28 479
Rechtspositie van politieke ambtsdragers

nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2007

In een algemeen overleg met uw Kamer op 8 februari jl. over onder meer de afgelopen Kamerverkiezingen is door het lid Kalma (PvdA) gevraagd naar de mogelijkheid dat politieke partijen een verklaring omtrent gedrag (VOG) aanvragen ten behoeve van hun kandidaten.

Bij brief van 5 september 2006 heb ik u, mede namens de Minister van Justitie, geïnformeerd over de mogelijkheden onderzoek te verrichten naar antecedenten en integriteitsaspecten met betrekking tot kandidaten voor politiek-bestuurlijke functies1. In deze brief zijn de voorzieningen voor wethouders en gedeputeerden, burgemeesters en commissarissen van de Koningin uitvoerig beschreven. Daarnaast werd ook ingegaan op kandidaten voor volksvertegenwoordigende functies.

Waar het de beoordeling van gekozen volksvertegenwoordigers betreft, is in de brief gewezen op hun bijzondere positie en het constitutionele kader. Dat laat onverlet dat politieke partijen bij de selectie van kandidaten de integriteit meewegen. Dat zal in hoofdzaak moeten geschieden op basis van eigen inzicht en kennis van de partij. Wel bestaat de mogelijkheid om te verzoeken om via de minister van BZK de AIVD in te schakelen. Deze mogelijkheid ziet echter op bijzondere gevallen.

Het ligt dan ook veeleer voor de hand om voor de reguliere situatie de mogelijkheden van de afgifte van verklaringen omtrent het gedrag te benutten. De VOG vormt in wezen een antwoord op de vraag van de politieke partij of er bezwarende strafrechtelijke antecedenten zijn. Het is de partij zelf die beslist of zij een VOG aanvraagt en het is de partij zelf die aan het al dan niet verstrekken van een VOG consequenties verbindt. Het betekent dat politieke partijen bijvoorbeeld voor de selectie van kandidaten voor verkiezingen de VOG als instrument kunnen benutten. De Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens staat daaraan ook niet in de weg. Het begrip «arbeidsrelatie» wordt immers breed uitgelegd.

De partijvoorzitters zijn ook over deze mogelijkheid geïnformeerd.

Voor het overige wil ik verwijzen naar genoemde brief.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Kamerstukken 28 479, nr. 26.

Naar boven