28 479
Rechtspositie van politieke ambtsdragers

nr. 241
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2006

De ministerraad heeft op 13 april jl. het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het «Advies beloningsverhoudingen politieke ambtsdragers» van de Adviescommissie rechtspositie politieke ambtsdragers («commissie Dijkstal») vastgesteld. Dit kabinetsstandpunt treft u hierbij aan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

KABINETSSTANDPUNT «ADVIES BELONINGSVERHOUDINGEN POLITIEKE AMBTSDRAGERS»

1. Inleiding

Op woensdag 23 november 2005 heeft de Adviescommissie rechtspositie politieke ambtsdragers («commissie Dijkstal») het rapport «Advies beloningsverhoudingen politieke ambtsdragers» aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeboden. Dit advies is u bij brief van 23 november 2006 toegezonden (TK 28 479, nr. 22). Het standpunt van het kabinet op dit advies treft u hierbij aan.

Bij brief van 15 maart 2005 (kenmerk 2004–24215) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de commissie Dijkstal de volgende adviesvraag voorgelegd:

• Hoe dient de beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers in relatie tot het normsalaris van de minister te worden vormgegeven?

• Wat is daarbij een geëigend salarisniveau voor de verschillende groepen politieke ambtsdragers?

• Wat is in de toekomst een passende indexeringswijze voor salarissen van politieke ambtsdragers?

Ook is de commissie Dijkstal gevraagd advies uit te brengen over de modernisering van de pensioenvoorziening van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) en de belonings(ontwikkeling) voor topfunctionarissen van onder de ministeries ressorterende diensten en privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen. Over deze onderwerpen zal de commissie Dijkstal op een later tijdstip advies uitbrengen. De commissie stelt met het eerder uitbrengen van dit deeladvies de Tweede Kamer in de gelegenheid om hiervan kennis te nemen tijdens de behandeling van de wetgeving die voortkomt uit het eerste advies. Het kabinet is de commissie hiervoor zeer erkentelijk.

Ik ben van mening dat de commissie Dijkstal in grote lijnen een gedegen, helder en consistent voorstel heeft uitgebracht voor een nieuw samenhangend beloningsbouwwerk.

Dit advies is het logische vervolg op het eerdere advies van deze commissie van april 2004 «Over dienen en verdienen». Dit eerste advies had voornamelijk betrekking op de beloning van ministers en de verhouding van deze beloning tot de ambtelijke topstructuur. In dit advies heeft de commissie gesteld dat voor de inrichting van de beloningsstructuur van het openbaar bestuur geldt dat:

1. het ministerssalaris het hoogste salaris moet zijn;

2. hiertoe eerst het ministerssalaris moet worden verhoogd;

3. de koppeling van het ministerssalaris aan het salaris van de overige categorieën politieke ambtsdragers geen vanzelfsprekendheid is. De voorgestelde verhoging van het ministerssalaris werkt dus niet automatisch door naar deze groepen.

Deze uitgangspunten en de wens voor een vervolgadvies over de bezoldigingsstructuur voor de overige categorieën politieke ambtsdragers zijn vervolgens door het kabinet onderschreven in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 30 juni 2004 (TK 28 479, nr. 7).

Voorafgaand aan dit kabinetsstandpunt heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met vertegenwoordigers van verschillende groepen ambtsdragers van gedachten gewisseld over de door de commissie gedane voorstellen. Daarbij zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld hun opvattingen kenbaar te maken over de wijze waarop de commissie een en ander in kaart heeft gebracht en de daaraan door de commissie verbonden conclusies. Op de standpunten van betrokkenen, en de reacties van het kabinet daarop, wordt bij de verschillende onderwerpen nader ingegaan.

1.2 Adviesopdracht

Het kabinet heeft de Adviescommissie rechtspositie politieke ambtsdragers gevraagd een advies uit te brengen over de relatie tussen de salariëring van ministers en staatssecretarissen en de overige categorieën politieke ambtsdragers (Eerste- en Tweede-Kamerleden, Hoge Colleges van Staat, commissarissen van de Koningin, gedeputeerden, statenleden, burgemeesters, wethouders, raadsleden). Het betreft de onderlinge beloningsverhoudingen tussen deze verschillende categorieën politieke ambtsdragers die eigenstandig moeten worden beoordeeld en opnieuw vastgesteld, uitgaande van het ministersalaris als top van het salarisgebouw van de publieke sector. Op verzoek van de minister van Verkeer en Waterstaat zijn ook de voorzitters van de waterschapsbesturen in het advies meegenomen. De commissie heeft besloten ook uitspraken te doen over de aan de topstructuur gerelateerde functionarissen die deel uitmaken van de sector Rechterlijke Macht. Dit gezien de door de commissie geconstateerde oorspronkelijke verbondenheid van de top van de sector rechterlijke macht met de topstructuur. Het kabinet deelt deze opvatting in zoverre dat een automatische doorvertaling naar de functionarissen binnen de Rechterlijke Macht dient te worden voorkomen. Dit geldt naar de mening van het kabinet eveneens op overeenkomstige wijze voor de Hoge Colleges van Staat.

2. Advies

Hieronder treft u de adviespunten van de commissie aan. Deze adviespunten zijn cursief weergegeven. Na een korte uiteenzetting van het desbetreffende adviespunt zal het kabinet per adviespunt een standpunt geven. Een nadere uitwerking van materiële effecten van de door kabinet gedane voorstellen zijn per specifieke groep ambtsdragers opgenomen in de bijlage.

2.1 Beloningsgebouw

De commissie heeft ten behoeve van het advies de bezoldiging van de politieke ambtsdragers over de periode 1970–2005 in kaart gebracht. Daarbij is bezien wat de bruto loonontwikkeling gedurende genoemde periode is geweest en hoe deze zich ten opzichte van het ministerssalaris en elkaar verhouden. Op grond van deze analyse is de commissie tot het volgende adviespunt gekomen.

Adviespunt 1. commissie Dijkstal

Om de salarisverhoudingen duidelijker te markeren wordt voorgesteld één nieuwe salaristabel voor politieke ambtsdragers, Hoge Colleges en de Rechterlijke macht te introduceren.

Het beloningsgebouw komt er in het voorstel van de commissie Dijkstal als volgt uit te zien:

Uitgaande van BBRA 1-5-2003Benoemde bestuurdersHoge Colleges van StaatVolksvertegen- woordigersRechterlijke macht**
110%€ 13 474Minister-president   
100%€ 12 249MinisterVice-president Raad van State, president Algemene Rekenkamer, Nationale Ombudsman Categorie 1 Rechterlijke macht
90%€ 11 024StaatssecretarisVoorzitter afdeling bestuurlijke rechtspraak Categorie 2 Rechterlijke macht
85%€ 10 411Commissaris van de Koningin, Burgemeester grote stedenStaatsraden, leden Algemene Rekenkamer, substituut-ombudsman Categorie 3 Rechterlijke macht
70%€ 8 574Voorzitter Waterschap, Wethouder grote steden   
60%€ 7 349Gedeputeerden   
55%€ 6 737  Leden Eerste en Tweede Kamer* 
20%€ 2 450  Raadsleden grote steden 
10%€ 1 225  Statenleden 

*  Vergoeding van EK-leden is afgeleid van TK-leden (circa 25% van de schadeloosstelling).

** Salariscategorie 1: President van en Procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  Salariscategorie 2: Vice-president van en plaatsvervangend Procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  Salariscategorie 3: Raadsheer in en Advocaat-generaal bij de Hoge Raad, coördinerend Vice-president senior van een gerechtshof, coördinerend Vice-president senior van de rechtbanken te Amsterdam, ’s-Gravenhage en Rotterdam, Procureur-generaal, lid van het College van Procureurs-generaal, Hoofdofficier bij de arrondissementsparketten te Amsterdam, ’s-Gravenhage en Rotterdam, Hoofdofficier bij het landelijk parket.

De treden in deze salaristabel worden op een vaste afstand van elkaar gepositioneerd. Door de commissie worden er vier kolommen onderscheiden te weten benoemde bestuurders, Hoge Colleges van Staat, volksvertegenwoordigers en de Rechterlijke Macht.

Het kabinet wil dit eerste adviespunt gewijzigd overnemen. Zoals hierboven reeds aangegeven is het kabinet van mening dat ten aanzien van de leden van de Rechterlijke Macht en de Hoge Colleges van Staat het advies vooralsnog geen doorvertaling dient te krijgen.

De commissie Dijkstal heeft in haar eerste advies «Over dienen en verdienen» van april 2004 terecht aangegeven dat het ministersalaris als hoogste salaris in de publieke sector de norm aan dient te geven. Voor wat betreft de positie van de Vice-president van de Raad van State, de President van de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman deelt het kabinet de opvatting van de commissie dat deze ambtsdragers een bijzondere staatsrechtelijke positie innemen. Dit geldt evenzeer voor de positie van de President van de Hoge Raad en de Procureur-generaal bij de Hoge Raad.

Staatsrechtelijke verhoudingen betekenen naar het oordeel van het kabinet echter niet dat het voor ministers voorgestelde salarisniveau één op één doorvertaald dient te worden naar alle leden van de Hoge Colleges van Staat en de Rechterlijke Macht. Er spelen immers ook andere factoren zoals bijvoorbeeld verantwoordelijkheid en de zwaarte van het ambt. De commissie Dijkstal heeft in dit kader zelf wat betreft de ministers de staatsrechtelijke positie, de daaraan gekoppelde verantwoordelijkheden en de publieke druk als belangrijke verschilpunten met de overige ambtsdragers genoemd. Gesteld is daarbij dat deze factoren bij een minister beduidend zwaarder zijn dan bijvoorbeeld van een commissaris van de Koningin of een burgemeester.

De commissie Dijkstal pleit mede vanuit deze gedachte voor het niet automatisch doorvertalen van de verhoging van het ministerssalaris naar andere ambtsdragers. Om deze reden heeft de commissie voor de benoemde bestuurders en volksvertegenwoordigers, op grond van een feitelijke analyse van de salarisontwikkeling sinds 1970, een salarisverhouding ten opzichte van het nieuwe ministerssalaris voorgesteld.

Het kabinet wil voor de salarisposities van de leden van de Hoge Colleges van Staat en de Rechterlijke Macht eenzelfde redenering volgen. Dit betekent dat de salarispositie van deze ambtsdragers en de onderlinge verhouding in een later stadium op hun eigen merites dient te worden beoordeeld. In beginsel zal dit zijn afgerond voor de daadwerkelijke implementatie van het nieuwe ministerssalaris. Vanzelfsprekend zullen bij die gelegenheid ook de elementen die bij het vaststellen van de salarishoogte door de commissie Dijkstal zijn bezien worden meegewogen.

Uitgaande van de door het kabinet voorgestane wijziging komt de bezoldigingstabel er dan als volgt uit te zien:

Uitgaande van BBRA 1-5-2003Benoemde bestuurdersVolksvertegen-woordigers
110%€ 13 474Minister-president 
100%€ 12 249Minister 
90%€ 11 024Staatssecretaris 
85%€ 10 411Commissaris van de Koningin, Burgemeester grote steden 
70%€ 8 574Voorzitter Waterschap, Wethouder grote steden 
60%€ 7 349Gedeputeerden 
55%€ 6 737 Leden Eerste en Tweede Kamer*
20%€ 2 450 Raadsleden grote steden
10%€ 1 225 Statenleden

* Vergoeding van EK-leden is afgeleid van TK-leden (circa 25% van de schadeloosstelling).

De vraag naar differentiatie in salariëring tussen provincies op basis van inwonertallen is reeds aan de orde geweest in het eerste advies van de commissie Dijkstal «Over dienen en verdienen» van april 2004. De commissie heeft destijds aangegeven differentiatie tussen provincies, gezien de intermediaire positie tussen het rijk en gemeenten, niet wenselijk te vinden. Het kabinet heeft in haar standpunt op dit advies de stelling onderschreven dat ten aanzien van het middenbestuur moet worden voorkomen dat differentiatie in salariëring de bestuurlijke verhoudingen tussen provincies onderling en met de gemeenten beïnvloedt.

