28 482
Aanpassing van de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten en de Databankenwet ter uitvoering van richtlijn nr. 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG L 167) (Uitvoering richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 mei 2002 en het nader rapport d.d. 12 juli 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 januari 2002, no.02.000042, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende aanpassing van de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten en de Databankenwet ter uitvoering van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 22 juni 2001, L 167, 10) (Wet uitvoering richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij).

Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 22 juni 2001, L 167, 10) (hierna: de Richtlijn). De primaire doelstellingen van de Richtlijn zijn:

(i) harmonisatie van belangrijke delen van het auteursrecht en de naburige rechten, opdat een hoog niveau van bescherming van auteursrecht en naburige rechten totstandkomt, de rechtszekerheid toeneemt en daardoor aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie, met inbegrip van de netwerkinfrastructuur, worden bevorderd, hetgeen zal leiden tot groei en vergroting van het Europese concurrentievermogen1;

(ii) toetreding door de Europese Gemeenschappen (EG) en de lidstaten tot het Verdrag van de Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom (World Intellectual Property Organization; WIPO) inzake het auteursrecht (Trb.1998, 247) en het WIPO-Verdrag inzake uitvoeringen van kunstenaars en fonogrammen (Trb.1998, 248) (hierna: de WIPO-Verdragen)2.

Het wetsvoorstel brengt wijzigingen aan in de Auteurswet 1912 (hierna: Aw), de Wet op de naburige rechten (hierna: WNR) en de Databankenwet (hierna: Dbw). Uit de memorie van toelichting blijkt dat is gekozen voor een aanpassing die de systematiek en terminologie van de geldende wetgeving (grotendeels) in stand houdt3.

De Raad van State maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de wijze en systematiek van implementatie, in het bijzonder ten aanzien van de door de Richtlijn facultatief gestelde beperkingen op het auteursrecht, de naburige rechten en rechten op grond van de Dbw. Hij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee aanpassing behoeft.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 januari 2002, nr. 5140630/01/6, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 mei 2002, nr. W03.01.0706/I, bied ik U hierbij aan.

Wijze en systematiek van implementatie

1. Blijkens de toelichting is er – in navolging van het advies van de commissie auteursrecht1 – bij de implementatie van de Richtlijn voor gekozen niet over te gaan tot een fundamentele herziening van terminologie en systematiek van de bestaande wetgeving. Als voornaamste argument wordt gesteld dat de Richtlijn slechts een tussenfase markeert in een proces van verdere harmonisatie2.

De Richtlijn dwingt inderdaad niet tot een fundamentele herziening van het stelsel. In dat opzicht ligt het voor de hand om – in lijn met aanwijzing 337 van de Aanwijzingen voor de regelgeving – de maatregelen te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor de implementatie van de Richtlijn.

Het onderhavige wetsvoorstel gaat – uitgaande van de bestaande nationale regelgeving op het gebied van het auteursrecht, de naburige rechten en het databankenrecht – in sommige opzichten verder en in sommige opzichten minder ver dan de Richtlijn. Daardoor roepen de voorgestelde bepalingen, in het bijzonder die met betrekking tot de wettelijke beperkingen en de redelijke tegemoetkomingen, spanning op met de Richtlijn, zoals hierna (onder beperkingen en restricties) aan de orde zal komen.

2. Uit de memorie van toelichting blijkt dat in het onderhavige wetsvoorstel geen rekening is gehouden met de gevolgen voor de WNR van ratificatie door Nederland van het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen3. De reden daarvoor is blijkens de toelichting gelegen in de omstandigheid dat voor naburige rechten reeds een in hoge mate geharmoniseerd niveau van bescherming binnen de EG bestaat. Uit het algemeen deel van de toelichting blijkt dat met het oog op ratificatie van de beide WIPO-Verdragen door Nederland een apart voorstel tot goedkeuring van beide verdragen aanhangig zal worden gemaakt4. Toetreding tot de WIPO-Verdragen door de EG en de lidstaten vormt een belangrijke doelstelling van de Richtlijn. In dit verband maakt de toelichting onvoldoende duidelijk waarom niet reeds thans rekening is gehouden met de gevolgen van die toetreding voor de WNR. De toelichting behoeft op dit punt een aanvulling.

1–2. Om het WIPO verdrag inzake uitvoeringen- en fonogrammen te kunnen ratificeren, is meer dan alleen de omzetting van de richtlijn vereist. Uit het verdrag vloeit voort dat (a) folklore binnen de reikwijdte van de definitie van de uitvoerende kunstenaar van artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de naburige rechten (WNR) moet worden gebracht en (b) het verdrag in de toepassingscriteria van artikel 32 WNR moet worden opgenomen. Die wijzigingen vloeien voort uit het verdrag en niet uit de richtlijn. Zij roepen een aantal specifieke vragen op die bij voorkeur worden beantwoord in hun eigen specifieke context. Overeenkomstig het advies van de Raad is de memorie van toelichting in de hiervoor weergegeven zin verduidelijkt.

Beperkingen en restricties

3. Artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn verplicht de lidstaten tijdelijke reproductiehandelingen uit te zonderen van het in de Richtlijn geformuleerde reproductierecht. Het betreft tijdelijke reproducties die van voorbijgaande of incidentele aard zijn en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel (a) de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon, of (b) een rechtmatig gebruik van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten. In het voorgestelde artikel 13a Aw wordt daartoe de reikwijdte van het begrip «verveelvoudiging» beperkt: de tijdelijke reproductie die voldoet aan de in artikel 13a opgenomen voorwaarden, is geen verveelvoudiging in de zin van de Aw. Dit betekent dat het auteursrechtelijke regime (van, onder meer, geoorloofde beperkingen) niet van toepassing is op de tijdelijke reproductiehandeling. Uit het vijfde lid van artikel 5 van de Richtlijn, alsmede het opschrift van dat artikel, volgt echter dat de tijdelijke reproductiehandeling een (onder voorwaarden geoorloofde) beperking is op het in artikel 2 van de Richtlijn geformuleerde reproductierecht.

