28 466
Wijziging van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ter uitvoering van de in het Wetenschapsbudget 2000 opgenomen voornemens en tot het aanbrengen van een aantal technische wijzigingen

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ter uitvoering van de in het Wetenschapsbudget 2000 opgenomen voornemens en tot het aanbrengen van een aantal technische wijzigingen.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

5 juli 2002

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in het Wetenschapsbudget 2000 beleidsvoornemens zijn uiteengezet die zijn gericht op vernieuwing van de bestuurlijke verhoudingen met de instellingen van het Nederlandse onderzoekbestel, en

dat daartoe de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wijziging behoeven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. organisatie: de organisatie, genoemd in artikel 2, eerste lid;

c. reglement: het reglement, bedoeld in artikel 16.

B

Artikel 2 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO).»

C

Artikel 3 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Taken NWO».

D

Artikel 4 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Taak algemeen bestuur».

E

Artikel 5 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Verantwoordings- en inlichtingenplicht algemeen bestuur».

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Samenstelling algemeen bestuur».

2. In de eerste volzin van het vijfde lid vervalt de zinsnede «dan wel een afdelingsbestuur».

G

Artikel 7 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Vertegenwoordiging NWO».

H

Artikel 8 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Algemeen directeur NWO».

I

Na artikel 8 wordt een artikel 8a ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Rechtspositie leden algemeen bestuur

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de rechtspositie van de voorzitter en de andere leden van het algemeen bestuur.

J

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Taken gebiedsbesturen».

2. In het tweede lid wordt «het meerjarenplan» vervangen door: het instellingsplan.

K

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Samenstelling gebiedsbesturen».

2. De eerste volzin van het vierde lid komt te luiden: Het lidmaatschap van een gebiedsbestuur is onverenigbaar met dat van het algemeen bestuur of van enig ander gebiedsbestuur.

L

Paragraaf 3 van hoofdstuk II vervalt.

M

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Perso-neelsbeleid».

2. Het cijfer «1» voor het artikel vervalt.

N

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Rechtspositie personeel».

2. In het artikel vervalt de zinsnede «alsmede het bepaalde in artikel II van de wet van 21 december 1994 (Stb. 942)».

O

Artikel 15 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Inhoud reglement».

P

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Vaststelling en goedkeuring reglement».

2. Van het tweede lid vervallen de laatste vier volzinnen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het reglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de organisatie kan belemmeren.

Q

Het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk III komt te luiden: «Wetenschapsbudget».

R

Artikel 17 wordt vervangen door een artikel 16a en een nieuw artikel 17, luidende:

Artikel 16a. Wetenschapsbudget

1. Onze Minister stelt het wetenschapsbudget vast. Het wetenschapsbudget heeft betrekking op een tijdvak van ten minste vier jaren.

2. Onze Ministers agenderen in het wetenschapsbudget beleidsonderwerpen op het terrein van het fundamenteel en toegepast onderzoek.

Artikel 17. Vaststelling wetenschapsbudget

1. Het wetenschapsbudget wordt vastgesteld uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige wetenschapsbudget.

2. Onze Minister biedt uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop het wetenschapsbudget moet zijn vastgesteld, een ontwerp daarvan aan de beide Kamers der Staten-Generaal aan.

3. Over de wijze waarop het vastgestelde wetenschapsbudget wordt openbaar gemaakt, doet Onze Minister mededeling in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en in de Staatscourant.

S

Na het nieuwe artikel 17 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2. Planning.

T

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18. Meerjarig instellingsplan

1. Het algemeen bestuur stelt, rekening houdend met voorstellen van de gebiedsbesturen, een instellingsplan vast uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige plan. Het algemeen bestuur zendt het plan na vaststelling onverwijld aan Onze Minister.

2. In het instellingsplan wordt tevens rekening gehouden met het wetenschapsbudget, bedoeld in artikel 16a, de instellingsplannen van universiteiten, verkenningen, rapporten, adviezen en aanbevelingen, een en ander voorzover die naar het oordeel van het algemeen bestuur van belang zijn voor de uitvoering van de taken van de organisatie.

3. Het instellingsplan omvat in elk geval:

a. doelstellingen van de organisatie op middellange termijn;

b. hoofdlijnen van het te voeren beleid en de daarin te stellen prioriteiten;

c. financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die moeten worden vervuld.

4. Onze Minister brengt zijn standpunt over het instellingsplan binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van het algemeen bestuur. Onze Minister doet daarvan en van het instellingsplan afschrift toekomen aan de beide Kamers van de Staten-Generaal.