In voornoemde overleggen met vertegenwoordigers van de verschillende groepen ambtsdragers is meermaals gesproken over de door de commissie Dijkstal toegepaste techniek. Met name de onderbouwing van de voorgestelde salarisafstanden van de verschillende groepen ambtsdragers ten opzichte van elkaar riep vragen op. Een aantal vertegenwoordigers pleitte hierbij voor het in stand houden van bestaande salarisafstanden tussen specifieke groepen ambtsdragers, terwijl anderen juist aangaven wijzigingen in de onderlinge verhoudingen voor te staan. In dit kader is door betrokkenen onder andere gewezen op in het verleden uitgevoerde functiewaarderingsonderzoeken bij een aantal groepen ambtsdragers. Daarnaast is ook gewezen op het tijdsbeslag van een politieke functie, dit mede in relatie tot de mogelijkheid voor ambtenaren in de sector Rijk om te kiezen voor een 40-urige werkweek.

Zoals hierboven is aangegeven heeft de commissie zich beperkt tot een feitelijke analyse van de loonontwikkeling vanaf de jaren 70. Staatsrechtelijke verhoudingen zijn daarbij door de commissie niet ter discussie gesteld. Het nieuwe ministerssalaris is als referentiepunt genomen voor het nieuwe salarisgebouw. Bij het bepalen van de hoogte van het nieuwe ministerssalaris zijn de materiële gevolgen van de mogelijkheid tot arbeidsduurverlenging voor Rijksambtenaren meegenomen. Het instrument van functiewaardering is door de commissie bewust achterwege gelaten. Het kabinet deelt de opvatting van de commissie dat het instrument van functiewaardering voor politieke ambtsdragers maar in beperkte mate bruikbaar is. De commissie heeft met een aantal voorbeelden aangetoond dat de uiteindelijke uitkomsten van functiewaarderingstrajecten in het verleden in de politieke besluitvorming niet, of slechts ten dele, zijn overgenomen1. Daarbij is opgemerkt dat met name bij volksvertegenwoordigers een strikte beoordeling op basis van functiewaardering niet strookt met het karakter en de invulling van het ambt. Volksvertegenwoordigers zijn immers vrij te bepalen op welke wijze zij invulling geven aan het hen toegekende mandaat.

Alhoewel functiewaardering in het verleden als instrument moeilijk toepasbaar is gebleken voor politieke ambten, dient naar de opvatting van het kabinet voor de toekomst bezien te worden op grond van welke objectieve criteria een inschatting gemaakt kan worden van de feitelijke functiezwaarte van de verschillende politieke functies. Het kabinet zal daarom de nieuw in te stellen permanente adviescommissie verzoeken zich te buigen over een nieuwe systematiek om politieke ambten ten opzichte van elkaar en ten opzichte van vergelijkbare functies elders in de samenleving te rangordenen. Gevraagd zal daarbij worden om ook een oordeel te geven over in het verleden uitgevoerde functiewaarderingsonderzoeken en onderzoeken naar de werkbelasting.

2.2 Indexering

De commissie heeft geconstateerd dat er voor verschillende groepen ambtsdragers uiteenlopende indexeringswijzen voor tussentijdse salarisaanpassingen worden gehanteerd. Daarbij zijn sommige functies gekoppeld aan de salarisontwikkeling van de sector Rijk en worden de vergoedingen van andere ambtsdragers aangepast aan een CBS-indexcijfer dat de contractloonontwikkeling weergeeft.

Daarbij heeft de commissie opgemerkt dat rigiditeit moet worden voorkomen. Ook bij structurele aanpassingen van het ministersalaris wordt de hele tabel niet automatisch aangepast. Ook dit dient op grond van de advisering door de toekomstige onafhankelijke beloningscommissie steeds eigenstandig te worden beoordeeld.

Adviespunt 2. commissie Dijkstal

De totale salaristabel voor politieke ambtsdragers wordt geïndexeerd aan de hand van de salarisontwikkeling in de sector rijk

Het kabinet wil dit adviespunt ongewijzigd overnemen. De wenselijkheid van een eenduidige indexeringswijze wordt door het kabinet onderschreven. Een eenduidige indexering van het gehele salarisbouwwerk draagt, in combinatie met het voorstel voor de nieuwe systematiek van vaste kostenvergoedingen, voor de toekomst bij aan het voorkomen van een onevenredige salarisontwikkeling van de verschillende groepen ambtsdragers. Dit zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van de salarisontwikkeling in de sector Rijk.

2.3 Vaste kostenvergoedingen

De commissie heeft in zijn advies forse verschillen geconstateerd in de hoogte van de forfaitaire kostenvergoedingen. Deze vergoedingen blijken tussen de verschillen groepen ambtsdragers sterk in omvang te variëren van 2% tot 24% van het bruto salaris (van € 164 tot € 1 647). De commissie constateert dat ook uit de lange termijnontwikkeling van de vaste kostenvergoeding een diffuus beeld blijkt. Ter vereenvoudiging van het vergoedingensysteem wordt door de commissie het volgende voorstel gedaan:

Adviespunt 3. commissie Dijkstal

De vaste onkostenvergoeding wordt uitgedrukt in een percentage van het bruto maandsalaris te weten 6%. Voor gemeenteraadsleden en leden van provinciale staten wordt dit 10% (is een belaste brutovergoeding). De Minister-president en de minister van Buiza behouden een dubbele ambtstoelage en de leden van de Eerste Kamer ontvangen dezelfde vergoeding als de Tweede Kamerleden.

Dit voorstel van de commissie bevestigt de al langer bestaande wens tot een vereenvoudiging van het systeem van de vaste kostenvergoedingen. Het kabinet wil dit advies van de commissie dan ook volledig overnemen. De huidige systematiek van de vaste kostenvergoedingen dateert van 2000. De vaste kostenvergoedingen werden tot 1998 onbelast verstrekt. Mede ten gevolge van gewijzigde belastingwetgeving is destijds op verzoek van de belastingdienst in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) een onderzoek verricht naar de werkelijk gemaakte kosten waarvoor de vaste kostenvergoedingen worden toegekend. Dit onderzoek is in een aantal overleggen met de vertegenwoordigers van de verschillende groepen ambtsdragers ter sprake gekomen. De belangrijkste uitkomst van het onderzoek was dat de gemiddelde feitelijke kosten in overeenstemming waren met de vergoedingen, maar dat er in de uitgaven binnen de onderscheiden kostencategorieën een forse spreiding was. Omdat op basis van de onderzoeksresultaten de verschillende groepen ambtsdragers niet langer konden worden aangeduid als fiscaal te behandelen homogene groepen heeft de Belastingdienst geconcludeerd dat de huidige vaste kostenvergoedingen in de belastingheffing betrokken worden. Om deze reden zijn de vaste kostenvergoedingen vervolgens gebruteerd. Daarnaast is in dit onderzoek ook opgemerkt dat er bij politieke ambtsdragers veel onduidelijkheid bestaat over de betekenis en invulling van de vaste kostenvergoeding. Het voorstel van de commissie Dijkstal betekent naar de mening van het kabinet een sterke verduidelijking en vereenvoudiging van de vergoedingssystematiek.

2.4 Neveninkomsten

De commissie Dijkstal constateert dat het huidige systeem van (verrekening van) neveninkomsten momenteel alleen van toepassing is op de leden van de Tweede Kamer. De commissie stelt dat niet valt in te zien waarom dit principe alleen op Tweede Kamerleden van toepassing is en niet op de overige fulltime politieke ambtsdragers. Om deze reden komt de commissie tot het volgende adviespunt:

Adviespunt 4. commissie Dijkstal

Neveninkomsten van fulltime bestuurders uit de publieke kas uit hoofde van de functie (q.q.-functies) worden in provincie- of gemeentekas gestort. Deze al bestaande verplichting wordt uitgebreid voor neveninkomsten van deze ambtsdragers afkomstig uit de publieke kas ook als dit geen qq-functie betreft. Onder neveninkomsten uit de publieke kas worden verstaan inkomsten uit functies in openbare dienst en bij publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen.

Voor de overige neveninkomsten geldt de kortingsregeling voor leden van de Tweede Kamer die ook wordt ingevoerd voor andere fulltime politieke ambtsdragers (commissarissen van de Koningin, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders in gemeenten met meer dan 18 000 inwoners).

Het kabinet wil ook dit voorstel van de commissie overnemen. Het kabinet onderschrijft de ratio van de voorgestelde regeling welke is gelegen in een opvatting over publieke ambten. Het salaris dat bij een publiek ambt hoort is een volwaardig salaris en moet dat ook zijn. Vanuit deze gedachte is door de commissie Dijkstal naar het ministerssalaris en de salarissen van de overige ambtsdragers gekeken. Het kabinet deelt de opvatting dat een fatsoenlijk salaris in de publieke sector niet substantieel behoeft te worden aangevuld met inkomsten uit nevenfuncties. Het is niet wenselijk dat door cumulaties van publieke nevenfuncties een hoog inkomen uit publieke kas wordt «gestapeld». Wat betreft de neveninkomsten uit de publieke kas is het kabinet met de commissie van mening dat deze inkomsten bij politieke ambtsdragers met een volledig inkomen uit hun publieke functie als qualitate qua inkomsten kunnen worden beschouwd. Dit voorstel wil het kabinet dan ook volledig overnemen. Voor de definitie van organisaties en rechtspersonen waar inkomsten worden genoten uit de publieke kas wordt aangesloten bij de definitie die is gehanteerd in de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.

Wat betreft de kortingsregeling van neveninkomsten op de bezoldiging deelt het kabinet de opvatting van de commissie dat niet valt in te zien waarom deze regeling momenteel alleen voor Tweede Kamerleden geldt. Conform het advies wil het kabinet deze regeling dan ook invoeren voor de voorgestelde groepen ambtsdragers.

In de overleggen met de verschillende categorieën ambtsdragers is de vraag aan de orde geweest wat dit betekent voor de fulltime politieke ambtsdragers die naast de uitoefening van het ambt andere inkomsten genieten, bijvoorbeeld uit eigen bedrijf.

Het kabinet is van mening dat het voor de hand ligt om voor de definitie van neveninkomsten aan te sluiten bij de definitie van artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. In deze bepaling wordt onder neveninkomsten verstaan het gezamenlijke bedrag dat het kamerlid wegens het verrichten van nevenactiviteiten tijdens het lidmaatschap geniet als:

a. winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001);

b. belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid en

c. belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet IB 2001.

Onder winst uit onderneming wordt ingevolge artikel 3.8 de Wet IB 2001 verstaan het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Tijdens het wetgevingstraject dient nader bezien te worden in hoeverre deze strikte koppeling aan het fiscale regime in de praktijk tot onevenredige uitkomsten kan leiden.

De kortingsregeling is zodanig ingericht dat neveninkomsten tot 14% van de bezoldiging worden vrijgelaten. Vervolgens worden de neveninkomsten die meer dan 14% van de bezoldiging bedragen met 50% gekort op de bezoldiging. De korting bedraagt uiteindelijk ten hoogste 35% van de bezoldiging. Door deze systematiek is de werking van de kortingsregeling naar het oordeel van het kabinet relatief te noemen, aangezien er nooit meer zal worden gekort dan 35% van de bezoldiging. De praktijk van de regeling voor de leden van de Tweede Kamer toont aan dat de voorgestelde regeling naar behoren functioneert.

2.5 Klassenindeling gemeenten

Omwille van een heldere systematiek stelt de commissie Dijkstal voor de vijf verschillende indelingen in gemeenteklassen, die worden gebruikt voor het vaststellen van de bezoldiging en onkostenvergoedingen van de verschillende categorieën politieke ambtsdragers in gemeenten, terug te brengen tot één klassenindeling.

Adviespunt 5. commissie Dijkstal

Het aantal indelingen in gemeenteklassen wordt teruggebracht van 5 naar 1 (indeling in gemeenteklassen voor burgemeesters wordt ook toegepast voor wethouders en raadsleden).

Het kabinet wil dit voorstel ongewijzigd overnemen. In combinatie met de voorstellen tot vereenvoudiging en uniformering van het systeem van vaste kostenvergoedingen en de eerder voorgenomen afschaffing van het periodiekenstelsel burgemeesters komt er een nieuwe klassenindeling voor de bezoldiging van gemeentebestuurders. Hieronder treft u het voorstel voor een nieuwe salaristabel aan. In deze tabel zijn naast de salarissen van burgemeesters in de verschillende gemeenteklassen ook de salarissen van wethouders en raadsleden opgenomen. Door het gelijktijdig afschaffen van het periodiekenstelsel van burgemeesters, zoals door de commissie Dijkstal geadviseerd in het eerste advies, zijn de gemeenteklassen van genoemde groepen ambtsdragers op grond van de nieuw ontstane klassenindeling burgemeesters samengevoegd.

De VNG heeft in relatie tot het aantal gemeenteklassen tijdens het genoemde bestuurlijk overleg eveneens voorgesteld om in gemeenten tot en met 18 000 inwoners de beperkingen van de tijdbestedingsnormen voor wethouders af te schaffen. Het kabinet kan zich vinden in deze wens van de VNG om ook gemeenteraden in gemeenten tot en met 18 000 inwoners volledig vrij te laten in de vaststelling van de tijdbestedingsnorm. Tengevolge van deze vereenvoudiging is de gemeenteraad in alle gemeenten vrij per wethouder een deeltijdfactor vast te stellen.

De commissie Dijkstal heeft in haar advies alleen de materiële gevolgen voor de ambtsdragers in de grote gemeenten weergegeven. In de bijlage is de door de commissie Dijkstal voorgestane systematiek uitgewerkt voor de lokale ambtsdragers in de verschillende gemeenteklassen.

De nieuwe bezoldigingstabel voor gemeenten komt er als volgt uit te zien1:

Bezoldigingstabel gemeenten

KlasseAantal inwonersBurgemeestersWethoudersRaadsleden
1tot en met 2 000€ 4 360,19€ 3 212,52€ 235,84
22 001 – 4 000€ 4 954,67€ 3 576,95€ 235,84
34 001 – 8 000€ 5 553,80€ 4 080,46€ 261,23
48 001 – 14 000€ 6 149,84€ 4 636,81€ 412,75
514 001 – 24 000€ 6 747,42€ 5 197,49€ 643,37
624 001 – 40 000€ 7 343,46€ 5 568,72€ 998,65
740 001 – 60 000€ 7 942,08€ 6 127,49€ 1 300,17
860 001 – 100 000€ 8 595,08€ 6 685,27€ 1 521,40
9100 001 – 150 000€ 9 162,09€ 7 245,96€ 1 727,26
10150 001 – 375 000€ 9 766,41€ 7 636,08€ 2 012,20
11375 000 en meer€ 10 411,65€ 8 574,30€ 2 449,80

Wat betreft de waterschapsbestuurders heeft de commissie zich beperkt tot de voorzitters van de waterschappen. Ook hier geldt dat door de commissie alleen de maximumbezoldiging van de voorzitter in het grootste waterschap is aangegeven. Bij de waterschappen geldt eveneens een klassenindeling waarbij de bezoldiging van de voorzitters is ingedeeld in zeven klassen. De indeling in een salarisklasse is afhankelijk van de omvang van het budget en de omvang van de taken van het desbetreffende waterschap.

De bezoldiging van de dagelijks bestuursleden van een waterschap wordt op grond van het Besluit bezoldiging en tegemoetkoming in kosten leden dagelijks bestuur waterschap afgeleid van de bezoldiging van de voorzitter en bedraagt 20% van deze bezoldiging. Deze systematiek geldt eveneens voor de leden van het algemeen bestuur van het waterschap. Zij ontvangen op grond van het Besluit vergoedingen en tegemoetkoming leden algemeen bestuur waterschap een vergoeding die 3% van het salaris van de voorzitter bedraagt. Tijdens het bestuurlijk overleg hebben de vertegenwoordigers van de waterschapsbesturen aangegeven het wenselijk te vinden om ook de bezoldiging van de leden van het algemeen en het dagelijks bestuur van de waterschappen uit te drukken in een percentage van het ministerssalaris. Het kabinet heeft echter geconcludeerd dat het direct koppelen van deze bestuursleden aan het ministerssalaris op technische bezwaren stuit. Het rechtstreeks onderbrengen van deze leden in de systematiek van de bezoldigingstabel voor politieke ambtsdragers zou onevenredige materiële effecten met zich brengen. Om deze reden kiest het kabinet ervoor vooralsnog de bestaande bezoldigingssystematiek te handhaven. Wel is het kabinet van mening dat het wenselijk is dat de nieuw in te stellen permanente advies commissie zich in de toekomst over de vergoedingssystematiek voor de leden van het algemeen en dagelijks bestuur van de waterschappen buigt. Dit geldt eveneens voor de systematiek van kostenvergoedingen.

Indien het voorstel van de commissie Dijkstal wordt doorvertaald naar de overige klassen komt de bezoldigingstabel voor de waterschapsvoorzitters er als volgt uit te zien1:

Bezoldigingstabel voorzitters waterschapsbesturen

KlasseVoorzitters
1€ 4 942,70
2€ 5 540,38
3€ 6 134,98
4€ 6 731,12
5€ 7 325,71
6€ 7 922,88
7€ 8 574,30

3. Overige onderwerpen

In de bestuurlijke overleggen zijn ook een aantal onderwerpen aan de orde geweest aangaande de rechtspositie die buiten het bestek vallen van het advies van de commissie Dijkstal over de beloningsverhoudingen. Zowel door de VNG als ook door het IPO is gepleit voor een extra vergoeding voor fractievoorzitters en commissievoorzitters in gemeenten en provincies. Dit gezien de veronderstelde hogere werkbelasting.

Het kabinet wil er op wijzen dat met de huidige voorstellen voor een nieuw salarisbouwwerk een substantiële verbetering van de materiële rechtspositie van gemeenteraadsleden en de leden van provinciale staten wordt voorgestaan. In dit licht lijkt er geen directe aanleiding om voor specifieke groepen raads- en statenleden nog verdergaande salarisvoorstellen te doen. Daarnaast is het kabinet van mening dat de veronderstelde extra werkbelasting ook sterk afhankelijk is van de specifieke situatie binnen de verschillende provincies/gemeenten c.q. fracties. Zo spelen bijvoorbeeld ook de grootte van een fractie of de zwaarte van een commissie een rol.

Ook zijn de wachtgeldregelingen aan de orde geweest die gemeenten en provincies op dit moment op grond van de rechtspositiebesluiten voor raads- en statenleden kunnen treffen. Zo heeft het IPO in een modelverordening een wachtgeldregeling getroffen voor een uitkering bij aftreden met een sollicitatieplicht voor gewezen statenleden met een kortingsregeling boven het minimumloon.

Het kabinet acht wachtgeldregelingen voor gemeenteraadsleden en leden van provinciale staten echter niet wenselijk. Het raadslidmaatschap en het lidmaatschap van provinciale staten zijn nevenfuncties. Dit is dan ook de reden geweest om, in afwijking van het eerste advies van de commissie Dijkstal, deze ambtsdragers niet in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers op te nemen.

Tijdens genoemde overleggen is ook gebleken dat volksvertegenwoordigers die uit hoofde van hun functie een functie vervullen in een internationale parlementaire assemblee, in een aantal gevallen geen vergoeding ontvangen voor deze werkzaamheden. Gezien de aard en het karakter van deze werkzaamheden lijkt dit in bepaalde situaties niet redelijk. Het kabinet wil bezien of het mogelijk is een regeling te treffen op grond waarvan een vergoeding in specifieke situaties mogelijk wordt gemaakt.

4. Invoering en overgangsrecht

Wat betreft de vereenvoudiging van de systematiek van vaste kostenvergoedingen leiden de voorstellen ertoe dat in een aantal gevallen de onkostenvergoeding lager wordt vastgesteld. Dit betreft met name de commissarissen van de Koningin. Deze herziening van het vergoedingenstelsel dient echter te worden bezien in samenhang met de salarisvoorstellen. Geconcludeerd kan worden dat de gedane salaris voorstellen voor een beperkte groep ambtsdragers leidt tot een materiële achteruitgang, te weten de wethouders in gemeententen tussen de 14 000 en 40 000 inwoners. Voor deze groep lijkt overgangsrecht aangewezen.

De voorstellen met betrekking tot het terugstorten c.q de verrekening (kortingsregeling) van de inkomsten uit nevenfuncties gelden voor alle politieke ambtsdragers met een volledige betrekking. Echter gezien het materiële effect van de voorstellen voor individuele ambtsdragers is het denkbaar dat een invoering van deze voorstellen plaatsvindt met ingang van een nieuwe mandaatsperiode.

5. Financiële consequenties

De effecten van het kabinetsstandpunt op de voorstellen van het advies van de commissie Dijkstal op de loonsom en het totaal van de onkostenvergoedingen van de verschillende ambtsdragers is per categorie ambtsdrager in onderstaande tabel aangegeven. In de tabel ontbreken de waterschapsbestuurders omdat de bezoldiging van deze categorie door de waterschappen zelf wordt gefinancierd.

 Effect op de loonsom (per jaar)Effect aanpassing kostenvergoeding (per jaar)Totaal
Tweede Kamer€ 178 768€ 30 842 
Eerste Kamer€ 23 561€ 32 026 
Totaal Rijk€ 202 329€ 62 868€ 265 197
CdK€ 154 949–€ 147 168 
Gedeputeerde€ 145 940–€ 133 308 
Statenlid€ 2 882 713–€ 385 056 
Totaal provincies€ 3 183 602–€ 665 532€ 2 518 070
Burgemeester€ 4 077 798–€ 1 193 837 
Wethouder€ 3 619 791–€ 3 600 666 
Raadslid€ 24 513 993–€ 8 722 608 
Totaal gemeenten€ 32 211 582–€ 13 517 111€ 18 694 471
   € 21 477 738

De conclusie is dat de stijging van de loonsom gematigd wordt door een gemiddelde daling van de hoogte van de vaste kostenvergoeding. De totale huidige loonsom bedraagt momenteel circa € 367 miljoen. De stijging van de loonsom indien de voorstellen worden geïmplementeerd, bedraagt circa € 21,5 miljoen.

BIJLAGE

Materiële gevolgen van de voorstellen voor politieke ambtdragers in de verschillende klassen bij gemeenten en waterschappen.

Raadsleden

KlasseNieuwe klasseAantal inwonersHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige kosten- vergoedingKosten-vergoeding 10%Netto-effect
11, 2tot en met 6 000€ 182,06€ 235,8430%€ 75,91€ 23,581%
236 001 – 8 000€ 201,66€ 261,2330%€ 79,96€ 26,122%
348 001 – 10 000€ 234,50€ 303,7730%€ 87,55€ 30,384%
4 10 001 – 12 000€ 271,96€ 352,2930%€ 95,15€ 35,236%
5 12 001 – 14 000€ 318,63€ 412,7530%€ 106,27€ 41,277%
6514 001 – 18 000€ 401,03€ 519,4930%€ 121,47€ 51,959%
7 18 001 – 24 000€ 496,66€ 643,3730%€ 140,69€ 64,3411%
8624 001 – 30 000€ 624,58€ 809,0730%€ 163,47€ 80,9113%
9 30 001 – 40 000€ 770,93€ 998,6530%€ 193,84€ 99,8714%
10740 001 – 50 000€ 923,70€ 1 196,5530%€ 235,85€ 119,6614%
11 50 001 – 60,000€ 1 003,69€ 1 300,1730%€ 251,02€ 130,0214%
12860 001 – 80 000€ 1 096,65€ 1 420,5930%€ 269,75€ 142,0614%
13 80 001 – 100 000€ 1 174,47€ 1 521,4030%€ 285,44€ 152,1415%
149100 001 – 125 000€ 1 259,34€ 1 631,3330%€ 304,17€ 152,1414%
15 125 001 – 150 000€ 1 333,39€ 1 727,2630%€ 319,35€ 172,7315%
1610150 001 – 250 000€ 1 413,38€ 1 830,8830%€ 334,53€ 183,0915%
17 250 001 – 375 000€ 1 553,36€ 2 012,2030%€ 380,08€ 201,2214%
1811375 000- en meer€ 1 891,17€ 2 449,8030%€ 456,50€ 244,9815%

