28 466
Wijziging van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ter uitvoering van de in het wetenschapsbudget 2000 opgenomen voornemens en tot het aanbrengen van een aantal technische wijzigingen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 1 oktober 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I Algemeen deel

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor het invoeren van een vierjaarlijkse plancyclus. Zij staan positief tegenover de bijdrage die het kan leveren aan terugdringing van de bureaucratie. De instellingen hoeven minder vaak plannen aan te leveren en krijgen daardoor meer autonomie bij de uitvoering van hun primaire taak. Daar tegenover moet wel een heldere verantwoordingsplicht staan. Gelet op de bijzondere taken van deze onderzoeksinstellingen vinden de leden van de CDA-fractie het terecht dat de minister de instellingsplannen goedkeurt en dat voor NWO ook de begroting moet worden goedgekeurd.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het uitgangspunt de planningslast tot een minimum te beperken en de planningstermijn van het wetenschapsbudget en de onderzoeksinstellingen te harmoniseren. De tijdsbesteding voor het ontwikkelen van de plannen kan echter flink oplopen omdat rekening moet worden gehouden met verschillende adviezen, rapporten, verkenningen en bovendien met mogelijke procescriteria. Binnen welke termijn moeten de nieuwe instellingsplannen worden ontwikkeld? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering nog eens helder toe te lichten op welke wijze een goede afstemming tussen wetenschapsbudget en de te ontwikkelen instellingenplannen gestalte kan krijgen.

Het wetsvoorstel en de toelichting erop scheppen geen helderheid over de criteria aan de hand waarvan de minister de instellingsplannen goedkeurt. De leden van de CDA-fractie achten het noodzakelijk dat de instellingsplannen inhoudelijk worden getoetst aan de in het wetenschapsbudget geagendeerde beleidsonderwerpen. Ook is het van belang dat wordt nagegaan of een wisselwerking tussen onderzoek en maatschappelijke omgeving is ontstaan. Maar hoe denkt de regering dit te toetsen en in goede banen te leiden? De leden van de CDA-fractie zijn met name benieuwd naar de toetsing op procesmatige criteria, zoals het hanteren van een bottom-up-benadering en het aangaan van een interactief proces met het omringende krachtenveld. Met welke mate van zorgvuldigheid kan de regering een oordeel vellen over de interactiviteit van het proces? De voornoemde leden hechten veel waarde aan een bottom-up-benadering, maar is de regering niet te optimistisch bij het toeschrijven van de nationale en internationale positie van TNO aan het gehanteerde planningsproces?

Het onderhavige wetsvoorstel regelt met name de procedure voor het goedkeuren van een instellingsplan. De leden van de CDA-fractie vragen zich af welke procedure wordt gevolgd wanneer de minister het instellingsplan niet goedkeurt? Ook willen deze leden meer inzicht in de procedure wanneer de minister het plan eerst heeft goedgekeurd, maar vervolgens op zijn oordeel terugkomt. Aan de herziening van het standpunt van de minister is immers niet de automatische verplichting verbonden het plan aan te passen. Welke mogelijkheden heeft de minister om te interveniëren wanneer gedurende de planperiode blijkt dat de instellingsplannen van KNAW en KB en hun daadwerkelijke activiteiten steeds verder uit elkaar gaan lopen? De leden van de CDA-fractie constateren dat de sturingsmogelijkheden van de regering door dit wetsvoorstel sterk afnemen. Hoe wil de regering dan toch bijdragen aan een goede toekomst van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek? Wat wordt verstaan onder de «noodzakelijke voorzieningen» die de minister bij taakverwaarlozing kan treffen?

De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Het vermindert de bureaucratie en vergroot de autonomie van instellingen. Deze leden constateren dat de regering weinig handvatten overhoudt om op tijd in te grijpen wanneer instellingen het strategisch plan niet uitvoeren.

II Artikelsgewijs

Artikel 16a, tweede lid

De leden van de CDA-fractie erkennen dat het wetenschapsbudget ook andere ministeries dan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangaat. De terminologie van «Onze ministers» wekt enige verwarring gelet, op het eerste lid waarin «Onze minister» in enkelvoud aan bod komt en de omschrijving van Onze Minister in artikel 1a.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De waarnemend griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), fng. Voorzitter, Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Netelenbos (PvdA), Rehwinkel (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Bonke (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Eerdmans (LPF), Azough (GroenLinks) en Eski (CDA).

Plv. leden: Veling (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Bos (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Vacature (GroenLinks), Vacature (CDA), Zeroual (LPF), Hoogendijk (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Eberhard (LPF), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Vacature (CDA), Wiersma (LPF), Halsema (GroenLinks) en Van Bochove (CDA).

Naar boven