat is aan beleid onderhevig. Mijn partij is fel tegen enig voorstel van invrijheidstelling. Een straf is een straf. Kunt u dit niet los daarvan zien? De rechterlijke macht pleit ervoor, het gat op te vullen tussen de gevangenisstraf van 20 jaar en levenslange opsluiting.

MinisterDonner

Nogmaals: er is een gat, omdat ik de vervroegde invrijheidstelling heb – en dan moet ik het vullen zoals de heer Van Haersma Buma voorstelt – of er is geen gat, als ik geen vervroegde invrijheidstelling heb. U kunt niet zeggen: ik ga naar 30 jaar om een gat te vullen dat er niet meer is als ik doe wat u wilt.

De heerEerdmans(LPF)

Ook zonder vervroegde invrijheidstelling is dat gat er.

MinisterDonner

Neen, dan is er geen gat, want nogmaals: ik zeg niet dat langer dan 20 jaar, en derhalve levenslang, buiten het voorstellingsvermogen ligt. De gedachte van de wetgever is geweest: als het meer dan 20 jaar is, is ieder onderscheid in tijd op het moment dat het wordt opgelegd niet reëel meer. Daarom is er een onderscheid gemaakt tussen 20 jaar en levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven.

De heerEerdmans(LPF)

Een twintigjarige moordenaar die dertig jaar krijgt, is toch op zijn vijftigste vrij, of zie ik dat verkeerd? Levenslang is levenslang en dus blijft hij toch tot aan zijn dood in de cel? Wilt u dat dan uitleggen?

MinisterDonner

Dan hebt u het over een heel ander systeem. Dan wordt het: dertig jaar, minus de vervroegde invrijheidstelling. Dan kunnen wij de zaak beter oplossen via de vervroegde invrijheidstelling. U moet echter niet twee dingen tegelijkertijd doen, namelijk enerzijds zeggen: ik moet een gat oplossen tussen twintig jaar en levenslang en anderzijds zeggen: dat wil ik al sowieso afschaffen door de vervroegde invrijheidstelling af te schaffen.

MevrouwGriffith(VVD)

Die twintig jaar is historisch bepaald. Mensen worden tegenwoordig ouder en leven langer. Criminaliteit wordt op steeds jongere leeftijd gepleegd. Heeft de minister dit ook bekeken vanuit historisch perspectief en vanuit het perspectief dat de rechter de mogelijkheid heeft om meer dan twintig jaar op te leggen?

De heerWolfsen(PvdA)

Het punt dat wij nog niet hebben besproken, is de gratie. De minister heeft dit terecht wel ter sprake gebracht. Daarom vind ik het amendement ook zo sympathiek. Ik ben ertegen om de vervroegde invrijheidstelling te misbruiken om twintig jaar ook netto twintig jaar te maken en om op voorhand te zeggen: u krijgt geen vervroegde invrijheidstelling. Iedereen krijgt het of iedereen krijgt het niet. Iedereen is gelijk. De heer Van Haersma Buma zegt terecht: levenslang is echt levenslang, dus dat is de maximum straf. Je zou de strafmaat van 20 of 30 jaar ook kunnen laten vervallen, maar dan moet de rechter kiezen wat hij oplegt als hij een tijdelijke straf oplegt. Het is een paar keer voorgekomen dat een rechter 13,4 jaar netto te kort vond en dus levenslang oplegde. Men moet dan maar gratie vragen na 20 jaar. Dan wordt er oneigenlijk gebruik gemaakt van gratie en daarom vind ik het amendement zo mooi. Het is geen strafmaximum, maar het is net andersom.

MinisterDonner

De situatie waarin de rechter voor levenslang kiest omdat hij niet voor 13,4 jaar wil kiezen, wordt opgelost door hem te laten zeggen: er komt geen vervroegde invrijheidstelling.

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is toch een soort oneigenlijk gebruik?

MinisterDonner

Het ene is oneigenlijk, of het andere is oneigenlijk. Het is of oneigenlijk om levenslang op te leggen...

De heerWolfsen(PvdA)

Het eerste is zuiver en het tweede is oneigenlijk

MinisterDonner

Neen...

De voorzitter:

Ik constateer dat u het in deze termijn niet met elkaar eens wordt, dus ik zou graag willen dat de minister nu verder gaat met zijn beantwoording.

MinisterDonner

De Kamer moet dan inderdaad zeggen: wij kiezen ervoor om voortaan niet meer van 20 jaar uit te gaan, maar de straf op jaren vast te stellen, tot 30 jaar. Los van de vraag van het gat, want dat speelt dan niet meer, zegt u: wij willen in het systeem een strafmaat invoeren van 30 jaar, die 30 jaar is, in plaats van levenslang. Dat is wat de heer Eerdmans zegt. De heer Van Haersma Buma zegt nu juist dat dit niet zijn bedoeling is, omdat dit het algemene plafond betreft. Als het gaat om het oplossen van het probleem van voorlopige invrijheidstelling, waardoor er een gat ontstaat tussen levenslang en 20 jaar, is het niet oneigenlijk om dat probleem op te lossen bij de vervroegde invrijheidstelling, maar dan is het oneigenlijk om alle straffen van 20 jaar naar 30 jaar op te hogen, om uiteindelijk in de praktijk bij 20 jaar uit te komen.

Dan kom ik nu toe aan het amendement van de heer Van Haersma Buma, op stuk nr. 12. Ik ben inderdaad van mening dat dit aan de orde is op het moment dat wij strafmaxima boven de 15 jaar voorstellen. Het is echter niet aan de orde om nu in het algemeen die mogelijkheid te openen en vervolgens nergens in het wetboek enige straf boven de 15 jaar vast te leggen. Aangezien ieder strafmaximum boven de 15 jaar bij wet zal moeten worden ingevoerd, kan op dat moment ook gelijk dit artikel worden bijgesteld. Ik zal aanneming van dit amendement vanuit een oogpunt van wetgeving ontraden, omdat wij anders iets in de wet zetten dat geen inhoud heeft. Daarmee dreigt het een slag in de lucht te worden. Ik zou aanneming hiervan vanuit een oogpunt van behoorlijk wetgevingsbeleid willen ontraden.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik wil natuurlijk geen onbehoorlijk wetgevingsbeleid. Toch wil ik u mijn gedachte hierachter voorleggen, anders dreigt "de slag in de lucht" te blijven hangen. Principieel wil ik de mogelijkheid openen om in het Nederlandse strafrecht ook met tijdelijke straffen, bijvoorbeeld voor geweldsdelicten, naar 20 jaar te gaan. Wij zouden dan nu de uitspraak doen dat de strafwetgever dat kan doen. Ik vul het echter niet in, omdat ik een dergelijke wijziging op dit moment niet aan de orde acht. Dat is de reden waarom ik dit wil, al snap ik het argument van de minister ook wel.

MinisterDonner

Het is nu al mogelijk door de samenloop of door recidive. In die gevallen komt de tijdelijke straf door de verhoging nu ook al op 20 jaar, zonder dat ik deze bepaling wijzig. Op het moment dat de wetgever van mening is dat de strafmaxima voor een bepaald delict boven de 15 jaar moeten worden gesteld, dan is dat het moment om het hier te wijzigen.

Dan kom ik op het amendement van de heer Wolfsen met betrekking tot de rechtsmacht over meisjesbesnijdenis. Ook dat is een onderwerp waarover ik onlangs een notitie aan de Tweede Kamer heb gestuurd. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor een wetsontwerp in gang gezet. Op een belangrijk punt zie ik het anders. Het amendement dat de heer Wolfsen voorstelt, schept in wezen universele rechtsmacht als de minderjarige vrouw in Nederland woont, althans haar hoofdverblijf in Nederland heeft. Als het dus gebeurd is door haar ouders voordat zij hier kwam, in een land waar het niet strafbaar was, dan worden de ouders hier alsnog strafbaar. Ik denk dat dit te ver gaat. Dat is de reden waarom ik in mijn notitie aangaf dat de strafbaarheid, althans het afschaffen van de dubbele strafbaarheid, wordt beperkt tot de Nederlander en personen die hun hoofdverblijf in Nederland hebben. Daarover kunnen wij rechtsmacht claimen en daartegen kunnen wij optreden. Het gaat echter te ver om ouders strafbaar te stellen als een meisje naar Nederland komt die al besneden is, vanuit een land waar dat toegestaan was. Het gaat ook te ver als die ouders in het buitenland wonen en het meisje minderjarig is.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik zie het verschil niet precies. Zegt u dat iemand die hier is met een verblijfsstatus en die zijn kind hier of daar laat besnijden, niet strafbaar wordt?

MinisterDonner

Als de personen die het doen hun hoofdverblijf in Nederland hebben, dan zouden zij in mijn optiek strafbaar moeten zijn. In uw voorstel is het enkel voldoende als het betrokken meisje in Nederland haar hoofdverblijf heeft. Dat schept een universele rechtsmacht en maakt dat betrokkenen strafbaar worden op een moment dat zij nog niet konden weten dat zij strafbaar worden. Dat gaat vrij fundamenteel in tegen de beginselen van het strafrecht. In alle gevallen zou ik willen zeggen dat dit voorstel niet past binnen het wetsvoorstel dat hier aan de orde is. Het wetsvoorstel betreft namelijk het verhogen van de strafmaat en dit voorstel gaat over de invoering van een totaal nieuw delict in de strafwet. Daarom zou ik met dit amendement sowieso naar de Raad van State moeten om er advies over te vragen, want het past niet binnen de orde van het voorliggende wetsvoorstel.

MevrouwGriffith(VVD)

Stel dat iemand in een ander land euthanasie heeft toegepast en daarna naar Nederland komt, hoe zit het dan? Euthanasie is net zo goed in andere landen als in Nederland strafbaar. U zegt dat, als genitale verminking in het buitenland heeft plaats gevonden en het minderjarige meisje haar hoofdverblijf in Nederland heeft, de ouders strafbaar zijn, evenals degenen die de verminking hebben toegebracht, alleen vanwege het feit dat het meisje haar hoofdverblijf in Nederland heeft. Nu het voorbeeld van de euthanasie. Iemand heeft in het buitenland euthanasie gepleegd en die heeft hoofdverblijf in Nederland. Volgens mij heeft het met terugwerkende kracht te maken. Hoe moet ik dat zien? In hoeverre gaat de terugwerkende kracht dus door?

MinisterDonner

Het heeft zelfs niet met terugwerkende kracht te maken. Het punt is dat ik dan personen strafbaar ga stellen die op het moment dat zij iets deden, niet konden weten dat het strafbaar was. Personen die in Nederland zijn, worden geacht de wet te kennen. Zij horen ook te weten dat, als zij in het buitenland besnijdenis laten verrichten, zij strafbaar zijn. Dat is nu nog niet het geval, maar dat geldt wel volgens mijn voorstel dat ik wil indienen.

Het amendement gaat over het enkele feit dat het object van de besnijdenis hoofdverblijf in Nederland heeft. Degenen die de besnijdenis verrichten, hoeven in Nederland helemaal geen hoofdverblijf te hebben. Dat is althans geen voorwaarde. Zij kunnen dus ook in het buitenland zijn in een situatie waarin dat volstrekt niet strafbaar is. Dat wordt zo strafbaar door het enkele feit dat het meisje hoofdverblijf heeft in Nederland. Dit betekent dat mensen worden bestraft voor iets wat zij niet kunnen weten. In wezen is daarbij het nulla-punabeginsel in het geding.

De heerWolfsen(PvdA)

Het kenmerk van het universaliteitsbeginsel is dat iets strafbaar wordt gesteld: de Nederlandse strafwet is toepasselijk op eenieder die zich buiten Nederland strafbaar maakt aan ... Vervolgens wordt er een hele trits misdrijven genoemd die volgens ons zo ernstig zijn dat die, waar dan ook gepleegd, hier vervolgd kunnen worden. Daarop zoeken wij aansluiting, wel met een beperking ten opzichte van het Nederlandse kind. Nogmaals, dat is het kenmerk van het beginsel.

MinisterDonner

Die voorbeelden slaan onder andere op moord. Binnen de Europese Unie hebben wij daarover gezegd: daarvoor hebben wij geen dubbele strafbaarstelling nodig, want in wezen betreft het zaken die overal strafbaar zijn. Dit geldt niet voor vrouwenbesnijdenis. Dit is ook geen misdrijf tegen de menselijkheid in die zin dat men moet begrijpen dat dit in strijd is met wet. Vrouwenbesnijdenis is strafbaar volgens de Nederlandse wet, als het in Nederland gebeurt. Vrouwenbesnijdenis komt in grote delen van de wereld voor, zonder dat dit maatschappelijk verwerpelijk wordt geacht. Dat is voor ons overigens geen belemmering om te zeggen dat wij het in Nederland verwerpelijk vinden. Daarom kunnen wij ook zeggen tegen iedereen die in Nederland verblijft, of die nu Nederlander is of niet, en naar een ander land gaat om vrouwenbesnijdenis uit te voeren: u had kunnen weten dat wij het hier verwerpelijk vinden. Het is iets anders om te zeggen: het meisje woont in Nederland en iedereen, ook in het buitenland, moet weten dat ...

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is precies de kern: iedereen blijft van "onze" meisjes af. Ik maak even een oneerbiedige vergelijking ter verduidelijking van mijn standpunt. Als je in het buitenland, dus ook in Somalië, rommelt met Nederlandse munten, is dat ook in Nederland te vervolgen. Ik vind dat een mens meer is dan een munt. Wij moeten dus een soortgelijke gedachte hierop loslaten, precies om de redenen die u in uw laatste zin noemt.

MinisterDonner

Zo ook bij de eenvoudige geweldspleging.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik heb het over de munt.

MinisterDonner

Ik wil het toch even over de eenvoudige geweldspleging hebben. Desondanks zeggen wij niet: iedereen die in het buitenland een Nederlands meisje slaat, is in Nederland strafbaar. In het Wetboek van Strafrecht hebben wij dat beperkt tot bepaalde zaken. Doorgaans is een misdrijf met munten gericht tegen de Nederlandse belangen. Daar is over te praten. Mijn mening is dat de vraag of dit in alle gevallen geldt, aan de orde moet komen bij de behandeling van een concreet wetsvoorstel. In ieder geval past dit punt niet bij het onderhavige wetsvoorstel. Anders moet het eerst weer naar de Raad van State.

De heerVan der Staaij(SGP)

Als ik de formulering van het artikel dat de heer Wolfsen voorstelt, goed lees, gaat het niet alleen om genitale verminking en vrouwenbesnijdenis, maar gaat het in feite om alle mishandelingen en dergelijke. Het gaat om de artikelen 300 tot en met 304 die betrekking hebben op een minderjarige vrouw. Is dat correct?

MinisterDonner

Dat moet u niet aan mij vragen.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik vraag uw oordeel. Als het de intentie van het amendement is, is het dan wel op de goede wijze geformuleerd?

MinisterDonner

Inderdaad, in die zin ben ik het eens. Ik moet het amendement dat wordt voorgesteld, zo lezen dat het inderdaad de eenvoudige mishandeling, dus de klap, omvat. Het amendement komt erop neer dat wie een Nederlands meisje in het buitenland slaat, daardoor strafbaar is in Nederland.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister signaleert twee problemen. Als het al in het verleden bij een meisje is gebeurd, kunnen haar ouders strafbaar zijn. Ik kan dat wel volgen. Wij moeten er nog over nadenken.

Als het nu zou gebeuren en de ouders in het buitenland wonen, vindt de minister het te ver gaan om de ouders te bestraffen. Heb ik dat goed begrepen? De minister zegt dat zij niet onder de Nederlandse rechtsmacht vallen.

MinisterDonner

Ja. Het strafrecht richt zich tot wie het doet. Van die persoon kan ik zeggen dat ik hem bestraf, ook als hij elders waar het wel mag, iets doet. Neem andersom het voorbeeld van de Duitse strafwet die Duitsers bestraft voor het gebruik van cannabis in Nederland. Daarvan hebben wij altijd gezegd dat het de Duitsers niets aangaat. Als het in Nederland mag, dan mag het en dan gaat het de Duitse wetgever niet aan.

In het geval van vrouwenbesnijdenis zeggen wij – dat is in elk geval de teneur van de notitie – dat het er niet toe doet of het strafbaar is in het land waar het gebeurt. Wie hier woont, verbieden wij om mee te werken aan vrouwenbesnijdenis, ook in het buitenland. Dit amendement doet iets heel anders. Het stelt strafbaar iedereen in het buitenland die iets doet tegen iemand die zijn hoofdverblijf in Nederland heeft. Daarvan zeg ik dat het voor de universele rechtsmacht erg ver gaat.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het punt van de heer Wolfsen, waarmee ik het eens ben, is dat u in feite zegt dat wij de ouders van een meisje dat onder onze rechtsmacht valt – hij zei "ons meisje" – en dat in het buitenland door haar ouders verminkt wordt, niet kunnen vervolgen voor een misdaad die zij in feite tegen een Nederlands meisje hebben begaan.

MinisterDonner

Ook dat zou je kunnen overwegen. Wij doen het bij zaken zoals moord of ernstige geweldpleging – de delicten aan het begin van het Wetboek van Strafrecht – waarvan op zichzelf duidelijk is dat het strafbare feiten zijn. Hier gaat het om iets waarvan wij zelf ook erkennen dat het in grote delen van de wereld niet als strafbaar feit wordt erkend.

De heerWolfsen(PvdA)

De intentie van het amendement is om "onze meisjes" te beschermen tegen zaken door wie of wat ook gepleegd in het buitenland. Ik ben het wel met mevrouw Vos eens. De strekking van het amendement is om het te beperken tot vrouwenbesnijdenis, tot vrouwenverminking. Je kunt je afvragen of artikel 300 Wetboek van Strafrecht erin thuishoort. Misschien gaat dat wat ver en zouden wij het moeten beperken tot artikel 302 of 304. Wij kunnen daar nog eens naar kijken.

Het amendement gaat inderdaad verder dan de minister wil. Ik heb de oneerbiedige vergelijking met de munt gemaakt; ik zal dat niet weer doen. Het is wel de redenering die wij aanhangen. Iedereen blijft van onze munten af, iedereen blijft van onze meisjes af. Ik zal het nog specifieker maken. Juist omdat iedereen het erover eens is, zou ik menen dat het buiten de Raad van State om kan als wij vinden dat het buiten de Raad van State om kan. Zo simpel ligt het. De minister voegde zelf een nieuw delict toe, namelijk het plaatsen van nepbommen. Dat moeten wij er dan onmiddellijk als eerste uit gooien!

MinisterDonner

Laat één ding duidelijk zijn: het is niet omdat wij het erover eens zijn dat de Grondwet buiten werking kan worden gesteld. Hierbij wordt advies van de Raad van State voorgeschreven. Ik kan u op een briefje geven dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel niet zal aanvaarden als daarover geen advies is gevraagd. Bij de nepbom kunnen we erover praten of dat hetzelfde is, en dan moet dat er eventueel om die reden uit.

De heer Wolfsen heeft een amendement ingediend over de voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij moeten twee zaken worden onderscheiden. Enerzijds gaat het om de vraag, wat de lengte van de straf is die voorwaardelijk kan worden opgelegd. Daar heeft het amendement op stuk nr. 14 betrekking op. Vervolgens gaat het om de vraag, wat de termijn is waarbinnen een eventueel herhaald plegen de voorwaardelijke straf tot effect kan hebben; dat is de proeftijd. De vervroegde invrijheidsstelling is iets heel anders. Tot één jaar mag de straf geheel voorwaardelijk worden opgelegd; tot drie jaar mag eenderde van de straf voorwaardelijk worden opgelegd, en boven de drie jaar mag er helemaal niets meer voorwaardelijk worden opgelegd. Om dat systeem van één in twee jaar te veranderen, worden verschillende argumenten aangevoerd. De behandelingsduur in Den Engh is langer dan het voorwaardelijk deel van de straf. Vooralsnog is dat geen probleem gebleken. Een jaar gevangenisstraf, als alternatief voor de twee jaar in Den Engh, is voldoende stok achter de deur. Hierbij hebben we het over het kinderstrafrecht, waarvan het de vraag is of je dat hier aan de orde moet hebben. Het loopt vooruit op de voorstellen die ik aan het voorbereiden ben, juist in het kader van de modernisering van de sanctietoepassing. Daarbij komt aan de orde of in het kader van differentiatie de omvang van de voorwaardelijke straf, als ook de proeftijd moeten variëren. Ik stel voor dat deze voorstellen in dat kader aan de orde komen, maar niet nu. Bij het opeens verlengen van één naar twee jaar is de vraag onmiddellijk of ook de termijnen niet moeten worden veranderd van vijf naar zes jaar. Nu zit de logica erin dat er nooit meer dan één jaar voorwaardelijk kan zijn; vandaar dat het bij drie jaar afbreekt. Als de Kamer er twee jaar van wil maken, is de vraag waarom zij niet tot zes jaar wil gaan, of waarom bij een straf van drie jaar tweederde van de straf op deze wijze voorwaardelijk moet worden opgelegd. De Kamer grijpt daarmee in wezen in in de systematiek. Nogmaals, ik stel voor deze punten aan de orde te stellen bij de behandeling van de vraag of onze straffen werken, en wat het effect op de recidive is van verlenging van de proeftijd.

De heerWolfsen(PvdA)

Wij passen de drie jaar aan naar vier jaar, waarmee wij de systematiek in stand houden. Maar zegt u in de kern dat u het ermee eens bent, zij het dat u het in een breder verband wilt bezien? Dat geldt idem dito voor de proeftijd. Kunt u daar op zich wel in meevoelen, maar wilt u daar wel iets aan toevoegen?

MinisterDonner

Het is een onderdeel van de adviezen die door de commissie-Otte zijn ingediend over vrijheidsbeperking door voorwaarden. Vervroegde invrijheidsstelling en andere zaken met betrekking tot de sancties die wij opleggen, worden in dat kader bekeken. De vraag is aan de orde of het zinvol is om met langere proeftijden te werken. De ervaring leert namelijk dat dit minder effect heeft op de recidive. Het effect is er alleen bij de korte periode van intensieve begeleiding. Ik stel voor deze amendementen nu niet te behandelen, omdat ze naar aanleiding van het wetsvoorstel worden geïntroduceerd. Het lijkt mij dat wij ze in onderlinge samenhang moeten bezien, samen met de andere voorstellen, want ze zijn in wezen van een andere aard dan de strekking van dit wetsvoorstel. De Kamer krijgt de brief daarover voor de zomer.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 16 van de heer De Wit over het openbaar maken van de onware jaarrekening. Op dit moment wordt in dit soort gevallen vervolgd op grond van valsheid in geschrifte. Daarvoor geldt een strafmaximum van zes jaar. Verder heeft deze bepaling weinig praktische betekenis, niet zozeer vanwege het beperkte strafmaximum, maar omdat in dit soort gevallen slechts de valsheid wordt aangewezen. Als je wilt vervolgen op basis een enkele onwaarheid moet je, omdat de publicatie meestal door de onderneming gebeurt, bezien of je het bestuur moet vervolgen voor de onware jaarrekening. De voorbeelden die de heer De Wit noemt over de siteletters vallen al snel onder valsheid in geschrifte. Ik heb in dat licht geen behoefte aan het amendement, ook al ontraad ik de aanneming ervan niet. Ik ben het met de heer De Wit eens dat dit past binnen het systeem van het wetsvoorstel. Je kunt overwegen om het als een onderdeel op te nemen, maar je kunt het ook onderbrengen bij de categorie Kaapvaart en slavenhandel.

De heerDe Wit(SP)

Ik wijs erop dat de minister de strafmaat op dit punt in het wetsvoorstel heeft verhoogd. Zijn bewoordingen zouden erop kunnen duiden dat hij het artikel niet nodig heeft, maar dat klopt dus niet. We hebben dat wel nodig, omdat je met artikel 225 in bewijsproblemen kunt komen als er een onwaar document wordt gepresenteerd. Dat is namelijk van een iets ander karakter dan wanneer je valsheid moet bewijzen. Je kunt overigens ook nog denken aan de rol van de accountant, gekoppeld aan het publiceren van onware jaarstukken. Dit wordt ook in de literatuur in dit verband genoemd. Je zou dit gemakkelijker kunnen koppelen aan artikel 336, in de vorm van medeplegen of medeplichtigheid, dan aan 225, vanwege het bewijsprobleem. Als je artikel 225 en de strafmaat belangrijk vindt, dan is er wat dit specifieke geval betreft geen reden de zes jaar uit te zonderen.

MinisterDonner

Bij de bestudering van deze kwestie is niet gebleken dat er behoefte bestaat aan het nieuw leven inblazen van deze bepaling, maar uit het feit dat ikzelf een strafverhoging voorstel, kun je niet afleiden dat het artikel overbodig is. Daar heeft de heer De Wit een punt. Daarom ontraad ik de aanneming van het amendement niet, maar ik heb er geen behoefte aan.

De heerVan der Staaij(SGP)

Een vraag over de strafmaat, want daarbij is sprake van een flink verschil. De minister stelt een verhoging voor van één naar twee jaar, maar de heer De Wit vindt zes jaar redelijker. Wat is de argumentatie voor die twee jaar van de minister?

MinisterDonner

Geen specifieke, anders dan de advisering ten aanzien van het rapport en de consistentie met de redenering die daarin wordt gevolgd.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik breng het in lijn met artikel 225. Je kunt redeneren dat deze kwestie hetzelfde is als wat in artikel 225 staat en dat je het mitsdien kunt laten vervallen. Dat zou echter bewijsproblemen met zich kunnen brengen. Als je ervoor kiest om het te laten bestaan, dan kun je niet anders dan er zes jaar van maken. In die zin vraag ik de heer De Wit zijn amendement te handhaven.

MinisterDonner

Valsheid in geschrifte is ernstiger dan een onware jaarrekening. Bij het eerste heeft men de opzet van oplichting en bij het tweede hoeft dit niet per definitie het geval te zijn. Als men de bedoeling heeft om op te lichten, kom je al gauw uit bij valsheid in geschrifte.

De heerDe Wit(SP)

Er wordt onderscheid gemaakt omdat derden op de juistheid van de stukken mogen afgaan. Worden zij getroffen door de onwaarheid dan is er een sanctie mogelijk.

MinisterDonner

Dat is iets anders. Men moet er gewoon op af kunnen gaan dat de gegevens waar zijn. Dan is het ook consistent dat voor deze delicten een ander maximum geldt dan voor valsheid in geschrifte. Als u al behoefte heeft aan een onderscheid, dan moet u de straf op 3 jaar stellen.

Ik ontraad sterk aanvaarding van het amendement op stuk nr. 17 inzake verzwaring van de motiveringsplicht. Volgende week, op 7 juni, wordt een wetsvoorstel behandeld waarbij de motiveringsplicht aan de orde komt. Wij stellen voor om ter vereenvoudiging van het strafprocesrecht op een aantal punten juist de motiveringsplicht te verminderen. In het algemeen heeft de bepaling tot motivering het merkwaardige gevolg dat de richtlijnen met betrekking tot de eis een wettelijke status krijgen, zonder dat het wettelijke maatregelen zijn. De afwijking moet namelijk gemotiveerd worden. Daarnaast is het onduidelijk wat het gevolg is als het OM zich er niet aan houdt. Is het OM dan niet ontvankelijk? Gaat de verdachte vrijuit omdat er een andere straf wordt gevorderd dan in de richtlijnen staat? Dit lijken mij disproportionele gevolgen. In het geval de rechter een zwaardere straf oplegt dan wordt gevorderd, geldt al een motiveringseis. Het lijkt mij verstandig om dit amendement met alle consequenties voor het strafprocesrecht van dien, volgende week te betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel dat specifiek betrekking heeft op vereenvoudiging van het strafprocesrecht.

Ik wil overigens graag met de Raad voor de rechtspraak overleggen over de beantwoording van de vraag op welke wijze het sanctiebeleid van de rechter inzichtelijker gemaakt kan worden. Hoogst zelden verschijnt een rechterlijk vonnis integraal in de media. In vrijwel alle gevallen wordt volstaan met een weergave van het oordeel van de rechter. De rechter kan motiveren tot hij een ons weegt, maar als de motivatie niet weergegeven wordt, wordt er niemand mee bereikt. Dit gaat over iets totaal anders dan waar het wetsvoorstel over gaat. Het betreft verder een kwestie die op 7 juni in de Kamer in een wetgevingsoverleg aan de orde zal zijn. Daarnaast zijn er ook inhoudelijk een aantal punten waarvan je je moet afvragen of het verstandig is om daar hier op in te gaan.

De heer Wolfsen heeft een amendement ingediend met betrekking tot de kunstwerken en cultuurgoederen. Er staan omschrijvingen in als "decoratief" en "cultuurgoed dat in museum of anderszins publiekelijk wordt getoond". Het amendement wil iemand die vernielingen aanbrengt aan dit soort objecten ernstiger strafbaar stellen dan in geval van andere vernielingen. Ik moet zeggen dat de delictsbestanddelen vrij onbepaald zijn. De heer Wolfsen heeft zelf in de toelichting aangegeven hoezeer dit persoonsgebonden is. De persoon moet de wil hebben om iets wat decoratief is, te vernielen. Je moet je daarnaast de vraag stellen waarom in het totaal van het Wetboek van Strafrecht het vernielen van kunstwerken strafwaardiger is dan het vernielen van allerlei andere zaken en waarom de diefstal van dezelfde kunstwerken niet strafwaardiger is dan andere diefstallen. Ik wil het aannemen van het amendement om deze reden sterk ontraden, hoezeer ik ook begrip heb voor de behoefte om een dergelijk amendement in te dienen. Het amendement geeft aanleiding tot vele vragen. Moet dan bijvoorbeeld het aanbrengen van graffiti op een nationaal monument ernstiger bestraft worden dan het aanbrengen van graffiti op een woonhuis? De ergernis bij de bewoner is minstens zo groot als bij de curator.

De heerWolfsen(PvdA)

U ziet dus het vernielen van de Nachtwacht als minder erg dan het stelen van mijn pen?

MinisterDonner

Dat kan nu binnen het geheel van het Wetboek van Strafrecht tot uitdrukking komen. Ik zie alleen niet waarom de wetgever op dit punt een onderscheid moet gaan maken, terwijl hij dat bij diefstal van cultuurgoederen niet doet. Er zouden in dat geval nog een aantal andere zeer waardige overheidsbelangen te noemen zijn, die ik ook zou willen beschermen. Ik zou die drang toch willen weerstaan.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik word heen en weer geslingerd tussen de verschillende argumenten die worden gewisseld tussen de indiener van het amendement en de minister. Ik kan mij voorstellen dat het vernielen van een kunstwerk van nationaal belang wel degelijk zwaarder wordt gestraft dan het vernielen van een tafel die geen kunstwerk is. En is het definitief vernielen van de Nachtwacht in wezen niet erger dan het stelen ervan? Een gestolen Nachtwacht kan nog terugkomen.

MinisterDonner

Ik heb uit het oogpunt van cultuurgoederen liever een kapotte Nachtwacht die ik kan zien dan een ongeschonden Nachtwacht die ik niet kan zien. Kijk maar naar de Venus van Milo. Het is vreselijk dat de armen eraf zijn, maar het is zonder armen ook een cultuurgoed. Ik zie het element wel, maar dat kan in de vordering tot uitdrukking komen en dat past binnen de huidige strafmaxima. In de paar gevallen die zich hebben voorgedaan, is men meestal niet aan de straf toegekomen omdat ontoerekeningsvatbaarheid blijkt. De opzet om zo'n kunstwerk te vernielen komt heel zelden voor; die komt meestal uit een aberratie voort. Men laat zich in ieder geval niet door een hogere straf op dit terrein afschrikken. Uit een oogpunt van wetgeving zal het plotseling de vraag oproepen waarom dit onderscheid wordt gemaakt, en dan gaan wij heel snel een groot aantal andere onderscheidingen aanbrengen. Nogmaals, het geheel hangt hierbij af van de vraag of de betrokkene de opzet had en wist dat het een kunstwerk was. Het is oneerbiedig om het te zeggen, maar bij sommige kunstwerken zou je om strafvermindering vragen.

Dan ga ik in op het amendement op stuk nr. 18 van mevrouw Vos over het jeugdstrafrecht. Dit punt is uitvoerig besproken in het kader van het wetvoorstel over taakstraffen. Toen is daar bewust van afgezien. Uit de praktijk blijkt in ieder geval niet duidelijk waarom je nu anders zou moeten oordelen dan de wetgever toen deed. Wel wordt op dit moment in het kader van het jeugdrecht op het departement bekeken welke jeugdsancties werken en welke combinaties mogelijk zijn. Daar wil ik dit punt graag bij betrekken om te zien of het zinvol is.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister zegt dat uit de praktijk niet is gebleken dat wij het anders zouden moeten inrichten. Ik heb juist het idee dat uit de praktijk wel veel signalen komen waaruit blijkt dat de beperking tot drie maanden voor een koppeling met een taakstraf onwenselijk is. Rechters worden daardoor juist vaak voor een dilemma geplaatst, zeker gezien het vaak lang durende voorarrest. De praktijk heeft mij juist ingegeven dat het zinvol is om het op deze manier te wijzigen.

MinisterDonner

Dit najaar wordt een studiedag gehouden over het jeugdsanctierecht en het functioneren daarvan. Dit punt zou daar dan naar voren moeten komen, maar dat is mij niet echt gebleken. Het is natuurlijk mogelijk dat een rechter daartegenaan is gelopen, maar het is geen algemeen systematisch signaal van de jeugdrechters.

Dan kom ik op het amendement van mevrouw Vos op stuk nr. 20 over ontzetting uit het beroep als bijkomende straf. De argumenten die mevrouw Vos hanteert, kan ik mij voorstellen, maar ik kan mij ook andere situaties voorstellen. Het fundamentele punt van de ontzetting uit een beroep is dat men dan de facto iemand zijn broodwinning onmogelijk maakt. Om die reden is het ook niet zinvol om daar een termijn aan te verbinden, dus om te stellen dat iemand zijn beroep een of twee jaar niet mag uitoefenen. Meestal is het daarna ook niet zinvol om te zeggen dat iemand zijn beroep dan weer wel mag uitoefenen. De praktijk is dan bijvoorbeeld verlopen, of niemand neemt zo iemand meer in dienst. Vaak zal dit een grotere straf zijn dan de hoofdstraf die wel wordt opgelegd. In wezen wordt iemand de broodwinning onmogelijk gemaakt. De mogelijkheid bestaat nu overigens aan alle kanten. De Wet BIG biedt deze mogelijkheid bij geneeskundige beroepen. Ik noem de tuchtrechtspraak bij artsen. Bij de meeste beroepen kan via de procedures rondom de vraag of iemand nog gekwalificeerd is om zijn beroep uit te oefenen, de ontzetting uit het beroep worden uitgesproken. Dat is een beter kader om erover te oordelen dan gewoon als bijkomende straf in het kader van het strafprocesrecht. Nogmaals, men is in wezen bezig met twee zaken waarbij het erom zal strijden welke van de twee het zwaarst is.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister heeft een punt dat het om een zeer zware zaak gaat om iemand uit het beroep te ontzetten en daarmee de broodwinning te ontnemen. Daarom is het beperkt tot de meest ernstige delicten, tegen het leven gericht. Dan is toch de vraag of het niet vreemd is, omdat het strafrecht ook is bedoeld om preventief te werken, voor de beveiliging van de samenleving, dat deze straf in deze zeer uitzonderlijke situatie niet opgelegd kan worden door de rechter.

MinisterDonner

De logica ligt in het verstrekkend gevolg van de maatregel. Meestal wordt de levenslange straf opgelegd dat het beroep niet meer uitgeoefend kan worden. Zelfs als het maar voor een of twee jaar is, is het niet zinvol om het beroep daarna te hervatten. Derhalve is het iets anders dan een straf, en al helemaal iets anders dan een bijkomende straf. Ik geef iemand geen levenslang, want ik heb daarmee in wezen al beroepsuitoefening onmogelijk gemaakt. Ik geef iemand een aantal jaren en zeg daarnaast dat het beroep niet mag worden uitgeoefend, als hij uit de gevangenis komt. In wezen ben ik dan veel verder dan de straftermijn aan het straffen. Of ik ben met iets anders bezig, namelijk met het oordeel dat iemand, gegeven wat hij heeft gedaan, eigenlijk ongekwalificeerd is om zijn beroep uit te oefenen. Die vraag hoort niet thuis in het strafprocesrecht, maar in de beoordeling van het tuchtrecht, de BIG-procedures of het schrappen van iemands kwalificatie. Dat is de logica die er nu in zit. Nogmaals, ik zal het amendement niet ontraden, maar het is een vrij fundamenteel punt, juist omdat het om iemands beroepsuitoefening gaat. Het voorstel dat de Kamer overweegt, gaat in wezen het kader van de straf te buiten.

MevrouwGriffith(VVD)

Het is niet alleen de Kamer die dat vraagt. De officier van justitie heeft in de strafzaak van de verpleegkundige gezegd dat hij wel ontzetting uit het beroep zou willen vragen, maar dat dit niet kan, gelet op de wet. In zoverre is er blijkbaar in de praktijk behoefte aan.

MinisterDonner

In zo'n concreet geval kan ik mij deze hartenkreet van de officier best voorstellen. Ik geef aan wat de overwegingen moeten zijn voor de wetgever om te kijken of het gerechtvaardigd is om daaraan tegemoet te komen of niet.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik ben ook geneigd om het amendement van mevrouw Vos te steunen. De minister zegt dat iemand de broodwinning onmogelijk wordt gemaakt, maar je maakt deze specifieke broodwinning onmogelijk. Het wordt diegene niet verboden om werk te doen.

De minister zegt dat het een heel zware straf is. Moeten wij juist niet steeds meer erkennen dat de gevangenisstraf vaak niet oplost wat wij willen oplossen, en dat dit soort sancties of maatregelen meer nodig en dus extra zinvol zijn?

MinisterDonner

Dat kan zo zijn, maar dan nog blijven de overwegingen die ik heb genoemd. Zodra je de term "Berufsverbote" gebruikt, weet iedereen waar ik het over heb. Ik zeg niet dat iemand die deze delicten pleegt, niet uit zijn beroep gezet moet kunnen worden. Daarover zijn wij het roerend eens. De enige vraag is of dat moet kunnen als bijkomende straf in het strafproces. Daarvan zeg ik dat het oordeel wordt belast met een vrij fundamentele straf, die van een andere orde is dan alle andere bijkomende straffen.

De heerWolfsen(PvdA)

De vraag of dat moet kunnen in het strafrecht, hebben wij in een ver verleden beantwoord, want het kan al. Het staat in artikel 28. Wij zeggen dat het in een aantal extra gevallen mogelijk moet worden gemaakt. Ik ben het eens met de heer Van Haersma Buma dat het soms slimmer kan zijn om iemand uit zijn beroep te halen dan om een heel lange gevangenisstraf op te leggen. Het past helemaal in het slimmer straffen en de mogelijkheid bestaat. De argumenten van de minister om het niet te doen, zijn al gepasseerd. Iedereen heeft het al verstandig gevonden dat dit mogelijk is. Mevrouw Vos wil dat voor nog enkele gevallen mogelijk maken. De brandweerman en verpleegster waren mooie voorbeelden.

MinisterDonner

Ik blijf bij mijn tegenargumenten. Ik heb niet gezegd het amendement te ontraden. Het oordeel laat ik over aan de Kamer.

Het volgende amendement is van de leden Wolfsen en de Pater-van der Meer over het systeem van het rijbewijs en het puntenstelsel. Ik heb inmiddels een brief naar de Kamer gestuurd met voorstellen over de aanpak van recidive in het verkeer. Het betreft in het bijzonder voorstellen voor een puntenstelsel voor rijbewijzen. Tegen de zomer kan het wetsvoorstel in consultatie gegeven worden. Als ergens het argument voor geldt dat iets buiten het onderhavige wetsvoorstel valt dan is dat wel op dit punt. In dit amendement wordt een heel ander onderwerp aan de orde gesteld. Los daarvan stel ik vast dat er enkele wezenlijke verschillen zijn tussen de voorstellen in het amendement en wat ons voor ogen staat. De vraag moet dan ook gesteld worden of het überhaupt wel zo kan als in het amendement wordt voorgesteld.

Het amendement strekt ertoe dat op de enkele vaststelling van een politieagent er een briefje naar het CBR gaat, waarop de intrekking van het rijbewijs volgt. Gelet op het punitief karakter daarvan – het is geen maatregel – zonder dat er enige rechtelijke procedure aan vooraf gaat, is het de vraag of je dit verenigbaar kunt houden met artikel 6 EVRM. De intrekking van het rijbewijs is een besluit dat onder de Algemene wet bestuursrecht valt. Er zal een proces volgen. De bestuursrechter zal echter eerst het oordeel van de strafrechter afwachten of er recidive volgt.

In het voorstel dat ons voor ogen staat, zal het enkele automatisme in het justitiële kader worden verwerkt. Het eisen van de intrekking is niet vrijblijvend, maar verplicht. Daarbij geldt wel een hardheidsclausule dat rekening kan worden gehouden met die gevallen waarin een uitzondering gemaakt moet worden. De gedachten over de lasten van het eventueel bewijzen dat men niet alcoholistisch is, zijn ongeveer dezelfde. Omdat er eerst een rechterlijke uitspraak is, is het logischer het in dat kader te doen.

Het kabinetsvoorstel behelst niet alleen intrekking van het rijbewijs bij alcoholgebruik, maar ook als er sprake is van zware feiten, zoals onbetaalde transacties na onherroepelijke veroordelingen. Het voordeel van deze systematiek is dat er geen twee processen over dezelfde zaak worden gevoerd, namelijk een bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk proces. In de kabinetsvoorstellen kan bovendien onderscheid gemaakt worden tussen het volledig intrekken van het rijbewijs en het schorsen van het rijbewijs bij recidive. Intrekking van het rijbewijs heeft namelijk maar een gevolg. Het kan immers niet opnieuw worden uitgegeven. Er moet dan opnieuw een rijexamen worden gevolgd. Dat is niet alleen het bewijs dat er geen alcoholisme in het spel is. Na intrekking moet de rijvaardigheidsproef opnieuw worden afgelegd. Ook op dat punt is de vraag terecht of enkele recidive al die gevolgen moet hebben of dat er rijontzegging gecreëerd moet worden met eventueel vervolgens een intrekking. Dat is een meer proportioneel systeem. Ik stel de heer Wolfsen en mevrouw De Pater dan ook voor om deze ideeën mee te nemen in het wetsvoorstel dat vermoedelijk al voor de zomer in consultatie zal zijn gegeven. Dan kunnen de verschillende aspecten op een meer afgewogen wijze bekeken worden. Het amendement ligt immers buiten de orde van het voorliggende wetsvoorstel.

Het amendement op stuk nr. 22 van mevrouw Vos strekt ertoe de bijkomende straf van rijontzegging ook mogelijk te maken bij gevallen waarbij het voertuig gebruikt wordt als bedreiging. Het oordeel over dit amendement laat ik aan de Kamer. Het kan een zinvolle uitbreiding zijn. Het gaat om bedreiging. Als een persoon geraakt wordt door het voertuig, is er meestal een ander delict aan de orde. Het hard op iemand inrijden en op het laatste moment stoppen, wordt niet gedekt door het wetsvoorstel.

Een volgend amendement van mevrouw Vos heeft de geldboete bij dierenmishandeling ingevolge van beroepsmatig handelen als onderwerp. Ik ben het met de strekking van het amendement eens. Ik heb er echter geen behoefte aan, omdat het reeds gedekt wordt door artikel 23, lid 7, van het Wetboek van Strafrecht. Dat lid voorziet in het opleggen van een geldboete van naasthogere orde.

MevrouwVos(GroenLinks)

Wij gingen ervan uit dat een boete van de vierde categorie de hoogst mogelijke boete was. Volgens de minister is er een hogere boete mogelijk?

MinisterDonner

Ik begrijp dat ingevolge artikel 23, lid 7, dat betrekking heeft op de rechtspersoon, de naasthogere categorie aan de orde komt.

Een ander amendement van mevrouw Vos ziet toe op het verbod op het houden van dieren na dierenmishandeling. Dat amendement sluit niet aan bij de strekking van het wetsvoorstel. Het is een verbod dat wordt toegevoegd aan het wetsvoorstel. Bij andere delicten dan dierenmishandeling uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is voor ondernemingen voorzien in de mogelijkheid van stillegging van de onderneming. Bij particulieren zie ik niet in dat de bepaling te handhaven is. Wij moeten het geregeld laten in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het gaat ons met name om het bedrijfsmatig houden van dieren, dus wellicht zouden wij het amendement op dat punt moeten aanscherpen. Naar ons idee maakt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een verbod nu nog niet zonder meer mogelijk. In een enkel geval kan als een bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat men geen dieren meer mag houden, maar in het algemeen is het zeer lastig om een verbod op te leggen.

MinisterDonner

Overtredingen die worden begaan door ondernemingen, vallen onder de Wet op de economische delicten. In dat kader is stillegging van de onderneming mogelijk. Ik begrijp echter dat mevrouw Vos ook wordt gesouffleerd.

MevrouwVos(GroenLinks)

Inderdaad. Wij hebben juist vastgesteld dat het in de Wet op de economische delicten niet goed is geregeld.

MinisterDonner

Wellicht kunnen wij dat buiten de vergadering om bezien.

MevrouwVos(GroenLinks)

Dat lijkt mij goed.

MinisterDonner

Ik kom bij het amendement van de heer Eerdmans over de strafmaxima bij mishandeling. Mijn oordeel hierover ligt in het verlengde van wat ik heb gezegd over de geweldsmisdrijven. Het amendement doet er een schepje boven op. Het geheel aan maatregelen jaagt elkaar zo op. In praktische zin is er geen behoefte aan het amendement. Verder ontstaat er een nieuwe onbalans. De afstand met zware mishandeling zou worden verkleind, wat ik onwenselijk acht. De heer Eerdmans grijpt wel in op de artikelen 300 en 301 maar niet op artikel 302 over zware mishandeling. Het hele bouwwerk zou in dat licht moeten verhoogd, zonder dat er specifieke oogmerken – dit was wel het geval bij het voorstel van mevrouw Griffith – zijn, zoals de voorlopige inhechtenisneming. Het amendement van de heer Eerdmans verhoogt gewoon de strafmaat voor bepaalde geweldsmisdrijven.

Met zijn amendement op stuk nr. 27 stelt de heer Eerdmans voor, de strafmaxima voor dierenmishandeling te verhogen van twee naar vijf jaar. Het lijkt mij, mede gezien de studie die hieraan ten grondslag ligt, ongewenst om op dit punt een dergelijke verhoging van meer dan 100% door te voeren. Ook een vergroting van de dwangmiddelen is in dit geval niet mogelijk. Artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht geldt ook voor dieren; het gaat daarbij om voorlopige hechtenis. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is bij dit delict al mogelijk. Verder lijkt tbs mij in dit soort gevallen niet aan de orde. Ik zie dus onvoldoende motivering. Het algemene beeld is evenwichtig, behalve op het punt van het geweld. Het past niet om het bij de dieren heel anders te doen. Er zou dan een onbalans ontstaan met maxima die voor andere zaken gelden.

Het amendement van mevrouw Griffith op stuk nr. 28 betreft de geweldsmisdrijven; op dit onderwerp ben ik al uitvoerig ingegaan. Met haar amendement op stuk nr. 29 wil zij "roekeloosheid" vervangen door meer specifieke feiten, zoals bumperkleven. Zelf introduceert zij echter "onheilsgedragingen", waarvan bumperkleven een voorbeeld zou kunnen zijn. Ik vraag mij af of dit begrip meer duidelijkheid schept dan "roekeloosheid". Voor roekeloze gedragingen komt er al een straf van maximaal zes jaar. Nu is dat drie jaar bij fatale gevolgen. Verder is er geen opsomming van gedragingen nodig. Daarnaast is dit iets anders dan het strafbaar stellen van een bepaalde gedraging, zoal het rijden onder invloed. Dat is per definitie strafbaar, of het nu gevolgen heeft of niet. Bij bepaalde gevolgen kan het extra strafbaar zijn. Ik denk dat het voorstel van de regering met betrekking tot de roekeloosheid als algemene strafverzwaring aantrekkelijker is dan dit voorstel van strafverzwaring in specifieke gevallen bij bepaalde gedragingen.

De heer Eerdmans heeft voorgesteld om de strafmaxima voor bezit van gevaarlijke handwapens te verhogen van drie maanden naar negen maanden. Het gaat hierbij om wapens van de eerste categorie, te weten stiletto's, valmessen, vlindermessen, werpsterren, boksbeugels en wurgstokken. Ik kan mij hierin vinden en ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer over.

In het voorstel van de fracties van CDA en SGP voor de afroomboete is er sprake van dat de sanctie gaat variëren naar gelang van de gevolgen. Het is logischer om een en ander in de ontnemingswetgeving te regelen. De mogelijkheid om plegers van bepaalde misdrijven financieel op de huid te zitten, moet verder worden onderzocht. Ik wil dit echter meenemen in het kader van de ontnemingswetgeving, omdat het primair de vraag betreft of het wellicht mogelijk is om op andere wijze te komen tot afroming van het verkregen voordeel.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Komt dit dus terug bij de modernisering van het sanctiestelsel, waarover u een brief hebt gestuurd?

MinisterDonner

Daarbij zal het aan de orde komen.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Hoe staat het met het onder curatele stellen?

MinisterDonner

Met het onder curatele stellen zou een heel nieuwe maatregel worden ingevoerd. Er is op dat punt geen amendement ingediend. Daarvoor zijn oorspronkelijk de tbs en eventueel de ISD bedoeld. Het gaat daarbij om gevallen waarin men niet toerekeningsvatbaar is. Wat u beoogt, is de strafrechtelijke curatele van iemand die volstrekt compos mentis is. Daarbij gaat het niet om curatele, maar eigenlijk om wat vroeger in de "Code Civil" de burgerlijke dood heette. Daarbij wordt men volstrekt handelingsonbekwaam gemaakt. De wetgever in Nederland heeft ervoor gekozen om dat niet in te voeren. Het schept ook een gigantische verantwoordelijkheid voor de overheid om dit in te voeren. Andere landen hebben op dit punt een omkering van de bewijslast ingevoerd. Ik zeg dit zonder te willen aangeven dat ik daar zelf aan denk. Het eerste probleem hierbij is, dat iemand als crimineel moet worden veroordeeld. De moeilijkheid ligt op dit moment bij het verkrijgen van bewijs. Bij ontneming ligt de moeilijkheid in het bewijzen waar er tegoeden zijn. Daarom heeft in Nederland nooit de prioriteit daarin gelegen dat men, als de tegoeden kunnen worden aangetoond, moet bewijzen dat de tegoeden niet uit misdrijf zijn verkregen. Dat is in wezen wat u beoogt.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Ik realiseer mij dat wij dat nu niet verder kunnen uitbenen, omdat het niet voorkomt in het wetsvoorstel, maar ik zou er toch in een later stadium op terug willen komen. Ik kan mij naast de burgerlijke dood ook voorstellen dat iemand burgerlijk vleugellam wordt gemaakt, het hoeft niet direct de dood te zijn. Wat er naar mijn mening moet gebeuren – en dat is vergelijkbaar met wat mevrouw Vos in haar amendement doet door mensen vaker uit hun beroep te zetten – is dat wij mensen pakken waar het werkelijk wordt gevoeld, nu wij zien dat de huidige straffen niet altijd werken. Voor wat mij betreft, heet dat ook mensen na de gevangenisstraf financieel aanpakken, even los van het ontnemen. Maar wij komen hier later op terug.

MinisterDonner

Wij komen hier later op terug in het kader van het financieel optreden.

De heer Wolfsen vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de voorwaardelijke beëindiging van tbs. Dat is in ontwikkeling. Ik moet eerst meer duidelijkheid hebben over de ontwikkeling van het forensisch-psychiatrisch toezicht. Ik hoop echter nog voor het einde van het jaar met een wetsvoorstel te kunnen komen.

Mevrouw Griffith vraagt waarom er een taakstraf komt bij eenvoudige mishandeling en geen taakstraf bij geweldsdelicten en zedendelicten. Op dit moment is in de aanwijzing van het OM aangegeven dat de officier van Justitie in beginsel geen taakstraf vordert bij verdachten van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. Dat is op dit moment bij eenvoudige zaken anders, daar kan het wel. Dat gaat echter uit van de eenvoudige zaak zoals ik u die heb aangegeven. In voorkomende gevallen zal de rechter tot die afweging komen. Dat slachtoffers op dit punt niet steeds tevreden zijn, is primair een kwestie van de strafmotivering. Ik heb al aangegeven dat ik daarover gaarne nog met de Raad voor de rechtsspraak zou willen spreken. De tenuitvoerlegging van de taakstraffen is een heel ander vraagstuk. Ik hoop daaraan toe te komen in mijn brief over de sancties.

Ik kom bij de strafbepalingen over de slavenhandel en de modernisering daarvan. Als het goed is, liggen de gemoderniseerde bepalingen al bij de Kamer. Het gaat om een uitbreiding van de bepalingen inzake de mensenhandel en de uitbuiting van mensen.

Dan het punt van de kapers. Kennelijk is dat niet geheel duidelijk, maar in vroeger tijd waren kapers een vorm van particuliere oorlogsvoering. Op basis van kaperbrieven van de regering mocht een particulier elders de schepen van de vijand inpikken en voor eigen gewin behouden, althans na afdracht uiteraard van een deel aan de staat, want zo was dat ook wel weer geregeld. Als u meent dat wij dat in de huidige tijd in het moderne defensiebeleid weer zouden moeten invoeren bij het geleidelijk verder afbouwen van de vloot, dan is dat een punt, maar die vorm komt niet meer voor. Piraterij bestaat daarentegen nog wel en valt onder de bestaande bepalingen. Er is dus weinig aanleiding om de bepalingen over de kaapvaart te moderniseren.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Dan rest er slechts een vraag: moeten wij die bepaling als cultuurgoed in het Wetboek van strafrecht laten staan, of moet deze op een gegeven moment samen met het tweegevecht definitief verdwijnen? Dat hoeft niet nu te gebeuren, maar ons Wetboek van strafrecht is nu eenmaal geen voorwerp van monumentenzorg, dus wellicht moet er toch naar gekeken worden of die bepaling niet geschrapt moet worden. Dan vullen wij daar weer andere mooie bepalingen voor in.

MinisterDonner

Mag ik daar nog even naar kijken? Dat kunnen wij zonodig per nota van wijziging doen.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Dat kan en het kan ook later, dat maakt niet uit. Het zijn schitterende bepalingen, maar toch ietwat verleden tijd.

MinisterDonner

Ik denk dat het tweegevecht eerder aan modernisering toe is.

Voorzitter. De strafbaarstelling voor het misbruik van de pincode is al opgenomen in het wetsvoorstel. Ik doel op fraude niet-chartaal verkeer. Dat wetsvoorstel is inmiddels door beide Kamers aanvaard en treedt op 1 juli a.s. in werking. Dat hoeft dus niet meer geregeld te worden.

De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd hoe vaak er bommeldingen waren. Daarover is op dit moment geen informatie beschikbaar.

De voorzitter:

Alle amendementen zijn uitvoerig besproken. Ik neem aan dat er behoefte is aan een korte tweede termijn. Ik nodig u uit om daarvoor ongeveer drie minuten te gebruiken. Wij kunnen dan de vergadering vóór 20.00 uur sluiten.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide en verhelderende beantwoording. Ik realiseer mij dat wij bij de behandeling van het wetsvoorstel voortdurend voor ogen moeten houden dat het totale bouwwerk blijft staan. Volgens mij gebeurt dat ook met de meeste voorstellen.

Voorzitter. Wij moeten wel even nagaan op welke wijze wij praktisch verder kunnen gaan. Zo meen ik dat wij zeker verder moeten gaan met het amendement van de heer Wolfsen en mijn fractiegenote mevrouw De Pater. De vraag is alleen hoe dat praktisch kan gebeuren. Ik denk dat wij hier op terug moeten komen.

Dit geldt ook voor mijn amendement over het verhogen van het strafmaximum naar 30 jaar, wanneer ook levenslang als straf mogelijk is. Ik blijf daar heel veel voor voelen, maar ik zal met de mede-indieners overleggen of zij ook deze mening zijn toegedaan. In principe vind ik dat een zuivere manier om het "strafgat" te dichten. Ik neem ook notie van de argumenten van de minister, maar het zou wel heel snel zijn als ik zou zeggen dat ik daardoor overtuigd was.

Ik zal zelf nog nadenken over de wijze waarop ik verder ga met de verhoging naar 20 jaar. Dat heeft nu geen Kamermeerderheid. De minister sprak in dit verband over "het ontraden van de minister".

In welke gevallen moeten wij wel en in welke gevallen niet naar de Raad van State? Ik heb de indruk dat wij daar nog niet helemaal uit zijn.

De rest wordt wel duidelijk bij de stemmingen.

De heerWolfsen(PvdA)

Voorzitter. Ook ik dank de minister zeer voor zijn uitvoerige beantwoording.

De vraag over de kogelbrieven is blijven liggen. Hoe verhoudt dit zich met de andere democratiebeschermende maatregelen? Waarvoor wordt vervolgd en hoe verhoudt zich dat qua strafmaat?

MinisterDonner

Die vraag was ik inderdaad vergeten. Daarmee doet u geen recht aan de situatie die aan het ontstaan is. Een meerderheid van degenen aan wie een kogelbrief gericht was, had niets te maken met de democratie. Dat is dus een zelfstandige zaak. Er kan sprake zijn van een strafverzwaring, als het ook nog gaat om bedreiging van de democratie. De kogelbrieven waren gericht aan onder anderen voetbaltrainers.

De heerWolfsen(PvdA)

Er zijn ook kogelbrieven gestuurd naar diverse politici. Vandaar dat ik die vergelijking maakte. Als je een vergadering verstoort van een gewone vereniging, mag dat niet en is dat strafwaardig. Als je parlementaire vergaderingen verstoort, is dat zeer strafwaardig. Zo heb ik ook de parallel met de kogelbrieven getrokken. Daarmee wordt het democratische proces verstoord. Vandaar mijn vraag: hoe zit dat?

De vergelijking tussen dronken rijden en brandstichting is voor een latere discussie. Daar hebben wij vandaag voldoende over van gedachten gewisseld.

Ik kom bij de motiveringsplicht. Om misverstanden te voorkomen: een verdachte gaat nooit een vrijuit als een vonnis niet adequaat is gemotiveerd. Het is natuurlijk geen reden om vonnissen niet goed te motiveren. De vraag is vervolgens over de officier van justitie niet ontvankelijk is als hij niet goed zijn eis motiveert. Nee dus. Wij hebben er juist geen nietigheid aan verbonden. Wij zitten juist met de ogenschijnlijk gekke, maar voor juristen wel begrijpelijke situatie dat als een officier op een zitting helemaal niets zegt, de rechter doorgaat met te doen waarvoor hij is ingehuurd. In die zin is het dus geen enkel bezwaar. De bezwaren die de minister op dat punt heeft, zijn ondervangen. Het bijt ook niet het wetsvoorstel over de kortere motiveringsplicht, maar daarover kunnen wij misschien volgende week even spreken.

Tegen de proeftijd en het voorwaardelijke deel heeft de minister geen grote kernbezwaren, maar hij wil het nog mooier en beter regelen. Wij maken echter vaak mee dat het betere de vijand van het goede is. Ik heb de neiging om te zeggen dat wat wij zelf vast kunnen regelen, mooi meegenomen is.

Wat de kunstbeschadiging betreft zou ik de minister misschien tegemoet kunnen komen door het amendement zo aan te passen dat het gaat om door de minister aan te wijzen kunstwerken. Aangezien de minister niet heeft aangegeven wat hij niet mooi vindt, is mij dat te riskant! Ik zal er dus nog even over nadenken.

Wij hebben ook gesproken over de burgermoed, het wetsvoorstel van de PvdA en het CDA, en mensen in publieke functies. Ik heb de minister gevraagd om in overleg te treden met het OM. Hij heeft toegezegd dat hij dit zal doen. Dat moeten wij dan maar even afwachten. Er is geen brandende haast bij, maar ik zou het wel prettig vinden als wij op enig moment de resultaten van het overleg mogen vernemen.

De minister vindt de voorstellen over de vrouwenbesnijdenis en het rijbewijs zo ingrijpend dat zij via de Raad van State moeten. Ik zou menen dat zij alleen maar terug moet naar de Raad van State als het inderdaad om ingrijpende wijzigingen gaat waarover veel discussie en veel dispuut is. Misschien mag ik twee voorbeelden noemen. Het toevoegen van de netbom is een totaal nieuw delict en is dus in elk geval in strijd ermee. Recent hebben wij echter ook nog te maken gehad met de problematiek van de samenspanning of werven voor de jihad. Dat waren ingrijpende wijzigingen waarvan de minister toen zei: ach, de Raad van State... laat maar.

De heerDe Wit(SP)

Ik heb nog een vraag in verband met de besnijdenis en het amendement van de heer Wolfsen. Ik kan mij er heel wat bij voorstellen, ook omdat het om heel ernstige zaken gaat. Je kunt de vraag stellen – ik doe dat bij dezen – naar de praktische uitvoerbaarheid van een dergelijke strafbaarstelling. Je moet dan namelijk vanuit Nederland onderzoek instellen in het buitenland. De vraag is of dat redelijkerwijs te doen is en hoe je dat met waarborgen moet omkleden. Heeft de heer Wolfsen daar ook een idee over?

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is ingewikkeld, maar dat geldt ook bij het soort delicten waarvan wij zeggen dat zij universeel strafbaar zijn. Ik heb de oneerbiedige vergelijking gemaakt met munten, maar het geldt ook voor certificaten die in Nederland zijn uitgegeven. Je mag daarmee niet knoeien in het buitenland. Je zit echter altijd met een bewijsprobleem. Dat ben ik wel met u eens. Het is ook een soort van laatste middel. Het is veel beter om voorlichting te geven. De minister is ook van plan om daarvoor een commissie op te richten. Voorkomen is veel beter dan genezen, alhoewel het in dit geval cynisch genoeg niet te genezen is.

Dat laat echter onverlet dat je van dit soort delicten moet zeggen dat je ze zo ernstig vindt dat ze waar ook ter wereld gepleegd, vervolgbaar zijn in Nederland. En ik geef toe dat het in een aantal gevallen heel lastig bewijsbaar zal zijn. Aangezien iedereen het erover eens is, vind ik dat het niet zo ingrijpend is dat het daarvoor terug moet naar de Raad van State.

Ten slotte kom ik bij het rijbewijs. De minister vraagt of het kan. Op zichzelf kan het natuurlijk. De minister noemt als kernbezwaar dat de bestuursrechter vaak de uitspraak van de strafrechter zal afwachten. Zo gaat het in de huidige praktijk ook niet. Nu zijn er ook gescheiden circuits. Nu wordt het rijbewijs ook ingetrokken en ongeldig verklaard door het CBR. De bestuursrechter wacht niet de beslissing van de strafrechter af, maar toetst alleen of de beslissing van formeel de minister van Verkeer en Waterstaat rechtens goed is genomen. Het zijn dus totaal gescheiden circuits en dat blijft ook zo. In die zin geldt het bezwaar niet. De minister zegt dat hij het breder wil bekijken. Qua systematiek en manier van denken is hij het wel ermee eens, maar de vraag is voor hem alleen hoe je het juridisch gaat borgen. Mijn enkele punt is dat ik, anders dan mijn oorspronkelijke idee om die criteria in de wet zelf op te nemen, bereid ben om het amendement te handhaven zoals het nu luidt. Dat is niet meer dan een kapstokje, waarmee het mogelijk wordt om daar een AMvB op te baseren. Dat is dus een klein haakje in de wet, waarbij je vervolgens de Raad van State en de Kamer intact laat, zoals het hoort. In die zin is het zeker niet ingrijpend. Misschien is het slim om voordat we gaan stemmen met de minister van V en W van gedachten te wisselen over de brief die is gestuurd, om te zien hoe we elkaar daarin kunnen helpen. Wij moeten elkaar de ruimte geven, juist omdat iedereen wil dat het beter, anders, goedkoper en effectiever wordt.

MevrouwGriffith(VVD)

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn uitvoerige antwoorden. Over de strafvorderingsrichtlijnen heeft hij gezegd dat op den duur in de praktijk merkbaar zal zijn welk effect dat zal hebben. Ik heb een vraag gesteld over het wetsvoorstel Aanpassing vervolgingsverjaring, waarvan het advies van de Raad van State in januari 2003 naar de minister is gestuurd.

Mijn tweede punt is voor mijn fractie heel belangrijk. De minister geeft aan dat dit wetsvoorstel meer een onderhoudsbeurt inhoudt, waarvan de burger helemaal niets zal merken. Hij gaf zelf het voorbeeld van een raceauto die je terugkrijgt voor je ingeleverde gewone auto. Maar volgens mij is het de droom van iedere jongen om dan een raceauto terug te krijgen, en die jongensdroom mis ik bij de minister. Ik kan het daarom niet laten hem wat ambitie mee te geven, wat samenhangt met mijn punt over verlaging van de voorlopige hechtenis. De minister is daar helemaal niet op ingegaan. Je kunt de problematiek van het wetsvoorstel zoals dat voorligt van twee kanten bekijken. Selectieve verhoging van allerlei strafmaxima is er één van, maar je kunt ook kijken naar een verlaging van de voorlopige hechtenis, juist om ervoor te zorgen dat er in de samenleving iets merkbaar is. Het zal duidelijk zijn dat ik daarover een motie zal indienen, met het verzoek een onderzoek te (laten) doen naar nut en noodzaak en de mogelijkheden om de voorlopige hechtenis te verlagen.

De heerEerdmans(LPF)

Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor zijn uitvoerige beantwoording. Er is gesproken over de zwaardere straffen. Ik denk dat ik met de minister van mening blijf verschillen, omdat ik inschat dat er niet zozeer hoger is gestraft, maar vooral meer. Dat meer mensen straf hebben gekregen, kan betekenen dat er meer straf is opgelegd, maar ik heb niet de indruk dat de straffen qua hoogte verschrikkelijk de lucht zijn ingegaan. Daar zullen wij over spreken als we het initiatiefwetsvoorstel van de LPF over minimumstraffen behandelen. De minister noemt de vraag om minimumstraffen gevaarlijk, wat ik een uitdagende, ja zelfs een klein beetje roekeloze stelling vind. Ik denk dat we daarover van mening verschillen. Het lijkt mij geen gevaarlijke gedachte, maar een andere gedachte.

MinisterDonner

Het gesundes Volksempfinden noemde ik een gevaarlijke gedachte.

De heerEerdmans(LPF)

Het leunt inderdaad op het gesundes Volksempfinden. De rechters zouden daar eens wat meer naar moeten luisteren. U vindt het een gevaarlijke ontwikkeling, maar ik denk dat het niet meer is dan een verlengstuk van de maatschappij, en van de roep om hardere straffen, die duidelijk wordt gehoord. Ik ben het met mevrouw Griffith eens dat de burger weinig zal merken van deze onderhoudsbeurt. Ik hoop daarom dat vandaag niet het laatste cijfer achter de komma is gezet, en dat we nog vaak over de verhoging van de maximumstraffen en de manier waarop rechters harder en hoger zullen straffen zullen komen te spreken.

Ik had een vraag gesteld over het CBR-rijexamen. Ik ben benieuwd of de minister ook vindt dat 18-jarigen die het rijexamen halen, via de CBR-leerstof worden geattendeerd op de straffen die hen boven het hoofd hangen als zij zich onvoorzichtig gedragen in het verkeer. Dat zijn namelijk geen misselijke straffen van 4,5 jaar, zonder dat daar kwade opzet bijzit. Dank voor de support voor het amendement over de steekwapens.

Wat betreft dierenmishandeling verwijst de minister naar artikel 350 Wetboek van Strafrecht, maar dat kan niet kloppen. Het gaat daarin namelijk over het manipuleren van computergegevens, over het binnendringen van iemands computer.

De minister heeft met betrekking tot de getrapte opbouw van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, mishandeling, terecht gewezen op artikel 302. Ik ben dat artikel vergeten. Wij zullen dit ook bij het amendement betrekken. Dat wil zeggen dat de artikelen 300, 301 en 302, zware mishandeling, alle drie bij de opbouw worden betrokken. Dan kan de trap van boven naar beneden worden schoon gemaakt.

De heerDe Wit(SP)

Voorzitter. Ik ben het in grote lijnen eens met de visie van de minister op de rol van de rechter, het OM en de samenleving. Onze verwachtingen van dit wetsvoorstel komen dus aardig overeen.

Ik ben het ook eens met het gestelde door de minister over de amendementen op de stukken nrs. 11 en 12. Het amendement op stuk nr. 13 over het strafbaar stellen van besnijdenis is heel belangrijk. Wij moeten zoeken naar een oplossing voor deze kwestie. Ik voel er veel voor, ook al is het moeilijk, om te proberen dit soort zaken strafbaar te houden en de vervolging ervan tot iets te laten leiden. Ik handhaaf mijn amendement op stuk nr. 16.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording.

Het antwoord op de vraag wat er in de praktijk gebeurt met de verhoging van de maximumstraffen vond ik onbevredigend, vooral als het gaat om de verhoging va de strafmaat voor culpose delicten. Als er sprake is van een behoorlijke verhoging van de maximumstraf, ligt het voor de hand dat dit in de praktijk ook zijn beslag krijgt. Er waren eerst vrij beperkte mogelijkheden. Ik kan mij niet voorstellen dat het nu alleen maar gaat om het accepteren of akkoord gaan met een feitelijk bestaande situatie.

