28 465
Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de economische delicten in verband met het vervallen van de vergunningsplicht voor arbeidsbemiddeling

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 30 juli 2001 en het nader rapport d.d. 1 juli 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 30 mei 2001, no. 01.002626, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de economische delicten in verband met het vervallen van de vergunningsplicht voor arbeidsbemiddeling.

In de memorie van toelichting van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi)1 werd eraan herinnerd dat het vergunningensysteem voor particuliere arbeidsbemiddeling uitsluitend werd gehandhaafd, omdat en zolang de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) Nederland daartoe zou verplichten. Door de ratificatie van het Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling2 is deze verplichting vervallen. Het wetsvoorstel strekt ertoe het vergunningensysteem af te schaffen. Daarnaast wordt voorgesteld de gelijkstelling met arbeidsbemiddeling van dienstverlening met het doel de totstandkoming van overeenkomsten tot het verrichten van arbeid, niet zijnde arbeidsovereenkomsten, te bevorderen ten behoeve van beroepsbeoefenaars op het gebied van kunsten, amusement en sport (impresario's) te laten vervallen.

De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel enkele opmerkingen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 mei 2001, nr. 01002626, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd op 30 juli 2001, nr. W12.01.0241/IV, bied ik U hierbij aan. De Raad heeft bij het voorstel opmerkingen geplaatst die hieronder worden besproken. Het opstellen van het nader rapport heeft ten gevolge van een gewijzigde prioriteitstelling ten aanzien van dit wetsvoorstel vertraging opgelopen.

1. Paragraaf 2 van het Algemeen Deel van de memorie van toelichting behandelt de inhoud van het wetsvoorstel. Volgens het vierde tekstblok van deze paragraaf is het gewenst om in deze wet het begrip arbeidsbemiddeling toe te lichten in het licht van nieuwe ontwikkelingen, zoals elektronische vacaturebanken (Internet). Die toelichting is vervolgens neergelegd in paragraaf 3.2 (Definitie arbeidsbemiddeling in relatie tot het betaalverbod).

Het college merkt op dat de begripsbepaling van arbeidsbemiddeling1 in het wetsvoorstel niet wordt gewijzigd. Artikel 3, eerste lid, waarin het betaalverbod is neergelegd, wordt evenmin inhoudelijk gewijzigd. Een verband met artikel 4, zoals afgeleid zou kunnen worden uit de voorlaatste zin van paragraaf 3.2 van de toelichting, acht de Raad niet aanwezig, omdat die delegatiebepaling betrekking heeft op bepaalde categorieën van werkzoekenden of werkgevers, maar niet op de reikwijdte van het begrip arbeidsbemiddeling als dienstverlening. De gegeven toelichting heeft derhalve geen betrekking op dit voorstel tot wijziging van de Waadi, maar is bedoeld als een aanvulling op de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke voorstel van wet uit 1997.2 In de onderhavige toelichting is de interpretatie van de regering van het begrip arbeidsbemiddeling niet op haar plaats, tenzij die interpretatie in de toelichting wordt opgenomen in het kader van een wijziging van artikel 1, eerste lid, onder d, en tweede lid, van de wet, waarin de definitie van arbeidsbemiddeling is neergelegd. De Raad adviseert de toelichting aan te passen.

1. Het kabinet heeft de memorie van toelichting in die zin aangepast dat de uiteenzetting over de relatie tussen elektronische dienstverlening en het betaalverbod nadrukkelijk is geplaatst in het kader van de consultatie van sociale partners. Bij de consultatie van sociale partners is aan de orde geweest of het betaalverbod of het begrip arbeidsbemiddeling aanpassing behoeft gezien de nieuwe ontwikkelingen op het terrein van de elektronische dienstverlening. Met sociale partners ben ik van mening, dat aanpassing op dit moment niet aan de orde is. Van dit, mede via consultatie van sociale partners verkregen inzicht wordt mededeling gedaan in de memorie van toelichting.

2. Doordat de vergunningsplicht met betrekking tot arbeidsbemiddeling vervalt, vervalt ook de mogelijkheid om tegen een op grond van de Waadi genomen besluit beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). In artikel II wordt bepaald dat de bij het CBB aanhangige zaken betreffende besluiten van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie op grond van de Waadi van rechtswege, in de stand waarin zij zich bevinden, overgaan naar de rechtbank die bij toepassing van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd zou zijn geweest het beroep te behandelen. De Raad acht het efficiënter dat de op dat moment in eerste en enige aanleg bevoegde bestuursrechter (CBB) de lopende zaak afdoet dan dat een andere bestuursrechter daarmee in eerste aanleg wordt belast. Bovendien is, in aanmerking genomen dat thans geen hoger beroep kan worden ingesteld, onduidelijk of en zo ja op welke wijze na de procedure bij de rechtbank hoger beroep is voorzien. Ook omdat het beroep op het CBB speciaal is opengesteld in verband met geschillen over het (niet) verlenen van vergunningen ligt het in de rede om deze rechtsgang te handhaven voor de geschillen die hierop betrekking hebben. De Raad adviseert te voorzien in eerbiedigende werking ten aanzien van genoemde rechtsgang.

2. In artikel 31 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is inmiddels geregeld dat de bij het College voor het bedrijfsleven aanhangige zaken betreffende ondermeer besluiten op grond van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs van rechtswege in de stand waarin zij zich bevinden per 1 januari 2002 zijn overgegaan naar de rechtbanken die bij toepassing van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd zouden zijn geweest het beroep te behandelen. De opmerking van de Raad terzake is inmiddels achterhaald. Artikel II van het oorspronkelijke wetsvoorstel is dan ook geschrapt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met de tekst van Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs zoals deze luidt na de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (wijziging artikel 1, vervallen artikel 20). Tenslotte is in artikel I, onderdeel C (artikel 3, derde lid) de mogelijkheid geschapen om bij algemene maatregel van bestuur af te kunnen wijken van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel. Deze mogelijkheid is opgenomen om ten behoeve van toekomstige ontwikkelingen de mogelijkheid te scheppen om met betrekking tot bepaalde categorieën werkzoekenden of werkgevers af te kunnen wijken van het betaalverbod.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

J. J. M. S. Leyten-de Wijkerslooth

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Kamerstukken II 1996/97, 25 264, nr. 3, blz. 7.

XNoot
2

Verdrag 181 IAO, Trb. 1997, 308.

XNoot
1

Artikel 1, eerste lid, onder d, en tweede lid, Waadi.

XNoot
2

Kamerstukken II 1996/97, 25 264, nr. 3.

Naar boven