Wethouders

KlasseAantal inwonersHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige kosten- vergoedingKosten-vergoeding 6%Netto-effect
1tot en met 2 000€ 3 106,48€ 3 212,523%€ 245,45€ 192,752%
22 001 – 4 000€ 3 458,88€ 3 576,953%€ 245,45€ 214,622%
34 001 – 8 000€ 3 945,77€ 4 080,463%€ 245,45€ 244,833%
48 001 –14 000€ 4 483,75€ 4 636,813%€ 403,35€ 278,211%
514 001 – 24 000€ 5 025,93€ 5 197,493%€ 521,79€ 311,85– 1%
624 001 – 40 000€ 5 384,90€ 5 568,723%€ 569,35€ 334,12– 1%
740 001 – 60 000€ 5 925,23€ 6 127,493%€ 569,35€ 367,650%
860 001 – 100 000€ 6 464,60€ 6 685,273%€ 569,35€ 401,121%
9100 001 – 150 000€ 7 006,78€ 7 245,963%€ 569,35€ 434,761%
10150 001 – 375 000€ 7 384,02€ 7 636,083%€ 569,35€ 458,162%
11375 000 en meer€ 8 291,27€ 8 574,303%€ 569,35€ 514,463%

Burgemeesters

Klasse Aantal inwonersPeriodiekHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
1tot en met 2 0000€ 2 987,44€ 4 360,1946%€ 539,51€ 261,6131%
 1€ 3 106,48€ 4 360,1940%€ 539,51€ 261,6127%
  2€ 3 219,88€ 4 360,1935%€ 539,51€ 261,6123%
  3€ 3 339,39€ 4 360,1931%€ 539,51€ 261,6119%
  4€ 3 458,88€ 4 360,1926%€ 539,51€ 261,6116%
  5€ 3 612,58€ 4 360,1921%€ 539,51€ 261,6111%
  6€ 3 779,41€ 4 360,1915%€ 539,51€ 261,617%
  7€ 3 945,77€ 4 360,1911%€ 539,51€ 261,613%
Klasse Aantal inwonersPeriodiekHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
22 001 – 4 0000€ 3 339,39€ 4 954,6748%€ 539,51€ 297,2835%
  1€ 3 458,88€ 4 954,6743%€ 539,51€ 297,2831%
  2€ 3 612,58€ 4 954,6737%€ 539,51€ 297,2826%
  3€ 3 779,41€ 4 954,6731%€ 539,51€ 297,2822%
  4€ 3 945,77€ 4 954,6726%€ 539,51€ 297,2817%
  5€ 4 122,91€ 4 954,6720%€ 539,51€ 297,2813%
  6€ 4 303,33€ 4 954,6715%€ 539,51€ 297,288%
  7€ 4 483,75€ 4 954,6711%€ 539,51€ 297,285%
KlasseAantal inwonersPeriodiekHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
34 001 – 8 0000€ 3 779,41€ 5 553,8047%€ 623,92€ 333,2334%
  1€ 3 945,77€ 5 553,8041%€ 623,92€ 333,2329%
  2€ 4 122,91€ 5 553,8035%€ 623,92€ 333,2324%
  3€ 4 303,33€ 5 553,8029%€ 623,92€ 333,2319%
  4€ 4 483,75€ 5 553,8024%€ 623,92€ 333,2315%
  5€ 4 664,63€ 5 553,8019%€ 623,92€ 333,2311%
  6€ 4 845,52€ 5 553,8015%€ 623,92€ 333,238%
  7€ 5 025,93€ 5 553,8011%€ 623,92€ 333,234%
Klasse Aantal inwonersPeriodiekHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige ambtstoelageAmbtstoelage %Netto-effect
48 001 – 14 0000€ 4 303,33€ 6 149,8443%€ 623,92€ 368,9932%
  1€ 4 483,75€ 6 149,8437%€ 623,92€ 368,9928%
  2€ 4 664,63€ 6 149,8432%€ 623,92€ 368,9923%
  3€ 4 845,52€ 6 149,8427%€ 623,92€ 368,9919%
  4€ 5 025,93€ 6 149,8422%€ 623,92€ 368,9915%
  5€ 5 204,02€ 6 149,8418%€ 623,92€ 368,9912%
  6€ 5 384,90€ 6 149,8414%€ 623,92€ 368,998%
  7€ 5 565,32€ 6 149,8411%€ 623,92€ 368,995%
KlasseAantal inwonersPeriodiekHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
514 001- 18 0000€ 4 845,52€ 6 747,4239%€ 650,20€ 404,8530%
  1€ 5 025,93€ 6 747,4234%€ 650,20€ 404,8526%
  2€ 5 204,02€ 6 747,4230%€ 650,20€ 404,8522%
  3€ 5 384,90€ 6 747,4225%€ 650,20€ 404,8519%
  4€ 5 565,32€ 6 747,4221%€ 650,20€ 404,8515%
  5€ 5 743,85€ 6 747,4217%€ 650,20€ 404,8512%
  6€ 5 925,23€ 6 747,4214%€ 650,20€ 404,859%
  7€ 6 106,11€ 6 747,4211%€ 650,20€ 404,856%
KlasseAantal inwonersPeriodiekHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToename Huidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
624 001 – 40 0000€ 5 384,90€ 7 343,4636%€ 650,20€ 440,6129%
  1€ 5 565,32€ 7 343,4632%€ 650,20€ 440,6125%
  2€ 5 743,85€ 7 343,4628%€ 650,20€ 440,6122%
  3€ 5 925,23€ 7 343,4624%€ 650,20€ 440,6118%
  4€ 6 106,11€ 7 343,4620%€ 650,20€ 440,6115%
  5€ 6 283,71€ 7 343,4617%€ 650,20€ 440,6112%
  6€ 6 464,60€ 7 343,4614%€ 650,20€ 440,619%
  7€ 6 645,49€ 7 343,4611%€ 650,20€ 440,617%
KlasseAantal inwonersPeriodiek Huidige vergoedingNieuwe vergoedingToename Huidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
740 001 – 60 0000€ 5 925,23€ 7 942,0834%€ 671,82€ 476,5228%
  1€ 6 106,11€ 7 942,0830%€ 671,82€ 476,5224%
  2€ 6 283,71€ 7 942,0826%€ 671,82€ 476,5221%
  3€ 6 464,60€ 7 942,0823%€ 671,82€ 476,5218%
  4€ 6 645,49€ 7 942,0820%€ 671,82€ 476,5215%
  5€ 6 825,90€ 7 942,0816%€ 671,82€ 476,5212%
  6€ 7 006,78€ 7 942,0813%€ 671,82€ 476,5210%
  7€ 7 187,21€ 7 942,0811%€ 671,82€ 476,527%
Klasse Aantal inwonersPeriodiek Huidige vergoedingNieuwe vergoedingToename Huidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
860 001 – 100 0000€ 6 464,60€ 8 595,0833%€ 671,82€ 515,7028%
 1€ 6 645,49€ 8 595,0829%€ 671,82€ 515,7025%
  2€ 6 825,90€ 8 595,0826%€ 671,82€ 515,7022%
  3€ 7 006,78€ 8 595,0823%€ 671,82€ 515,7019%
  4€ 7 187,21€ 8 595,0820%€ 671,82€ 515,7016%
  5€ 7 384,02€ 8 595,0816%€ 671,82€ 515,7013%
  6€ 7 580,84€ 8 595,0813%€ 671,82€ 515,7010%
  7€ 7 778,14€ 8 595,0811%€ 671,82€ 515,708%
Klasse Aantal inwonersPeriodiek Huidige vergoedingNieuwe vergoedingToename Huidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
9100 001 – 150 0000€ 7 006,78€ 9 162,0931%€ 671,82€ 549,7326%
 1€ 7 187,21€ 9 162,0927%€ 671,82€ 549,7324%
  2€ 7 384,02€ 9 162,0924%€ 671,82€ 549,7321%
  3€ 7 580,84€ 9 162,0921%€ 671,82€ 549,7318%
  4€ 7 778,14€ 9 162,0918%€ 671,82€ 549,7315%
  5€ 7 949,18€ 9 162,0915%€ 671,82€ 549,7313%
  6€ 8 119,76€ 9 162,0913%€ 671,82€ 549,7310%
  7€ 8 291,27€ 9 162,0911%€ 671,82€ 549,738%
Klasse Aantal inwonersPeriodiek Huidige vergoedingNieuwe vergoedingToename Huidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
10150 001 – 375 0000€ 7 580,84€ 9 766,4129%€ 671,82€ 585,9825%
 1€ 7 778,14€ 9 766,4126%€ 671,82€ 585,9823%
  2€ 7 949,18€ 9 766,4123%€ 671,82€ 585,9820%
  3€ 8 119,76€ 9 766,4120%€ 671,82€ 585,9818%
  4€ 8 291,27€ 9 766,4118%€ 671,82€ 585,9816%
  5€ 8 473,57€ 9 766,4115%€ 671,82€ 585,9813%
  6€ 8 655,86€ 9 766,4113%€ 671,82€ 585,9811%
  7€ 8 838,15€ 9 766,4111%€ 671,82€ 585,989%
Klasse Aantal inwonersPeriodiek Huidige vergoedingNieuwe vergoedingToename Huidige ambtstoelageAmbtstoelage 6%Netto-effect
11375 000 en meer € 9 422,06€ 10 411,6511%€ 671,82€ 624,709%

Voorzitters waterschapsbesturen

KlasseBBRAHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige kosten-vergoedingKosten-vergoeding 6%Netto-effect
112€ 4 483,75€ 4 942,7010%€ 280,23€ 296,5610%
213€ 5 025,93€ 5 540,3810%€ 314,12€ 332,4210%
314€ 5 565,32€ 6 134,9810%€ 347,83€ 368,1010%
415€ 6 106,11€ 6 731,1210%€ 381,63€ 403,8710%
516€ 6 645,49€ 7 325,7110%€ 415,34€ 439,5410%
617€ 7 187,21€ 7 922,8810%€ 449,20€ 475,3710%
718€ 7 778,14€ 8 574,3010%€ 486,13€ 514,4610%

Leden dagelijks bestuur en algemeen bestuur waterschappen

 Dagelijks bestuurAlgemeen bestuur
KlasseHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToenameHuidige vergoedingNieuwe vergoedingToename
1  € 896,75€ 988,5410%€ 134,51€ 148,2810%
2€ 1 005,19€ 1 108,0810%€ 150,78€ 166,2110%
3€ 1 113,06€ 1 227,0010%€ 166,96€ 184,0510%
4€ 1 221,22€ 1 346,2210%€ 183,18€ 201,9310%
5€ 1 329,10€ 1 465,1410%€ 199,36€ 219,7710%
6€ 1 437,44€ 1 584,5810%€ 215,62€ 237,6910%
7€ 1 555,63€ 1 714,8610%€ 233,34€ 257,2310%

XNoot
1

I.v.m. het afdrukken van de bijlage als kamerstuk.

XNoot
1

– Rapport van de Commissie functiewaardering Leden van de Tweede Kamer (1991)

– Advies bezoldiging gedeputeerden (1992)

– Gewaardeerd en bezoldigd: Rapport onderzoek bezoldiging wethouders (2001).

XNoot
1

Een vergelijking met de huidige salarisbedragen is opgenomen in de bijlage.

XNoot
1

De materiële gevolgen voor de overige leden van het dagelijks bestuur en de leden van de algemene besturen van de waterschappen zijn eveneens weergegeven in de bijlage.

Naar boven