De in het wetsvoorstel gekozen benadering (geen verveelvoudiging in plaats van een geoorloofde beperking op het recht te verveelvoudigen) impliceert dat de in artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn (en overigens in diverse internationale auteursrechtelijke verdragen) opgenomen driestappentoets1 niet van toepassing zou zijn op de tijdelijke reproductiehandeling als bedoeld in het voorgestelde artikel. Dit is in strijd met artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn.

Uit de memorie van toelichting is af te leiden dat artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn niet in de tekst van het wetsvoorstel is opgenomen omdat de driestappentoets slechts zou fungeren als algemeen toetsingskader gericht tot de wetgever2. Dit oordeel wordt blijkens de toelichting gebaseerd op adviezen van de commissie auteursrecht. Daarin wordt gesteld dat bepalingen in de Berner Conventie3 en het TRIPS-verdrag4 die ten grondslag hebben gelegen aan artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn, evenmin in de Nederlandse wetgeving zijn neergelegd. De Raad acht dit argument niet van doorslaggevende betekenis aangezien artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn, in tegenstelling tot voornoemde verdragen, niet geformuleerd is als toetsingkader voor de wetgever. Naar het oordeel van de Raad dient artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn derhalve in het wetsvoorstel te worden opgenomen, zodat uit de tekst van het wetsvoorstel zelf blijkt dat de driestappentoets geldt voor alle beperkingen en restricties.

De Raad voegt hieraan toe dat uit de tekst van het voorgestelde artikel 13a Aw niet blijkt dat het artikel is getoetst aan artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn. De Raad adviseert dat alsnog te doen.

3. De driestappentoets op grond waarvan beperkingen slechts mogen worden toegepast in (1) bijzondere gevallen mits (2) daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie en (3) de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad, is een algemeen gangbare notitie in het auteursrecht. De toets komt voor in artikel 9 van de Berner Conventie en artikel 13 van het Trips-verdrag. Nederland is bij beide verdragen partij. De toets komt verder voor in artikel 10 van het WIPO Auteursrechtverdrag en artikel 16 van het WIPO verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen. Een van de doelstellingen van de richtlijn is de toetreding van de EG en de lidstaten tot die verdragen mogelijk te maken. De toets komt ook nog voor in eerdere richtlijnen, te weten: Richtlijn 91/250/EEG inzake de bescherming van computerprogramma's en Richtlijn 92/100 inzake verhuurrecht, uitleenrecht en bepaalde naburige rechten.

De wetgever heeft de driestappentoets niet in de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten neergelegd, omdat de driestappentoets als een algemeen toetsingskader voor de wetgever fungeert. De opname van de driestappentoets in artikel 5, vijfde lid, van richtlijn 2001/29/EG brengt daarin geen verandering. Op grond van overweging 44 van de richtlijn is de bedoeling van de opname van de driestappentoets in de richtlijn namelijk dat gebruik van de bij de richtlijn bepaalde beperkingen in overeenstemming met de hiervoor genoemde internationale verplichtingen geschiedt.

De driestappentoets geldt voor alle beperkingen. In de wijze waarop die beperkingen in de Auteurswet 1912 gestalte hebben gekregen, ligt het resultaat van de toets besloten. Dat geldt ook voor tijdelijke reproductiehandelingen. Aan de in artikel 13a van de Auteurswet 1912 van het wetsvoorstel gekozen benadering (geen verveelvoudiging in plaats van een geoorloofde beperking op het recht te verveelvoudigen) kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat de driestappentoets ten aanzien van deze bepaling niet van toepassing zou zijn.

De beperking inzake tijdelijke reproductiehandelingen wijkt af van de andere beperkingen in die zin dat de lidstaten verplicht zijn de beperking in hun wetgeving op te nemen. Bovendien mag niet bij overeenkomst van de beperking worden afgeweken. In feite heeft de toetsing van de beperking aan de driestappentoets hier op communautair niveau plaatsgevonden met het hiervoor weergegeven resultaat.

Het feit dat de driestappentoets een instructienorm is voor de wetgever, laat onverlet dat de rechter in een concreet geval de beperkingen met inachtneming van de driestappentoets moet uitleggen en toepassen. In de beperking voor tijdelijke reproductiehandelingen wordt onder meer de voorwaarde gesteld dat de handelingen geen zelfstandige economische betekenis mogen bezitten. Die voorwaarde maakt het voor de rechter mogelijk om van geval tot geval de vraag te beantwoorden of een auteursrechtelijke relevante verveelvoudiging heeft plaatsgevonden, indachtig de in de driestappentoets tot uitdrukking gebrachte voorwaarden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie en dat de wettige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk worden geschaad.

Ik merk voorts op dat andere Europese lidstaten in het feit dat de driestappentoets in artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn is neergelegd tot dusverre evenmin aanleiding hebben gezien de toets over te nemen in nationale wet- en regelgeving.

4. In het tweede en derde lid van artikel 5 van de Richtlijn is een limitatieve opsomming van beperkingen van en restricties op de in de Richtlijn geformuleerde rechten opgenomen. Blijkens de aanhef van het tweede en derde lid zijn de lidstaten niet verplicht de genoemde beperkingen of restricties over te nemen. Aan de andere kant staat het hen niet vrij andere beperkingen of restricties in hun wetgeving op te nemen of te handhaven. De in het wetsvoorstel opgenomen beperkingen geven in verband hiermee aanleiding tot de volgende opmerkingen.

a. In artikel 5, derde lid, onder c, van de Richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen – kort samengevat – (i) overname van reeds gepubliceerde artikelen, uitzendingen of ander materiaal van dezelfde aard, uit de pers door de pers en (ii) het gebruik van werken of ander materiaal in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen. Ten aanzien van de eerste categorie bepaalt artikel 5, derde lid, onder c, van de Richtlijn dat de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld. Ten aanzien van de tweede categorie bepaalt de Richtlijn eveneens dat de bron, waaronder de naam van de auteur, dient te worden vermeld, waaraan echter is toegevoegd: «tenzij dit niet mogelijk blijkt».

In het voorgestelde artikel 15 Aw is deze tweedeling niet terug te vinden. Het artikel treft slechts een regeling voor de onder (i) aangegeven categorie, waarbij evenwel de toevoeging «tenzij dit niet mogelijk blijkt» – die blijkens de tekst van de Richtlijn alleen geldt ten aanzien van de categorie onder (ii) – is opgenomen. Aldus komt de restrictie niet overeen met de restrictie die in de Richtlijn is gesteld.

De Raad adviseert de tekst van de Richtlijn op dit punt te volgen.

b. Op grond van het huidige artikel 15a, tweede lid, Aw is het citeren van een geheel werk toegestaan, mits aan nader aangegeven criteria is voldaan. Dit tweede lid wordt, in weerwil van het advies van de commissie auteursrecht, geschrapt. Uit de toelichting blijkt dat de criteria van het te schrappen tweede lid – die naar het oordeel van de Raad een duidelijker kader bieden dan het voorgestelde artikel 15a, eerste lid, onderdeel 2 Aw – star en minder goed hanteerbaar zouden zijn1. Niet wordt uitgelegd waarom dat zo is. Een nadere toelichting op dit punt wordt naar het oordeel van de Raad gemist, temeer daar in het voorgestelde artikel 16, tweede lid, Aw een nagenoeg gelijkluidende bepaling wordt gehandhaafd. In de toelichting bij dat artikel wordt zelfs gesteld dat schrapping van de bepaling zou kunnen leiden tot onnodige onzekerheid en onduidelijkheid2.

De Raad adviseert het huidige tweede lid te handhaven.

c. Het voorgestelde artikel 16 Aw betreft de beperking (onder voorwaarden) op het auteursrecht ten aanzien van overname van (delen van) werken uitsluitend ter toelichting bij het onderwijs. In de toelichting op dat artikel wordt de vraag opgeworpen in hoeverre de voorgestelde bepaling van invloed zal zijn op bestaande afspraken tussen uitgevers. Daarbij wordt gesteld dat de voorgestelde bepaling «slechts (delen van het) commercieel onderwijs uitsluit»3. Eén van de criteria van de in artikel 5, derde lid, onder a, van de Richtlijn opgenomen beperking is dat «het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd». Dit criteruim wordt – terecht – in het voorgestelde artikel overgenomen. De hiervoor aangehaalde passage in de toelichting laat evenwel ruimte open voor de interpretatie dat gebruik van beschermd materiaal ten behoeve van commercieel onderwijs is toegestaan. Uit de toelichting blijkt daarnaast dat de commissie auteursrecht een aanzienlijk vereenvoudigde tekst van artikel 16 Aw heeft voorgesteld, die de tekst van de Richtlijn in hoge mate volgt. Dat advies wordt niet gevolgd, aangezien dit, zo stelt de memorie van toelichting, tot onnodige onzekerheid en onduidelijkheid zou kunnen leiden. Niet wordt uitgelegd waarom of in welk opzicht de door de commissie auteursrecht voorgestelde vereenvoudiging tot onzekerheid en onduidelijkheid leidt. Ook op dit punt verdient de toelichting een verduidelijking.

De Raad adviseert de regeling en de toelichting op voornoemde punten aan te passen.

d. Het voorgestelde artikel 16b Aw beoogt de implementatie te zijn van de door artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn mogelijk gemaakte beperkingen en restricties op het reproductierecht voor privé-gebruik. Artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn spreekt van: «de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privé-gebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal».

De toelichting bij het voorgestelde artikel 16c Aw stelt terecht dat artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn een «redelijke tegemoetkoming» voorschrijft. Vervolgens wordt gesteld dat het wenselijk is om in nader bepaalde gevallen rekening te houden met praktische uitvoeringskwesties en zelfs om een nulheffing te bepalen. Dit heeft ertoe geleid dat onderscheid wordt gemaakt tussen privé-kopiëren, waarvoor in nader te bepalen gevallen een billijke vergoeding verschuldigd kan zijn (het voorgestelde artikel 16b Aw) en privé-kopiëren, waarvoor een redelijke tegemoetkoming verschuldigd is (het voorgestelde artikel 16c Aw).

Naar het oordeel van de Raad biedt artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn niet de ruimte onderscheid te maken tussen vergoedingen en tegemoetkomingen. Evenmin biedt die bepaling ruimte om een compensatie achterwege te laten. Compensatie vormt immers een essentiële voorwaarde voor de op grond van de Richtlijn geoorloofde beperking.

De Raad adviseert de voorgestelde regeling met artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn in overeenstemming te brengen.

Het voorgestelde artikel 16b Aw geeft daarnaast aanleiding tot de volgende opmerkingen:

(i) Artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn stelt – los van de billijke compensatie – twee criteria: het moet gaan om privé-gebruik en er mag geen sprake zijn van enig direct of indirect commercieel oogmerk. Het voorgestelde artikel 16b, eerste lid, Aw gaat uit van andere criteria: de reproductie moet beperkt blijven tot enkele exemplaren en mag uitsluitend dienen tot eigen oefening, studie of gebruik zonder commercieel oogmerk. De Richtlijn vereist niet dat de reproductie beperkt blijft tot enkele exemplaren. De Raad adviseert aan te sluiten bij de tekst van de Richtlijn.

(ii) Het voorgestelde artikel 16b, tweede lid, Aw bevat een inperking van het eerste lid. Bij boeken, dag-, nieuws- of weekbladen en tijdschriften dient de verveelvoudiging, behoudens in een tweetal nader aangegeven uitzonderingen, beperkt te blijven tot een klein gedeelte van het werk. De Richtlijn kent deze voorwaarde niet waar het gaat om reproductie voor privé-gebruik. Deze lijkt dan ook niet in overeenstemming met de Richtlijn te zijn, gelet op de in de inleiding van dit punt genoemde uitgangspunten. De Raad adviseert de tekst van de Richtlijn te volgen.

(iii) Het voorgestelde artikel 16b, derde lid, Aw bepaalt dat bij tekeningen, schilderijen, beeldhouwwerken en dergelijke de reproductie een duidelijk verschil moet vertonen met het oorspronkelijke werk. Nu de Richtlijn in het stellen van deze eis niet voorziet, dient deze te worden geschrapt.

(iv) Het voorgestelde artikel 16b, vierde lid, Aw bepaalt dat indien een privé-verveelvoudiging heeft plaatsgehad, de desbetreffende kopieën niet zonder toestemming aan derden mogen worden afgegeven. Dit voorschrift vloeit niet voort uit de Richtlijn. De tekst doet bovendien afbreuk aan de restrictieve tekst van het eerste lid van artikel 16b. Het voorschrift kan naar het oordeel van de Raad niet gehandhaafd worden.

(v) Het voorgestelde artikel 16b, vijfde lid, Aw bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een billijke vergoeding verschuldigd is. Artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn stelt als voorwaarde voor de beperking dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. Dat is met het voorgestelde vijfde lid niet verzekerd. De Raad adviseert de bepaling in overeenstemming met de Richtlijn te brengen.

(vi) Het voorgestelde artikel 16b, zesde lid, Aw regelt dat in het kader van de openbare dienst en voor in het kader van het algemeen belang werkzame instellingen van de vorige leden mag worden afgeweken. Er is echter geen enkele relatie tussen het privé-gebruik, dat in dit artikel wordt geregeld en het gebruik als bedoeld in het zesde lid. Daarnaast is niet duidelijk op grond van welke bepaling van de Richtlijn deze regeling is gebaseerd. De Raad adviseert een en ander opnieuw te bezien.

e. Ten aanzien van het voorgestelde artikel 16c Aw wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder d ten aanzien van de billijke compensatie is opgemerkt. De Raad adviseert het voorgestelde artikel in overeenstemming te brengen met artikel 5, tweede lid, onder b, van de Richtlijn.

f. De in artikel 5, derde lid, onder e, van de Richtlijn genoemde beperking betreft «het gebruik ten behoeve van de openbare veiligheid of om het goede verloop van een administratieve, parlementaire of gerechtelijke procedure of de berichtgeving daarover te waarborgen». De tekst van artikel 5, derde lid, onder e, van de Richtlijn is, als tweede lid, toegevoegd aan artikel 22 Aw. Artikel 22 Aw bepaalt thans dat in het belang van de openbare orde alsmede ter opsporing van strafbare feiten afbeeldingen van welke aard dan ook door of vanwege justitie verveelvoudigd of openbaar mogen worden gemaakt. De inhoud van het geldende artikel wordt, als eerste lid, gehandhaafd.

Voorzover het eerste lid van het voorgestelde artikel verder gaat dan het tweede lid, is het in het licht van de door de Richtlijn toegestane beperkingen ongeoorloofd. Voorzover het eerste lid beperkter moet worden opgevat, is het naast het voorgestelde tweede lid overbodig. De toelichting verschaft geen duidelijkheid op dit punt. De Raad adviseert het eerste lid van het voorgestelde artikel 22 Aw te laten vervallen.

4a. De tekst van het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting zijn overeenkomstig het advies van de Raad van State aangepast.

4b. Op grond van het huidige artikel 15a, tweede lid, van de Auteurswet 1912 is het overnemen van een kort werk of een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 6°, onder 9° en onder 11°, voor hetzelfde doel en onder dezelfde voorwaarden als genoemd in het eerste lid toegestaan, mits in zodanige verveelvoudiging dat deze door haar grootte of door haar werkwijze volgens welke zij is vervaardigd een duidelijk verschil vertoont met het oorspronkelijke werk. In de toelichting is aangegeven dat de voorwaarden dat de verveelvoudiging qua grootte of qua werkwijze volgens welke zij is vervaardigd een duidelijk verschil met het origineel moeten vertonen, in verband met de digitalisering minder goed hanteerbare normen betreffen. Een van de kenmerken van de digitalisering van informatie is namelijk dat eenvoudig en snel niet van het origineel te onderscheiden kopieën kunnen worden gemaakt. Bovendien is de wijze waarop informatie wordt gepresenteerd vaak mede afhankelijk van de instellingen van de pc van degene die daarvan kennis neemt.

Hoewel er goede redenen zouden kunnen zijn om dezelfde criteria ook in artikel 16, derde lid, (de Raad noemt abusievelijk artikel 16, tweede lid, van de Auteurswet 1912) te schrappen, geef ik er toch de voorkeur aan de criteria daar te handhaven. In de toelichting is aangegeven dat de normen in de praktijk richting geven aan de afspraken die over het overnemen voor onderwijsdoeleinden in zogenaamde compilatiewerken worden gemaakt. De bij deze afspraken betrokken partijen hebben daarom op handhaving van de bepaling aangedrongen. Om de totstandkoming van de regelingen niet te bemoeilijken, geef ik de voorkeur aan handhaving op deze plaats.

4c. Zoals de Raad terecht opmerkt, laat de memorie van toelichting ruimte open voor de interpretatie dat ieder gebruik van beschermd materiaal ten behoeve van commercieel onderwijs is toegestaan. Deze formulering kan tot misverstanden aanleiding geven. Gebruik van beschermd materiaal is niet uitgesloten, maar aan de toestemming van de maker of diens rechtverkrijgende onderworpen. De memorie van toelichting bij artikel 16 van de Auteurswet 1912 is in die zin verduidelijkt.

Zoals hiervoor aangegeven, is er vanuit belanghebbendenkringen op gewezen dat aan de concrete normen uit het tweede en met name het derde lid van artikel 16 van de Auteurswet 1912 groot belang wordt gehecht, omdat ze richting geven aan de afspraken die over het overnemen voor onderwijsdoeleinden worden gemaakt.

4d. Op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de Richtlijn kunnen lidstaten voorzien in een beperking inzake privé-kopiëren. Aan de beperking is de voorwaarde verbonden dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. Onder de term «billijke compensatie» wordt iets anders begrepen dan de uit internationale afspraken reeds bekende term «billijke vergoeding». De invulling van de term biedt de lidstaten blijkens overweging 35 veel ruimte. De wetgever heeft de vrijheid rechthebbenden door middel van een vergoeding in geld of op andere wijze te compenseren. In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het blijkens deze overweging zelfs mogelijk dat in het geheel geen betalingsverplichting ontstaat. Voor zover de richtlijn daarop van toepassing is, heeft artikel 16b van de Auteurswet 1912 betrekking op reprografisch verveelvoudigen voor privé-gebruik. Gelet op de geringe omvang en het belang daarvan is de billijke compensatie, in navolging van het advies van de commissie auteursrecht, gelijk gesteld aan nul. De richtlijn laat daartoe -overweging 35 bevestigt dat- ruimte. Wanneer de relevante omstandigheden van het geval wijzigen, maakt artikel 16b, vijfde lid, van de Auteurswet 1912 het bij algemene maatregel van bestuur mogelijk om te voorzien in een billijke vergoeding. In deze zin ook overweging 35 waaruit blijkt dat de billijke compensatie de invoering of verdere toepassing kan omvatten van een vergoedingsstelsel om het nadeel van rechthebbenden te compenseren. Van strijd met artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn is dus geen sprake.

(4d; iii)

Op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn kunnen lidstaten voorzien in een beperking voor privé-kopiëren. Lidstaten zijn daartoe echter niet verplicht. Wanneer lidstaten van de mogelijkheid gebruik maken, moeten de voorwaarden die de richtlijn daaraan verbindt, worden overgenomen. De richtlijn staat er niet aan in de weg aanvullende eisen te stellen. In artikel 16b van de Auteurswet 1912 is telkens voor de door de Raad genoemde onderwerpen gebruik gemaakt van de mogelijkheid aanvullende eisen te stellen. Aldus is in dit artikel voor privé-kopiëren een nauwkeurig afgebakende handeling bepaald van dermate geringe omvang en betekenis dat daarvoor geen betalingsverplichting bestaat.

(4d; iv)

In artikel 16b, eerste lid, van de Auteurswet 1912 wordt aangegeven dat de natuurlijke persoon de verveelvoudiging zelf dient te vervaardigen zonder commercieel oogmerk. Ook mag hij op grond van het eerste lid uitsluitend ten behoeve van zichzelf daartoe opdracht geven. In artikel 16b, vierde lid, van de Auteurswet 1912 wordt in aanvulling daarop bepaald dat hij de in overeenstemming met het eerste lid vervaardigde verveelvoudigingen niet aan derden mag afgeven. Wanneer dergelijke verveelvoudigingen zonder toestemming aan derden zouden mogen worden afgegeven, is namelijk geen sprake van een kopie die is bestemd voor eigen oefening, studie of gebruik. Deze voorwaarde spoort aldus met het begrip privé-gebruik van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn.

(4d; v)

Het gebruik van het begrip billijke compensatie laat ruimte voor een aangepaste vergoeding die rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van het geval. De richtlijn laat daartoe ruimte, zoals ook uitdrukkelijk blijkt uit de hiervoor onder punt 4d genoemde overweging 35.

(4d; vi)

De Raad van State merkt terecht op dat er geen relatie bestaat tussen het verveelvoudigen voor privé-gebruik, zoals geregeld in artikel 16b, eerste tot en met vijfde lid, van de Auteurswet 1912 enerzijds en artikel 16b, zesde lid, van de Auteurswet 1912 anderzijds. Artikel 16b, zesde lid, van de Auteurswet regelt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ten aanzien van de verveelvoudiging van werken als bedoeld bij artikel 10, eerste lid, onder 1°, van het in een of meer van de voorgaande leden bepaalde mag worden afgeweken ten behoeve van de uitoefening van de openbare dienst, alsmede ten behoeve van de vervulling van taken waarmee in het algemeen belang werkzame instellingen zijn belast. Artikel 16b, zesde lid, van de Auteurswet 1912 vormt daarmee de grondslag voor het reprobesluit.

Met de Raad meen ik dat deze bepaling systematisch in artikel 16b, zesde lid, van de Auteurswet 1912 minder op haar plaats is. De commissie auteursrecht had voorgesteld artikel 16b, zesde lid, van de Auteurswet 1912 te verplaatsen naar artikel 16h, derde lid, van de Auteurswet 1912. Dat voorstel neem ik over. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn overeenkomstig aangepast.

4e. Zoals hiervoor met een beroep op overweging 35 is opgemerkt, houdt de richtlijn uitdrukkelijk rekening met de mogelijkheid dat een compensatie op andere wijze dan in geld wordt vastgesteld en dat het zelfs mogelijk is dat er in het geheel geen betalingsverplichting bestaat. Verwezen zij naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de billijke compensatie/ redelijke tegemoetkoming onder punt 4d is vermeld.

4f. Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Auteurswet 1912 mogen in het belang van de openbare orde alsmede ter opsporing van strafbare feiten afbeeldingen van welke aard dan ook door of vanwege justitie worden openbaar gemaakt en verspreid. Daardoor wordt niet alleen het recht van de maker van een portret of zijn rechtverkrijgende beperkt, maar ook het recht van de geportretteerde ingevolgde de artikelen 19 tot en met 21 alsmede 35 van de Auteurswet 1912 (vgl. Kamerstukken II 1976–1970, 9 419/4, p. 8). Artikel 22, eerste lid, van de Auteurswet 1912 gaat daarmee verder dan artikel 22, tweede lid, van de Auteurswet 1912 en is mitsdien niet overbodig. Ofschoon het eerste lid verder reikt dan het tweede lid, is van strijd met de richtlijn geen sprake. De richtlijn heeft geen betrekking op het portretrecht en laat de terzake geldende regels onverlet.

Handhaving

5. Het voorgestelde artikel 29a Aw beoogt artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn te implementeren. Gekozen is voor civielrechtelijke handhaving. Artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn verplicht de lidstaten te voorzien in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen. Het argument dat strafrechtelijke handhaving in de praktijk op bezwaren zou stuiten, wordt niet nader toegelicht. Hoewel een (uitsluitend) civielrechtelijke handhaving in het licht van de door de Richtlijn vereiste passende rechtsbescherming op zichzelf toereikend kan zijn, heeft deze keuze tot gevolg dat bij het «omzeilen» ten aanzien van computers wel strafrechtelijk wordt gehandhaafd (ingevolge artikel 32a Aw) en bij het omzeilen van andere technische middelen niet. Dit verschil in handhaving is naar het oordeel van de Raad inconsequent.

De Raad adviseert het verschil in handhaving nader te bezien.

5. Het is waar dat artikel 29a, tweede lid, van de Auteurswet 1912 niet strafbaar stelt de vervaardiging, invoer, distributie, verkoop, verhuur, reclame voor verkoop of verhuur, of het bezit voor commerciële doeleinden van inrichtingen, producten, onderdelen of het verrichten van diensten die omzeiling van technische voorzieningen mogelijk maken. Zoals de Raad terecht opmerkt, dwingt de richtlijn niet tot strafbaarstelling van deze handelingen.

De Raad merkt verder terecht op dat in artikel 32a van de Auteurswet 1912 het beschikbaar stellen van middelen ter omzeilen van technische beschermingsmaatregelen van computerprogrammatuur wel strafrechtelijk is gesanctioneerd. Het feit dat de laatstgenoemde bepaling over een periode van tien jaar nauwelijks is toegepast, biedt steun voor de opvatting dat eerst ervaring met de civielrechtelijke handhaving van artikel 29a van de Auteurswet 1912 moet worden opgedaan. De richtlijn dwingt niet tot aanpassing van artikel 32a van de Auteurswet 1912. De richtlijn laat de bijzondere regels van richtlijn 91/250/EEG inzake de bescherming van computerprogramma's namelijk onverlet.

De vraag of de strafrechtelijke handhaving moet worden doorgetrokken dan wel teruggedrongen, hangt samen met een aantal ontwikkelingen in het strafrecht. Indien Nederland het binnen het kader van de Raad van Europa tot stand gebrachte Verdrag inzake Cybercrime (Trb. 2002, 18) zou bekrachtigen, bevat artikel 6 van het verdrag een verplichting tot strafbaarstelling van de verspreiding van instrumenten tot het plegen van delicten in verband met digitale gegevens. Verder heeft de Europese Commissie op 19 april 2002 een voorstel ingediend voor een kaderbesluit (COM (2002) 173) dat binnen de EU nadere invulling geeft aan het verdrag. Gelet op deze samenhang geef ik er de voorkeur aan af te wachten tot meer duidelijkheid is verkregen over de uitkomst van deze ontwikkelingen.

6. In het voorgestelde artikel 5c, tweede lid, Dbw, dat de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende beslag en executie tot afgifte van roerende zaken die geen registergoederen zijn, van overeenkomstige toepassing verklaart, is bepaald dat bij samenloop met een ander beslag, degene die beslag heeft gelegd krachtens het voorgestelde artikel, voorgaat. De voorgestelde bepaling is een letterlijke kopie van de artikelen 28, vierde lid, Aw en 17, tweede lid, WNR. In de praktijk is wel gewezen op de minder gelukkige situatie die ontstaat bij samenloop van een nabuurrechtelijk beslag en een auteursrechtelijk beslag. Daar zou met de voorgestelde bepaling nog een beslag van dezelfde rang bijkomen. In de praktijk wordt aangenomen dat in een dergelijke situatie het eerst gelegde beslag vóórgaat. Het is raadzaam hierover in de toelichting duidelijkheid te verschaffen.

De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit punt aan te vullen.

6. De memorie van toelichting is overeenkomstig het advies van de Raad van State aangevuld.

Enige opmerkingen met betrekking tot de voorgestelde terminologie

7. Het voorgestelde artikel 12b Aw beoogt artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn te implementeren. Op een aantal punten wijkt de formulering van deze bepaling af van de Richtlijn.

a. Gesproken wordt van «een exemplaar» terwijl de Richtlijn spreekt van: het origineel of kopieën. Hiermee lijkt, mede gelet op de toelichting, geen inhoudelijk verschil te worden beoogd. Het verdient aanbeveling elke onduidelijkheid op dit punt weg te nemen, bijvoorbeeld door de terminologie van de Richtlijn over te nemen, dan wel dit in de toelichting te verduidelijken.

b. Gesproken wordt van «het anderszins in het verkeer brengen van dat exemplaar». Een exemplaar dat in het verkeer is gebracht, kan alleen bij uitvoer en latere wederinvoer nog een keer in het verkeer worden gebracht, gelet op de specifieke betekenis van het begrip «in het verkeer brengen in de Gemeenschap». Bij de in de Richtlijn gehanteerde terminologie kan deze discussie niet ontstaan. Het verdient derhalve aanbeveling om de terminologie van de Richtlijn te hanteren.

7a. Alvorens in te gaan op de door de Raad van State gemaakte opmerkingen ten aanzien van de voorgestelde terminologie, hecht ik eraan te benadrukken dat, volgens vaste rechtspraak van het EG-Hof, de omzetting van een richtlijn in nationaal recht niet per definitie vereist dat richtlijnbepalingen formeel en lettelijk in een specifieke bepaling worden opgenomen, zolang het nuttig effect van de richtlijn maar verzekerd wordt (zaak C190/90, Commissie/ Nederland, Jur. 1992, I-3265).

In artikel 12b van de Auteurswet 1912 betreffende uitputting wordt de in het auteursrecht gangbare term «exemplaar» gebruikt. Het is juist dat de richtlijn bij uitputting spreekt over origineel en kopieën. De richtlijn dwingt niet tot het introduceren van een dergelijk onderscheid. In de toelichting wordt er op gewezen dat de term «exemplaar» zowel het origineel als kopieën daarvan omvat.

7b. De terminologie «het anderszins in het verkeer brengen» heeft in artikel 12b van de Auteurswet 1912 een specifieke betekenis. Daaronder wordt verstaan het verspreiden van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat op een tastbaar voorwerp is vastgelegd, wanneer daarbij sprake is van verkoop of een andere titel van permanente eigendomsoverdracht. Het gaat hier dus niet om het meer economisch georiënteerde, Europeesrechtelijke begrip in het verkeer brengen.

8. In het voorgestelde artikel 16c Aw worden – evenals in de bestaande wettekst – de begrippen «importeur», «invoer» en «uitvoer» gebezigd. Normaal gesproken hebben deze betrekking op in- en uitvoer van en naar de Gemeenschap (douane). Dat zal hier niet bedoeld zijn. Met het wegvallen van de binnengrenzen kan terzake van intracommunautaire (handels)stromen niet meer van in- en uitvoer worden gesproken. Het verdient aanbeveling de wettekst op dit punt aan te passen.

8. De begrippen «importeur», «invoer» en «uitvoer» komen voor in de beperking voor privé-kopiëren ex artikel 16c van de Auteurswet 1912. De beperking is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn. Lidstaten zijn niet verplicht in die beperking, waaraan de voorwaarde van een billijke compensatie/ redelijke tegemoetkoming is verbonden, te voorzien. Van volledige harmonisatie is hier dan ook geen sprake. De begrippen moeten worden beschouwd tegen de auteursrechtelijke achtergrond waarin ze worden gebruikt en waarin landsgrenzen – ook binnen de EG – nog niet aan betekenis hebben verloren. Ook binnen de EG leidt de invoer door een importeur van de in artikel 16c van de Auteurswet 1912 bedoelde voorwerpen tot een tegemoetkomingsverplichting. De uitvoer doet de verplichting tot betaling van een tegemoetkoming vervallen. De begrippen kunnen dus niet gemist worden.

9. In het voorgestelde artikel 1 WNR wordt het begrip «uitvoering» gedefinieerd als: de activiteit van de uitvoerend kunstenaar als zodanig. In de toelichting wordt gesteld dat met de introductie van deze definitie wordt tegemoetgekomen aan de behoefte tot meer duidelijkheid omtrent dit begrip. Onvermeld blijft tot welke onduidelijkheden het ontbreken van de definitie tot op heden heeft geleid en in welk opzicht de voorgestelde definitie een verbetering belooft. Het begrip «uitvoering» wordt eveneens gehanteerd in diverse bepalingen van de huidige Aw. Uit de toelichting blijkt niet dat de voorgestelde definitie ook geldt ten aanzien van de bepalingen van de Aw. Mede gezien het voornemen de Aw en de WNR samen te voegen, ligt dit wel voor de hand.

De Raad adviseert de noodzaak van de definitie nader te bezien.

9. De bepaling beoogt niet meer dan tot uitdrukking te brengen dat een uitvoerende kunstenaar rechten heeft ten aanzien van zijn uitvoering en wat daaronder wordt verstaan. Het ontbreken van een wettelijke definitie heeft in de praktijk tot afbakeningsproblemen geleid. De Raad merkt verder terecht op dat het begrip niet alleen in de Wet op de naburige rechten wordt gebruikt, maar ook in de Auteurswet 1912. In artikel 12, eerste lid, onder 4°, van de Auteurswet 1912 is het begrip een species van het openbaarmakingsrecht. Het gaat om een openbaarmaking van een werk waarbij de bron en het kennisnemende publiek op dezelfde plaats aanwezig zijn. In de Wet op de naburige rechten is het begrip het te beschermen object. Het begrip uitvoering heeft dus een verschillende betekenis in de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten. Door het rechtsobject in de Wet op de naburige rechten te definiëren, wordt beoogt te verduidelijken dat het om iets anders gaat dan in de Auteurswet 1912. Indien de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten op enig moment worden samengevoegd, hetgeen thans overigens niet aan de orde is, zal ook de afstemming van beide begrippen nader moeten worden bezien.

10. In het voorgestelde artikel 1 WNR wordt een nieuwe definitie van het begrip reproduceren geïntroduceerd. Hoewel dit niet uit de voorgestelde wettekst en de memorie van toelichting blijkt, zal het de bedoeling zijn dat de thans bestaande definitie in artikel 1, onder f, WNR komt te vervallen. In de voorgestelde definitie wordt het begrip «reproductie» gebezigd, dat als zelfstandig naamwoord afgeleid van het te definiëren werkwoord weinig duidelijkheid verschaft. Daarnaast wordt, evenals in het voorgestelde artikel 13a Aw, de tijdelijke technische kopie niet gedefinieerd als een beperking op het reproductierecht, maar uitgezonderd van het begrip reproduceren.

De Raad adviseert de definitie zodanig aan te passen dat zij niet verwijst naar het te definiëren begrip. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het voorgestelde artikel 13a Aw is opgemerkt.

10. De thans bestaande definitie van reproduceren komt, zoals de Raad signaleert, te vervallen. De voorgestelde wettekst is in die zin aangepast.

Het is juist dat in de nieuwe definitie van reproduceren het begrip reproductie wordt gebruikt dat als zelfstandig naamwoord is afgeleid van het te definiëren werkwoord. De nieuwe definitie van reproduceren betreft een letterlijke overname van het reproductierecht uit artikel 2 van de richtlijn. De termen reproduceren en reproductie komen ook nu al naast elkaar in de Wet op de naburige rechten voor. De rechtspraktijk is met het naast elkaar bestaan van de termen bekend en kan er goed mee uit de voeten.

Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder punt 3 ten aanzien van artikel 13a van de Auteurswet 1912 is opgemerkt.

11. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

11. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

12. Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de memorie van toelichting te actualiseren. Zo wordt onder meer vermeld dat de WIPO-verdragen inmiddels in werking zijn getreden. Voorts is geanticipeerd op de inwerkingtreding van de Wet van 28 maart 2002 tot wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvoudigen (Stb. 186). Daarnaast zijn enige redactionele wijzigingen doorgevoerd die voor het overgrote deel voortvloeien uit de toepassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 1 mei 2002, no.W03.01 0706/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Voorstel van wet

– Verwijzingen in overeenstemming brengen met aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

– Bij verwijzingen naar artikelen in een andere wet telkens tussen het artikelnummer en de naam van de desbetreffende wet invoegen: van de.

– Het opschrift en de considerans in overeenstemming brengen met aanwijzing 89 Ar.

– In de voorgestelde artikelen 12b en 17a, eerste lid, van de Auteurswet (Aw) de verwijzing naar de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in overeenstemming brengen met aanwijzing 88 Ar.

– In artikel 15a, eerste lid, aanhef, «of voor soortgelijke doeleinden» grammaticaal in overeenstemming brengen met de rest van de volzin.

– In de voorgestelde artikelen 15a, eerste lid, onder 4, en 16a, laatste regel, Aw, «de bron, waaronder de naam of aanduiding van de maker» vervangen door: de bron, waaronder de naam van de maker.

– Het tweede, derde en vierde lid van artikel 16 Aw worden niet gewijzigd en kunnen uit de voorgestelde wettekst worden geschrapt; onderdeel F laten luiden: «F. 1. Artikel 16, eerste lid, komt als volgt te luiden: (), F. 2. Artikel 16, vijfde lid, wordt geschrapt».

– In het voorgestelde artikel 16, vierde lid, Aw «het eerste, tweede en derde lid, van» verwijderen.

– In artikel 16b, tweede lid, onder a, Aw na «aangenomen» invoegen: dat.

– In het voorgestelde artikel 16b, zesde lid, tweede regel, Aw «artikel 10, eerste lid, onder 1e», vervangen door: artikel 10, eerste lid, onder 1°.

– In het voorgestelde artikel 16g Aw, achter «artikel 16b» toevoegen: vijfde lid.

– Onderdeel O als volgt wijzigen: O. 1. Artikel 17a, eerste lid, komt als volgt te luiden: (); O. 2. Artikel 17a, derde lid, wordt geschrapt.

– Het eerste lid van het voorgestelde artikel 17b Aw wordt niet gewijzigd; dit laten vervallen.

– Indien de nieuwe definitie van «reproduceren» in het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onder m, van de Wet op de naburige rechten (WNR) wordt gehandhaafd, dan moet aan het voorgestelde artikel worden toegevoegd dat artikel 1, eerste lid, onder f, wordt geschrapt; de belettering aanpassen.

– De wijziging van artikel 7, eerste lid, WNR, als volgt formuleren: Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: aan het slot van de eerste volzin wordt een volzin toegevoegd, die luidt: «De eerste volzin is niet van toepassing op het beschikbaar stellen voor het publiek van een dergelijk fonogram.»

– In het voorgestelde artikel 10, onder c, WNR, de ontbrekende bewoordingen «toegankelijke bibliotheken en musea of door archieven» toevoegen tussen «door voor het publiek» en «die niet het behalen van (...)».

– In artikel 19, eerste lid, WNR «en dat weet of behoort te weten» overeenkomstig het voorgestelde artikel 29a Aw, vervangen door: en dat weet of redelijkerwijs behoort te weten.

– In artikel 5a, eerste lid, aanhef, van de Databankenwet «en dat weet of behoort te weten» overeenkomstig het voorgestelde artikel 29a Aw, vervangen door: en dat weet of redelijkerwijs behoort te weten.


XNoot
1

Richtlijn, overweging 4.

XNoot
2

Richtlijn, overweging 15.

XNoot
3

Memorie van toelichting, algemeen, paragraaf 1.3, eerste alinea.

XNoot
1

Commissie Auteursrecht, advies over de uitvoering van de EG-richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij, juli 2001.

XNoot
2

Memorie van toelichting, algemeen, paragraaf 6.1.

XNoot
3

Memorie van toelichting, artikelsgewijs, II, Wet op de naburige rechten, algemeen, eerste alinea.

XNoot
4

Memorie van toelichting, algemeen, paragraaf 1.2, laatste alinea.

XNoot
1

Toepassing van beperkingen slechts in (1) bijzondere gevallen, mits (2) geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie, en (3) de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

XNoot
2

Memorie van toelichting, paragraaf 6.3, chtste alinea.

XNoot
3

Trb. 1972, 157.

XNoot
4

Trb. 1995, 130.

XNoot
1

Memorie van toelichting, artikelsgewijs, I, onderdeel D, eerste alinea.

XNoot
2

Memorie van toelichting, artikelsgewijs, I, onderdeel F, tweede alinea.

XNoot
3

Memorie van toelichting, artikelsgewijs, I, onderdeel F, derde alinea.

Naar boven