Uit systematisch oogpunt heb ik in eerste termijn gevraagd hoe het komt dat de maximumstraf voor roekeloze gedragingen vier jaar is, terwijl de maximumstraf voor doodslag, waarbij het om een vorm van opzet gaat, 15 jaar is. Er is dan sprake van een ernstige vorm van schuld, maar als je dat afzet tegen lichte opzet, constateer ik een groot verschil daartussen. Kan de minister daar nader op ingaan? Is dat grote verschil gerechtvaardigd?

Dan het amendement over de onheilsgedragingen van mevrouw Griffith. Het sterke van het wetsvoorstel vind ik dat roekeloos gedrag zelfstandig in aanmerking wordt genomen. De systematiek is wat dat betreft anders dan die van de huidige Wegenverkeerswet, bijvoorbeeld als het gaat om het rijden onder invloed en het veel te hard rijden, zaken die nu als strafverzwaringsgrond worden gehanteerd. Deze kwesties blijven echter bestaan, terwijl de alcoholische strafverzwaringsgrond bij commune geweldsdelictendoor de regering van de hand wordt gewezen. Wordt wat dat betreft wel een logische redeneerlijn gevolgd? Bumperkleven wordt niet apart strafbaar gesteld, terwijl roekeloos gedrag wordt opgenomen als een ernstige vorm van handelen, omdat dit fatale gevolgen kan hebben. Onder invloed rijden en veel te hard rijden houden echter hun bijzondere positie. Hoe moet ik dat met elkaar rijmen?

De minister heeft gelijk dat nogal wat amendementen eigenlijk buiten het kader van dit wetsvoorstel vallen, zoals dat over het puntenrijbewijs. Ingrijpende wijzigingen moeten volgens hem in een apart wetsvoorstel geregeld worden, zodat de Raad van State zich erover kan uitspreken. Ik ben het overigens eens met de heer Wolfsen dat de stellingname van het kabinet overtuigender zou zijn als het zich hier zelf ook strak aan houdt. Ik herinner aan de discussie over het ronselen voor de jihad.

Voor het amendement op stuk nr. 16 inzake het publiceren van een onware jaarrekening is vrij veel bijval in de Kamer. Het lijkt mij overigens een van de meest kapitalistische amendementen dat ooit door een lid van de SP is ingediend. De vraag is of niet in de eerste plaats de beleggers en de investeerders gediend zijn met deze strafverhoging.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik heb de heer De Wit zich voor het eerst horen beroepen op de VS.

De heerDe Wit(SP)

Voordat dat er misverstanden ontstaan...

De heerVan der Staaij(SGP)

Mijn opmerking was zeker niet als een diskwalificatie bedoeld.

De heerDe Wit(SP)

Ik ben niet van mening veranderd. Dit voorstel richt zich sterk op het beschermen van de belangen van bepaalde groepen, maar ook daar kan je als SP'er oog voor hebben.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik prijs u daarvoor.

Mevrouw Vos heeft op stuk nr. 20 een amendement ingediend over ontzetting in de uitoefening van bepaalde beroepen. Ik heb begrepen dat op grond van de Wet economische delicten een dergelijke uitzetting al mogelijk is. Waarom geldt dit overigens niet voor geweldsdelicten?

In zijn reactie op het amendement op stuk nr. 11 heeft de minister vooral de maximale straf van 20 jaar verdedigd. Ik heb geen argumenten gehoord waarom dit maximum op 20 en niet op 30 jaar gesteld moet worden. Bij onderwerpen zoals de ruimtelijke ordening en het pensioenstelsel moeten wij juist verder kijken dan 20 jaar. Waarom geldt hier deze mythische grens?

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording. De fractie van GroenLinks kan de minister goed volgen in zijn betoog over de positie van de rechter. Hij heeft de roep om steeds zwaardere straffen terecht enigszins gerelativeerd. Nederland is vergelijkbaar met de rest van Europa wat de feitelijk opgelegde straffen betreft.

Deze onderhoudsbeurt hoeft van mijn fractie niet te resulteren in een raceauto. Dat soort jongensdromen heb ik niet. Het onderhoud moet wel op en top zijn. Daarom is een enkele aanvulling gerechtvaardigd. Met het oog daarop hebben wij enkele amendementen ingediend.

De minister vindt dat het voorstel over taakstraffen in combinatie met jeugddetentie van maximaal 6 maanden te snel komt, omdat er net afspraken ter zake zijn gemaakt. Hij heeft ook geen signalen dat het in de praktijk niet goed gaat. Mijn fractie heeft daar andere berichten over gehoord. Ik zal mij daarop beraden. Op een later moment zal ik laten weten wat ik met het amendement doe. Ik stel het op prijs dat de minister dit idee er in een later stadium wel bij wil betrekken.

Een aantal collega's heeft erop gewezen dat uitzetting in de uitoefening van bepaalde beroepen nu al mogelijk is bij bepaalde, tegen het leven gerichte ernstige delicten. Ik zie dan ook geen reden om dit amendement vanuit het oogpunt van wetssystematiek af te wijzen. Er zijn voorbeelden te geven van situaties waarin dit mogelijk zou moeten zijn. Ik handhaaf mijn amendement op stuk nr. 20 dan ook. De minister heeft gezegd dat hij het amendement op stuk nr. 22 zinvol vindt en het oordeel daarover aan de Kamer overlaat. Ik dank hem daarvoor. Wij zullen dit amendement wat ons betreft handhaven.

Ik heb ook nog twee amendementen ingediend over de mishandeling van dieren, de amendementen op stuk nrs. 24 en 25. Het amendement op stuk nr. 24 handelt over de mogelijkheid om een hogere geldboete op te leggen dan de vierde categorie, wanneer iemand beroepsmatig dieren houdt en deze mishandelt. De minister zei dat dit nu al mogelijk is. Wanneer een rechtspersoon zich hieraan schuldig maakt, is een hogere boete inderdaad al mogelijk. Het probleem is echter dat het niet altijd om een rechtspersoon gaat. Men kan ook bedrijfsmatig dieren houden zonder dat er sprake is van een rechtspersoon. De strekking van het amendement is dat we malafide handelaren die nu niet altijd onder een rechtspersoon vallen, willen kunnen aanpakken. Ik ben van mening dat het amendement wel degelijk iets toevoegt. Ik wil het daarom graag handhaven.

De minister zegt naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 25 dat een verbod op het bedrijfsmatig houden van dieren nu al mogelijk is via de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet op de economische delicten. Mijn fractiemedewerker en ik hebben in een overleg via de mobiele telefoon en sms vastgesteld dat dit niet mogelijk is, omdat de artikelen 36 en 37 niet onder de Wet op de economische delicten vallen. Ik wil het amendement daarom graag handhaven. Overigens zal ik het wijzigen en specifieker richten op het bedrijfsmatig houden van dieren. Ik wacht graag een reactie van de minister af.

De voorzitter:

Mevrouw Griffith kondigde een motie aan, die zij nu ook heeft klaarliggen. Dat bespaart ons een heropening. Ik geef haar gelegenheid tot het voorlezen van haar motie.

MevrouwGriffith(VVD)

Dank u wel, voorzitter. Mijn motie luidt als volgt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verhoging van de strafmaxima niet automatisch leidt tot verandering van de maatschappelijke aanvaardbaarheid bij bepaalde delicten;

van mening dat de samenleving gebaat is bij daadwerkelijk opsporingsonderzoek en toepassing van opsporingsbevoegdheden bij die delicten die maatschappelijk onaanvaardbaar worden geacht;

van mening dat een verlaging van de termijn voor de toepassing van voorlopige hechtenis de ernst van de strafbare feiten benadrukt en ruimte biedt aan opsporings- en vervolgingsinstanties om de criminaliteit daadwerkelijk te bestrijden;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de mogelijkheden, het nut en de noodzaak van verlaging van de voorlopige hechtenis teneinde de criminaliteit op een adequate manier te bestrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Griffith. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (28484).

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

MinisterDonner

Mevrouw de voorzitter. De heer Van Haersma Buma heeft gewezen op een aantal punten. Hij heeft onder andere gevraagd hoe via straffen of optreden effectiever kan worden ingegrepen in het financiële vermogen van succesvolle veelplegers. De ideeën op dit punt zal ik graag in mijn overwegingen betrekken. Ik moet nog bezien of ik dit zal verwerken in mijn brief over de modernisering van het sanctiestelsel of bij de herziening van het instituut van de voorwaardelijke veroordeling later dit jaar. Daar zijn wij al mee bezig. Het is even de vraag hoe dit het beste kan worden ingekleed.

Op het punt van de kogelbrief, dat de heer Wolfsen aansneed, moet ik een scherp onderscheid maken. In de strafwet is een aantal functies genoemd. Het vergaderen van de Kamers van de Staten-Generaal onmogelijk maken, maakt de besluitvorming onmogelijk. Daarom zijn die in de strafwet in het bijzonder beschermd. Het bedreigen van een Kamerlid is dat niet. Een kogelbrief aan het adres van een Kamerlid of een minister bedreigt het democratische proces niet. Daarom is er op dat punt geen onderscheid. Ik denk ook niet dat wij dat moeten invoeren.

Ik meen dat het verstandig is om de motiveringsplicht volgende week te bespreken. Dat is een kwestie van een week. Daaraan komen wij dan toe in het kader van het wetsontwerp. Ik wijs er wel op dat ik ook een aantal andere dingen heb genoemd, onder andere dat op deze wijze, via de wet, niet wettelijke maatregelen zoals de richtlijnen voor het straffen, in wezen worden geïncorporeerd in de wet. Dat geldt vrijwel zeker binnen de Raad voor de rechtspraak en binnen de rechterlijke macht. Bij de rechter zal het gezien worden als een aantasting van de onafhankelijkheid. Daar kan men wel accepteren dat de officier vordert dat men motiveert waarom wordt afgewezen, maar niet dat afgewezen wordt bij richtlijnen die overigens geen wettelijke status hebben. Dat betekent dat wij het hele systeem van straffen via de wet gaan regelen. De heer Wolfsen geeft zelf ook al aan dat dit bij het OM moeilijkheden oplevert als er niet gevorderd wordt. Het is dan de vraag waarom wij het doen als er niet gehandhaafd kan worden.

De heerWolfsen(PvdA)

Mijn stelling is juist dat het geen consequenties heeft, zelfs als het OM niet vordert. Een verstandige officier zal zich aan de wet houden en zal dus altijd vorderen. Dat levert nooit problemen. Een verstandig officier zal ook gemotiveerd vorderen. Dat is de redenering. Daar is geen nietigheid aan verbonden; het heeft dus geen consequenties. Daarom ben ik overigens zo voor interne correctie en toezicht bij het OM. Dan kun je dat soort dingen goed regelen.

MinisterDonner

Dat klopt, maar die zetten wij dan ook niet in de wet, want anders krijgt het wel gevolgen. Ik denk dat het verstandiger is om dit te bespreken bij de bespreking van de motiveringsplicht in het algemeen.

De heer Wolfsen heeft een amendement ingediend over besnijdenis. Ik wijs erop dat het amendement door de daarin gedane verwijzing een veel bredere strekking heeft dan alleen de besnijdenis. Wie onze meisjes slaat, is daarmee dus ook strafbaar in Nederland. Het wordt ook een heel uitzonderlijke bepaling. Neem de poging tot doodslag op een Nederlands meisje in het buitenland. Dat is strafbaar, maar als het een Nederlandse jongen is, is dat niet strafbaar. Nederlandse jongens mogen overal geslagen worden, Nederlandse meisjes niet. Kortom, als iets in het buitenland gebeurt, is het in Nederland niet strafbaar.

De heerWolfsen(PvdA)

U haalt er poging tot doodslag bij, maar dat staat er helemaal niet in.

De voorzitter:

Volgens mij zijn de argumenten in eerste termijn ruim gewisseld.

MinisterDonner

Nogmaals, wij moeten kijken hoe wij dat kunnen doen bij het specifieke punt van de vrouwenbesnijdenis. Ik denk dat de heer Wolfsen te ruime rechtsmacht claimt. Ik blijf bij het punt van de Raad van State, maar dat moeten wij in den brede overzien. Als de Kamer dat bij amendement wil regelen, moeten wij kijken hoe wij dat precies formuleren. Door de verwijzing wordt het erg breed.

Het voorstel kunstbescherming van de heer Wolfsen ontraad ik. Ook al zou ik mogen aanwijzen wat kunst is en wat geen kunst is, dat zou het niet helderder maken.

De heer Wolfsen zei dat de bestuursrechter bij de intrekking van rijbewijzen niet wacht op de strafrechter. Dat is in het huidige systeem logisch, omdat er nu een zelfstandig oordeel tot intrekking van het rijbewijs is van de bevoegde instantie dat zelfstandig gemotiveerd moet worden. In dit voorstel wordt het een automatisch gevolg van de enkele vaststelling van een agent dat er sprake is van recidive. Iedere bestuursrechter zal dan onmiddellijk zeggen dat hij eerst wil horen of die recidive daadwerkelijk het geval was en of iemand wordt veroordeeld. Dat leidt zonder meer tot parallelle situaties, omdat het geen zelfstandig oordeel meer is, maar een zuiver automatisme wordt. Om die reden meen ik dat artikel 6 dan gevoelig wordt, omdat het in deze regeling puur een sanctie wordt, vanwege de recidive, en niet een bestuursrechtelijke maatregel om het rijbewijs in te trekken.

Mevrouw Griffith vroeg naar het wetsvoorstel over verjaring. Dat is inmiddels bij de Kamer ingediend. Het is samengevoegd met het initiatiefvoorstel van de heren Dittrich en Van Haersma Buma. Wat de lotgevallen daarvan zijn, is te lezen in de memorie van toelichting.

De heerVan Haersma Buma(CDA)

Volgens mij is het verslag op 18 mei ingediend.

MinisterDonner

Mevrouw Griffith heeft een motie ingediend over onder andere de voorlopige hechtenis. Ik stel voor dat dit wordt aangehouden tot volgende week maandag. Dan ligt er een wetsvoorstel over voorlopige hechtenis voor. Vermoedelijk kan het op deze wijze eerder aan de orde komen.

De heer Eerdmans heeft gevraagd in hoeverre sancties uit de Wegenverkeerswet kunnen worden opgenomen in het curriculum. Dat punt zal ik opnemen met de minister van Verkeer en Waterstaat.

Mijn bezwaar tegen het voorstel van de heer Eerdmans over zware mishandeling dat het hele bouwwerk dan te hoog wordt, blijft onverkort gelden. Dat is het hoofdargument.

De heer De Wit was het eens met een aantal punten die ik heb genoemd. Ik denk dat de heer Van der Staaij terecht noteert dat de SP geleidelijk naar rechts aan het opschuiven is, maar daarover zal men mij niet horen klagen.

De heer Van der Staaij zegt dat men wel wat moet merken van de verhoging. Ik ben het met hem eens, zeker op een punt als het roekeloos rijden. Dat begrip wordt ingevoerd, omdat het nu een knelpunt is. Men zal echter merken dat het begrip voorwaardelijke opzet weer ingekrompen wordt, doordat een aantal zaken nu onder roekeloos rijden gebracht wordt die voordien onder voorwaardelijke opzet vielen. Anderzijds zal een geleidelijke uitbreiding plaatsvinden, omdat schuld gelimiteerd zal worden tot schuld en omdat onder roekeloos gebracht zal worden wat er nu ook al onder valt, maar dan wel met hogere strafmaxima.

Dat er logischerwijze weer een gat valt tussen roekeloosheid en de voorwaardelijke opzet ben ik theoretisch met hem eens. Ik stel voor, eerst het begrip roekeloosheid in te voeren. Vervolgens kunnen wij zien hoe het in de praktijk gaat. Ik weet niet of het nodig is om er in een keer een geheel vloeiend systeem van te maken en of de praktijk dat nodig heeft.

In de discussies over de Wegenverkeerswet is geconstateerd dat het in wezen om twee zaken gaat, namelijk onder invloed van alcohol rijden en te hard rijden, die zelfstandig strafbaar zijn omdat zij op zichzelf een specificatie van gevaarzetting zijn. Je kunt daar andere situaties aan toevoegen, zoals bumper kleven. Die afweging kun je maken binnen het kader van de Wegenverkeerswet. Waar het om gaat, is dat het enkele doen strafbaar gemaakt wordt. Dat is iets anders dan wat de heer Van der Staaij voorstelt, namelijk het onder invloed van alcohol geweld plegen. De relatie tussen onder invloed rijden en dronken op staat lopen is niet zodanig dat als men dronken over straat loopt men onmiddellijk zijn medemens in elkaar slaat. Derhalve is het enkele dronken over staat lopen niet op dezelfde wijze strafbaar gesteld als met een dronken hoofd achter het stuur gaan zitten. Daarom heb ik als geweldpleging onder invloed van alcohol gebeurt voldoende ruimte in de bepalingen en in de strafsancties om dat eventueel ernstiger te straffen. Dronken over staat lopen is dus geen reden om wat in de Wegenverkeerswet gedaan wordt elders in het strafrecht ook te doen.

Op het punt van de brandstichting ben ik uitvoerig ingegaan. Wij werken daar met het systeem van gevolgen. Je kunt er uitvoerig over discussiëren of die twee zaken uitgebreid moeten worden met andere gevallen. Het is iets anders dan wat in dit geval wordt voorgesteld. Om die reden meen ik dat roekeloos rijden als algemene categorie beter is dan het opsommen van een aantal specifieke gevallen die aan de orde komen als zij een bepaald gevolg hebben. Ik ben van mening dat dit een belangrijke verbetering van de strafwet is. Dat voorstel bepleit ik boven het alternatief dat de heer Otte heeft bepleit in een artikel over delicten en delinquenten.

De heer Van der Staaij vroeg waarom ontzetting uit het beroep wel bij economische delicten mogelijk is. De overweging is in dat geval altijd geweest dat de delicten gepleegd worden als ondernemer. Derhalve diskwalificeert het delict ook de ondernemer. Dat is de hele gedachte achter de Wet op de economische delicten. In dit geval gaat het om het commune strafrecht. Er is geen speciaal beroep dat levensdelicten meebrengt. Derhalve gaat het hierbij om een wezenlijk ander iets. Het oordeel over het amendement laat ik aan de Kamer over. Ik zie dat ontzetting uit het beroep elders in de strafwet niet helemaal uitgesloten wordt geacht. Ik heb er al op gewezen dat een van de effecten kan zijn dat gevallen van euthanasie waarbij men zich niet aan de regels houdt onder de strafwet vallen en onder dit delict. Die consequentie voert de Kamer met dit wetsvoorstel in. Dat kan aantrekkelijk zijn in sommige opzichten.

Op het vlak van dierenmishandeling wil ik een en ander nader bespreken met mevrouw Vos. Het is een heel ingewikkeld verhaal. Ik begrijp in ieder geval dat mevrouw Vos gelijk heeft als zij stelt dat de artikelen 36 en 37 juist weer niet onder de Wet op de economische delicten vallen. Daarbij is meer gedacht aan illegale veetransporten. Die vallen er wel onder. Blijft de fundamentele zaak dat bij economische delicten en bij een bedrijf het stilleggen daarvan geregeld kan worden. Bij het niet houden van dieren staat er geen sanctie op een overtreding. Het gaat dan puur om een kwestie van handhaving. Waar een bedrijf een vergunning nodig heeft, is handhaving mogelijk door de vergunning niet te verlenen. Waar geen vergunning voor een bepaald handelen nodig is, wordt het erg moeilijk te handhaven in het geval er geen sanctie bestaat. Dit is een conceptueel probleem bij het invoeren van deze mogelijkheid.

Ik bepleit om de motie van mevrouw Griffith aan te houden tot na volgende week maandag. Dan bespreken wij concreet het wetsvoorstel met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

MevrouwVos(GroenLinks)

Bij het amendement over ontzetting uit het beroep komt de minister met het voorbeeld van euthanasie. Het niet op goede wijze uitvoeren daarvan kan volgens de minister leiden tot ontzetting uit het beroep. Het amendement haakt echter aan op artikel 295 en niet op artikel 293. In dat laatste artikel wordt gesproken over euthanasie. Als indiener van het amendement ga ik ervan uit dat, waar euthanasie wordt geregeld in een lex specialis die boven de algemene bepalingen uitgaat, het amendement zich richt op ernstige misdrijven tegen het leven. Euthanasie is op een andere plek in de wet geregeld.

MinisterDonner

Mevrouw Vos neemt het risico dat deze uitleg ook door de rechter wordt gevolgd. Anders heeft mevrouw Vos de door mij aangegeven gedachte geïntroduceerd.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik zie dat de minister daarvan geniet.

MinisterDonner

Helemaal niet. Ik breng mevrouw Vos echter graag ook eens in een dilemma!

Mevrouw Vos is ingegaan op het punt van de jeugddetentie en de taakstraf. Zij heeft aangegeven zich te willen oriënteren. Ik wijs het niet af. Ik constateer echter dat niet gebleken is van een behoefte op dit punt. Om die reden wil ik het graag in onderlinge samenhang met de andere jeugdsancties bespreken.

Mevrouw Griffith heeft gezegd dat ik moet ambiëren om een raceauto te maken. Het valt mij op dat zij nog niet heeft gezegd dat ik te laks ben geweest omdat ik nog geen raceauto heb voorgesteld. Een ordelijk wetsproces vereist dat wetsvoorstellen die om de ene reden worden ingediend niet om een andere reden worden ingevoerd. Dat wijst niet op een gebrek aan ambitie bij de minister. Gebrek aan ambitie is immers niet hetzelfde als dat ik niet doe wat mevrouw Griffith wil dat ik doe.

De voorzitter:

Ik geloof dat wij daarmee aan het einde van de beraadslagingen over dit wetsvoorstel zijn gekomen. Iemand van u zei zonet al: wij moeten nog even nadenken hoe wij praktisch verder gaan. De Kamer moet besluiten welke amendementen worden gehandhaafd, gewijzigd etc. De minister heeft aangegeven dat sommige amendementen en nieuwigheden eerst voor advies naar de Raad van State moeten. Daarvan is in ieder geval al één voorbeeld genoemd, de bommeldingen. Ik kan mij voorstellen dat de minister hierover nog een brief aan de Kamer stuurt. Na ommekomst van de overige wetsvoorstellen die de komende weken aan de orde zijn en waarnaar de minister verwees, en de brieven die wij nog krijgen van het kabinet, kan worden bezien wanneer dit wetsvoorstel met zijn amendementen en moties geschikt wordt geacht voor stemming.

De heerWolfsen(PvdA)

De minister is nog niet ingegaan op de vraag over de vervolging van het misbruik van 112. Hij hoeft deze niet nu te beantwoorden, maar wellicht kan hij dit meenemen in een brief. Er worden nu wel grappen gemaakt over bommeldingen, maar dit is een belangrijk punt. In de praktijk is dit een zeer serieus probleem. Er wordt heel vaak ten onrechte gebeld, maar dit wordt nooit vervolgd. Wij maken het strafbaar, maar er gebeurt niets mee.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij nu dan toch tot een afronding gekomen. Wij zullen nog bezien wanneer het wetsvoorstel op de stemmingslijst komt. Ik dank de minister en zijn staf voor hun aanwezigheid. De leden dank ik voor hun inbreng.

Sluiting 19.53 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Kant (SP), Wolfsen (PvdA), Azough (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD) en Lazrak (Groep Lazrak).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van As (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven