28 475
Wijziging van enige bepalingen van de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het kader van het waterkwantiteitsbeheer en enkele andere onderwerpen

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 13, eerste lid:

1. De in artikel 12, eerste lid, bedoelde aanwijzing van gevallen welke geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. De aanwijzing vindt in de overige gevallen plaats bij door de kwantiteitsbeheerder vast te stellen verordening, waarbij rekening wordt gehouden met het beheers-plan. De kwantiteitsbeheerder zendt het besluit waarbij de verordening is vastgesteld aan Onze Minister.

Onderdeel G

Artikel 33a, zevende lid:

7. Met betrekking tot de wijze van vaststelling van de regels en de aanwijzingen van Onze Minister zijn de artikelen 13 en 15 van overeenkomstige toepassing.

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen gedeelte

Onderdeel 1:

De onderdelen 1b. Huidige situatie, en 1c. Rapport Landbouwuniversiteit Wageningen, van de memorie van toelichting zoals aan de Raad van State voorgelegd, zijn daarna vernummerd in de onderdelen 1c en 1d, onder invoeging van een nieuw onderdeel 1b. Modernisering waterstaatswetgeving.

Onderdeel 2, vierde alinea:

De aanleg van drainages in droogtegevoelige gebieden.

Voor de uitvoering van gebiedsgericht beleid zijn lozingen vanuit drainages over het algemeen als vergunningplichtig aangewezen. Dit betekent dat ten aanzien van iedere aanvraag voor een vergunning een individuele belangenafweging moet plaatsvinden. Tegelijkertijd is echter een beoordeling van de cumulatieve effecten van alle dergelijke lozingen in een bepaald gebied van belang. De kwantiteitsbeheerder is tot dit laatste beter in staat indien hij over de mogelijkheid beschikt ten aanzien van verschillende categorieën drainages algemene regels te stellen. Daarmee vervalt de behoefte voor elke lozing vanuit een drainage een belangenafweging te laten plaatsvinden en daarmee de behoefte een vergunning met daaraan verbonden voorschriften af te geven.

Onderdeel 2, zesde alinea:

Eveneens bestaat behoefte aan de mogelijkheid tot het stellen van regels voor handelingen die uit het oogpunt van waterkwantiteit niet altijd bezwaarlijk zijn maar die gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit. Een voorbeeld van een dergelijke handeling die bijvoorbeeld de zuurstofhuishouding nadelig kan beïnvloeden, is het onttrekken van water uit ondiep oppervlaktewater. Ook onttrekkingen van grote hoeveelheden water ten behoeve van koeling van installaties kunnen hier genoemd worden.

De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna te noemen: Wvo) ziet slechts op lozingen en biedt derhalve geen instrument tot regulering van dergelijke onttrekkingen. Op dergelijke onttrekkingen is het stelsel van de Wwh echter eveneens van toepassing zodat zij waar nodig door middel van vergunningen op grond van de Wwh worden gereguleerd. Ook ten aanzien van deze vergunningaanvragen dient steeds een individuele belangenafweging plaats te vinden, terwijl de beheerder vaak op voorhand weet dat hij een dergelijke aanvraag zal afwijzen. Ook hier kunnen algemene regels uitkomst bieden.

Onderdeel 2, laatste alinea:

Richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), vereist voor onttrekking en opstuwing van zoet oppervlaktewater een vergunning. Onttrekkingen en opstuwingen die geen significant effect hebben op de (ecologische of chemische) watertoestand kunnen van het vergunningsvereiste worden vrijgesteld. De watertoestand wordt voornamelijk bepaald door kwaliteitsaspecten, maar ook de stromingskwantiteit en de stroomsnelheid spelen daarbij een rol.

Artikel 24, tweede lid, Wwh, bepaalt dat alleen die lozingen of onttrekkingen als vergunningplichtig kunnen worden aangewezen die, zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen, van invloed zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen. In dit verband zijn alleen de door de richtlijn genoemde onttrekkingen van belang en kan worden geconcludeerd dat in het algemeen voldaan zal worden aan het vergunningvereiste uit de richtlijn voor individuele onttrekkingen.

Met betrekking tot de mogelijkheid tot het vaststellen van algemene regels door kwantiteitsbeheerders worden in artikel 33a Wwh dezelfde criteria van toepassing verklaard als die welke gelden met betrekking tot de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen. De algemene regels voor onttrekkingen zullen in de praktijk die handelingen betreffen die gezamenlijk van invloed zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging. Op dergelijke handelingen is het vergunningvereiste voor individuele onttrekkingen uit de kaderrichtlijn water dan ook niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 13)

De wijziging in het eerste lid van artikel 13 betreft het bij verordening aanwijzen van registratieplichtige gevallen door de kwantiteitsbeheerder in plaats van door provinciale staten. Evenals bij de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen zal de kwantiteitsbeheerder daarbij rekening moeten houden met het beheersplan (zie met betrekking tot de vergunning onderdeel 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting). Aangezien de aanwijzing van registratieplichtige gevallen door waterkwantiteitsbeherende waterschappen zal plaatsvinden is bepaald dat zij dit bij verordening doen. De kwantiteitsbeheerder zal het besluit waarbij de verordening is vastgesteld aan de Minister van Verkeer en Waterstaat toezenden. Dit is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de minister eventueel van zijn bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen op grond van het gewijzigde artikel 15 gebruik zal moeten maken.

Onderdeel C (artikel 15)

Het gewijzigde artikel 15 verleent de Minister van Verkeer en Waterstaat de bevoegdheid aan de kwantiteitsbeheerder aanwijzingen te geven omtrent de vaststelling, wijziging of inhoud van een verordening waarin registratieplichtige gevallen worden aangewezen, indien een samenhangend en doelmatig beleid en beheer met betrekking tot de waterhuishouding zulks vorderen. Artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot het derde lid van artikel 10 wordt wellicht ten overvloede opgemerkt dat niet gedeputeerde staten in de gelegenheid worden gesteld van hun gevoelens omtrent de voorgenomen aanwijzing te doen blijken, maar dat dit bij deze overeenkomstige toepassing de kwantiteitsbeheerder betreft.

Onderdeel H (artikel 40)

Artikel 40 voorziet in een regeling voor het toekennen van schadevergoeding als gevolg van onder andere het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning en het geven van algemene voorschriften door kwantiteitsbeheerders op basis van artikel 37. Zoals aangegeven in onderdeel 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting zullen de algemene regels die de kwantiteitsbeheerder ingevolge het voorgestelde artikel 33a kan stellen deels bestaande vergunningen vervangen en deels de aanvraag van vergunningen voor in de toekomst gelegen handelingen voorkomen. In het geval van tijdelijke beregeningsverboden zullen zij in de plaats treden van de voorschriften die thans veelal op grond van artikel 37 worden gegeven.

De voorgestelde wijziging van artikel 40 voorziet erin dat voor dezevervangende- algemene regels op dezelfde wijze als voorheen schadevergoeding mogelijk is.

Naar boven