5. Onze Minister kan zijn standpunt over het instellingsplan gedurende de looptijd daarvan wijzigen, indien de vaststelling van een nieuw wetenschapsbudget daartoe aanleiding geeft. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

U

Na artikel 18 wordt in de paragraafaanduiding van de bestaande paragraaf 2 de aanduiding «2» vervangen door: 3.

V

Artikel 19 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Financiële middelen van NWO».

W

Artikel 20 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Doelmatig beheer».

X

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21. Begroting

1. Het algemeen bestuur zendt jaarlijks voor 1 november aan Onze Minister de begroting voor het daaropvolgende jaar.

2. De begroting behelst een raming van de baten en lasten van de organisatie, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven. In de begroting is een allocatie van middelen opgenomen die in overeenstemming is met het instellingsplan, bedoeld in artikel 18. In de begroting wordt rekening gehouden met de voorstellen van de gebiedsbesturen.

3. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan de organisatie opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.

4. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening, bedoeld in artikel 25.

Y

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22. Goedkeuring begroting

1. Het besluit tot vaststelling van de begroting, bedoeld in artikel 21, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

2. De goedkeuring wordt verleend of onthouden aan de vastgestelde begroting in haar geheel. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

3. Indien Onze Minister binnen twee maanden na ontvangst geen toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van de begroting geacht te zijn goedgekeurd.

Z

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23. Tussentijdse over- of onderschrijding

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het algemeen bestuur daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

AA

De na het vervallen artikel 24 voorkomende aanduiding van paragraaf 3 vervalt.

BB

Na artikel 23 wordt een nieuw artikel 24 ingevoegd, luidende:

Artikel 24. Jaarverslag

Het algemeen bestuur zendt jaarlijks voor 1 juli het jaarverslag aan Onze Minister. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid en geeft aan in hoeverre de doelstellingen uit het instellingsplan, bedoeld in artikel 18, zijn verwezenlijkt.

CC

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25. Jaarrekening

1. Gelijktijdig met het jaarverslag dient het algemeen bestuur de jaarrekening bij Onze Minister in.

2. Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang dan wel op de grond dat de jaarrekening naar het oordeel van Onze Minister niet of niet voldoende in overeenstemming is met het instellingsplan. Artikel 10:30 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

4. Indien Onze Minister binnen één jaar na ontvangst geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid, wordt het besluit tot vaststelling van de jaarrekening geacht te zijn goedgekeurd.

DD

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26. Inrichting jaarverslag en accountantscontrole

1. De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het algemeen bestuur aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het algemeen bestuur dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door de organisatie.

4. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en inrichting van de werkzaamheden van de organisatie voldoen aan eisen van doelmatigheid.

5. Indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet, dan wel indien werkzaamheden ten behoeve waarvan de rijksbijdrage is verleend, niet behoorlijk zijn uitgevoerd of de rijksbijdrage ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister, onverminderd artikel 25, bepalen dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de rijksbijdrage. Hij maakt dit binnen een jaar na de ontvangst van de jaarrekening bekend aan het algemeen bestuur.

EE

Na artikel 26 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4. Voorschriften inrichting begroting en jaarrekening.

FF

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27. Voorschriften begroting, jaarverslag en jaarrekening

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld voor de inrichting van de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening.

GG

Het opschrift van hoofdstuk IV komt te luiden: «SCHORSING EN VERNIETIGING VAN BESLUITEN; TAAKVERWAARLOZINGSREGELING».

HH

Paragraaf 1 van hoofdstuk IV vervalt.

II

Paragraaf 2 van hoofdstuk IV vervalt.

JJ

In hoofdstuk IV vervallen de aanduiding van paragraaf 3, alsmede het opschrift daarvan.

KK

Artikel 31 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Besluiten van het algemeen bestuur».

LL

Artikel 32 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Besluiten van een gebiedsbestuur».

MM

Na artikel 32 wordt een artikel 33 ingevoegd, luidende:

Artikel 33. Taakverwaarlozingsregeling

1. Indien het algemeen bestuur naar het oordeel van Onze Minister zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

3. Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

NN

De artikelen 35 tot en met 40 en 42 tot en met 45 vervallen.

OO

Artikel 41 komt te luiden:

Artikel 41. Overgangsbepaling instellingsplan

Het instellingsplan, bedoeld in artikel 18, wordt voor de eerste maal uitgebracht in het jaar 2006. Tot het tijdstip van kennisname van het standpunt door het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 18, vierde lid, wordt, voor de toepassing van de artikelen 9, tweede lid, 21, tweede lid, en 25, derde lid, de beleidsnota, bedoeld in artikel 17 zoals die bepaling luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, beschouwd als instellingsplan.

PP

Artikel 46 komt te luiden:

Artikel 46. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 februari 1988.

QQ

Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL II

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Na artikel 2.2 wordt een artikel 2.2a ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2a. Procedure en inhoud instellingsplan onderzoekinstellingen

1. Het instellingsbestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en het instellingsbestuur van de Koninklijke Bibliotheek stellen in afwijking van artikel 2.2 een instellingsplan vast uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige plan en zenden dit na vaststelling onverwijld aan Onze minister.

2. In het instellingsplan wordt rekening gehouden met het wetenschapsbudget, bedoeld in artikel 16a van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, de instellingsplannen van universiteiten, verkenningen, rapporten, adviezen en aanbevelingen een en ander voorzover die naar het oordeel van het instellingsbestuur van belang zijn voor de uitvoering van de taken van de instelling.

3. Het instellingsplan omvat in elk geval:

a. de doelstellingen van de instelling voor wetenschappelijk onderzoek op middellange termijn,

b. de hoofdlijnen van het te voeren beleid en de daarin te stellen prioriteiten, en

c. de financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die moeten worden vervuld.

4. Onze minister brengt zijn standpunt over het instellingsplan binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van het instellingsbestuur. Onze minister doet daarvan en van het instellingsplan afschrift toekomen aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

5. Onze minister kan zijn standpunt over het instellingsplan gedurende de looptijd daarvan wijzigen, indien de vaststelling van een nieuw wetenschapsbudget daartoe aanleiding geeft. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

B

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: «Rijksbijdrage aan instellingen voor hoger onderwijs».

2. In de eerste volzin van het eerste lid vervalt de zinsnede «onderscheidenlijk artikel 1.17, eerste lid,».

C

Na artikel 2.6 wordt een artikel 2.6a ingevoegd, luidende:

Artikel 2.6a. Rijksbijdrage aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek

1. De inkomsten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en van de Koninklijke Bibliotheek bestaan uit:

a. de bijdrage uit 's Rijks kas,

b. inkomsten, die samenhangen met voorzieningen waarvoor de rijksbijdrage is verleend, en

c. andere inkomsten.

2. De rijksbijdrage wordt vastgesteld of nader vastgesteld door de vaststelling of nadere vaststelling bij de wet van het hoofdstuk van de rijksbegroting waarop zij is voorgesteld.

3. De rijksbijdrage wordt betaald in zodanige termijnen en tot zodanige bedragen als voor het doen van de betalingen door de instelling nodig is.

4. Zolang de rijksbijdrage niet is vastgesteld of nader vastgesteld, wordt daarop een voorschot betaald overeenkomstig door Onze minister te stellen regels.

5. Bij vaststelling van de rijksbijdrage blijven inkomsten als bedoeld in het eerste lid, onder c, buiten beschouwing.

6. Onze minister stelt regels met betrekking tot de bestemming van saldi die voortvloeien uit de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onder a en b.

D

Artikel 2.7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

Na de woorden «elke instelling» wordt ingevoegd: ,bedoeld in artikel 1.9, eerste lid,.

E

Artikel 2.8, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende: In de begroting van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en die van de Koninklijke Bibliotheek is een allocatie van middelen opgenomen die in overeenstemming is met het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a.

2. In de nieuwe derde volzin wordt het woord «Het» vervangen door: Het instellingsbestuur.

F

Na artikel 13.9 wordt een artikel 13.10 toegevoegd, luidende:

Artikel 13.10. Taakverwaarlozingsregeling

1. Indien het algemeen bestuur naar het oordeel van Onze minister zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

3. Onze minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

G

Het vierde lid van artikel 16.26 vervalt.

H

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het opschrift van artikel 2.2 wordt ingevoegd: Artikel 2.2a. Procedure en inhoud instellingsplan onderzoekinstellingen.

2. Het opschrift van artikel 2.6 komt te luiden: «Rijksbijdrage aan instellingen voor hoger onderwijs.»

3. Na het opschrift van artikel 2.6 wordt ingevoegd: Artikel 2.6a. Rijksbijdrage aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek.

4. Het opschrift van artikel 13.10 komt te luiden: «Taakverwaarlozingsregeling».

ARTIKEL III

Artikel 2.2a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt voor het eerst toegepast op het instellingsplan dat het instellingsbestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen onderscheidenlijk het instellingsbestuur van de Koninklijke Bibliotheek vaststelt in het jaar 2006.

ARTIKEL IV

Op geschillen betreffende de vaststelling van de rijksbijdrage op grond van artikel 16.26, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek die tijdig aanhangig zijn of worden gemaakt, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende voorschriften van toepassing.

ARTIKEL V

De tekst van de Wet op de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven