nr. 201
AMENDEMENT VAN HET LID VAN FESSEM
Ontvangen 25 november 2003
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
Artikel 96, derde lid, vervalt.
II
In artikel I, onderdeel E, vervallen in artikel 114b, tweede lid, de woorden
«en derde».
III
In artikel I, onderdeel F, vervallen in artikel 120b, tweede lid, de woorden
«en derde».
IV
In artikel I wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:
Fa
In artikel 122, tweede lid, vervallen de woorden «en derde».
V
In artikel I, onderdeel P, vervallen in artikel 176b, tweede lid, de woorden
«en derde».
VI
In artikel I, onderdeel R, vervallen in artikel 282c, tweede lid, de woorden
«en derde».
VII
In artikel I, onderdeel Ta, vervallen in artikel 289a, tweede lid, de
woorden «en derde».
VIII
In artikel I, onderdeel U, vervallen in artikel 304b, tweede lid, de woorden
«en derde».
IX
In artikel I, onderdeel Y, vervallen in artikel 415b, tweede lid, de woorden
«en derde».
X
In artikel IV, onderdeel Aa, vervallen in artikel 80, derde lid, de woorden
«en derde».
Toelichting
Artikel 96, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is een overleefde
wetsbepaling. Het werd in het wetboek opgenomen omdat men bang was dat hetgeen
artikel 96, tweede lid, aangaf te ver zou gaan en de politieke vrijheid van
denken en handelen zou aantasten. In principe zou een persoon die verdacht
wordt van de in het tweede lid omschreven handelingen slechts behoeven te
stellen en aannemelijk te maken dat «zijn oogmerk enkel gericht is op
het voorbereiden of bevorderen van staatkundige veranderingen in algemene
zin». Echter als de over de feiten oordelende rechter niet bewezen verklaart
dat de verdachte met het oog op het in de tenlastelegging genoemde misdrijf
heeft gehandeld, dan zal hij vrijspreken en dus niet kunnen toekomen aan een
beoordeling van de exceptie van artikel 96, derde lid. Daarom is het een overbodige
bepaling.
Van Fessem