28 479
Rechtspositie van politieke ambtsdragers

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2006

Tijdens het begrotingsoverleg van 21 november jongstleden zijn door de heer Boelhouwer enkele vragen gesteld over het benoemingenbeleid van het kabinet (Handelingen II,vergaderjaar 2005–2006, nr. 27, blz. 1866). Daarbij ging het om benoemingen in zogeheten «buitenfuncties», dat wil zeggen in advies- en toezichtorganen zoals de SER en raden van toezicht zoals de Raad van Toezicht Publieke Omroep.

Op 13 januari van het vorig jaar is door mij aan de Raad voor het Openbaar Bestuur een advies gevraagd over een meer transparante procedure voor benoemingen in het openbaar bestuur. In dat kader is een notitie opgesteld die ingaat op de aspecten die samenhangen met de benoemingenprocedure. Ook is in een hier bij horende bijlage aangegeven welke formele vereisten gelden voor de benoeming bij een aantal organen. De bij deze adviesaanvraag gevoegde notitie en bijlage hebben nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Ik doe u hierbij de genoemde adviesaanvraag met de genoemde notitie en bijlage1 toekomen.

Voorts is in het kader van de inventarisatie van de vergoedingen van commissies nagegaan welke rijkscommissies er onder de respectieve ministeries vallen. Een overzicht daarvan is reeds als bijlage bij de brief van 31 oktober 2005 aan uw Kamer gestuurd (TK 2005–2006, 28 479 nr. 21).

Ik vertrouw erop aldus aan de informatiebehoefte van de heer Boelhouwer te hebben voldaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven