nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Het stemt tot voldoening dat de aan het woord zijnde fracties het voorstel
tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het wetsvoorstel
conflictenrecht adoptie gunstig hebben ontvangen. Ik onderschrijf dat als
de voorgeschreven procedures voor de totstandkoming van een adoptie in acht
zijn genomen, het onnodig en onwenselijk is dat later ter verkrijging van
het Nederlanderschap alsnog in Nederland een adoptieverzoek zou moeten worden
ingediend. Op de vragen die in het verslag zijn gesteld, antwoord ik graag
als volgt.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA
of kinderen die als gevolg van interlandelijke adoptie de Nederlandse nationaliteit
verwerven, maar die in het land van herkomst geen afstand kunnen doen van
de oorspronkelijke nationaliteit, na de adoptie hun oorspronkelijke nationaliteit
behouden, kan ik bevestigend beantwoorden. Of een kind, wanneer het ingevolge
de voorgestelde bepaling de Nederlandse nationaliteit door adoptie verkrijgt,
daarnaast de oorspronkelijke nationaliteit behoudt, verliest of daarvan afstand
kan doen, hangt af van de bepalingen van de nationaliteitswet van het land
van herkomst.
De leden van de fractie van de PvdA vragen
of het van rechtswege verkrijgen van het Nederlanderschap door kinderen in
het geval van sterke adoptie – een adoptie derhalve waarbij de familierechtelijke
betrekkingen met de oorspronkelijke ouder worden verbroken – er niet
toe kan leiden dat er een druk ontstaat om de genoemde betrekkingen te verbreken.
Zo ja, wordt dit wenselijk geacht?
Naar aanleiding hiervan merk ik op dat verschillende factoren een rol
kunnen spelen bij de beslissing om een kind ter adoptie af te staan. De verkrijging
van het Nederlanderschap is slechts één van die factoren. Reeds
het vooruitzicht van opneming van het kind in een welvarend gezin in een westers
land kan het besluit van de natuurlijke ouders beïnvloeden. De vraag
of er daardoor een druk ontstaat en of dit wenselijk is, moet worden bezien
in het licht van de preambule van het Haags Adoptieverdrag 1993, waarin is
opgenomen dat elke staat bij voorrang maatregelen behoort te nemen die het
mogelijk maken dat het kind in het gezin van zijn oorspronkelijke ouders wordt
gehandhaafd. Deze overweging is ontleend aan het VN-verdrag van 1989 inzake
de rechten van het kind. Een adoptie dient slechts te worden overwogen als
het niet mogelijk is zodanige voorwaarden te scheppen dat het
kind bij zijn natuurlijke ouders kan blijven. Artikel 4 van het Adoptieverdrag
bepaalt vervolgens dat een adoptie slechts kan plaatsvinden indien de bevoegde
autoriteiten van de Staat van herkomst, na de mogelijkheden tot plaatsing
van het kind in zijn Staat van herkomst naar behoren te hebben onderzocht,
hebben vastgesteld dat een interlandelijke adoptie het belang van het kind
dient. Naleving van dit subsidiariteitsbeginsel, dat ook aan de regelgeving
voor niet-verdragsgevallen ten grondslag ligt, brengt mee dat het proces van
afstand van het kind in verband met een adoptie wordt begeleid en dat erop
wordt toegezien dat niet alleen omwille van de verkrijging, door het kind,
van de nationaliteit van het land van opvang, afstand van het kind wordt gedaan.
In dit verband verwijs ik voorts naar hetgeen in de nota naar aanleiding van
het verslag over het wetsvoorstel conflictenrecht adoptie is opgemerkt over
de toestemmingen tot de adoptie en de controle daarop, zulks in antwoord op
een vraag van de leden van de fractie van het CDA. Artikel 4 van het Adoptieverdrag
1993 bepaalt daaromtrent dat de autoriteiten van de Staat van herkomst zich
ervan vergewissen dat de personen wier toestemming vereist is, deze toestemming
vrij hebben gegeven, na naar behoren te zijn ingelicht over de gevolgen van
hun toestemming. Personen wier toestemming tot de adoptie vereist is, dienen
zich derhalve bewust te zijn van de gevolgen van de toekomstige adoptie, tot
welke gevolgen een eventuele verkrijging van het Nederlanderschap behoort.
Voor hun beslissing om het kind af te staan moet echter doorslaggevend zijn
de overtuiging dat de adoptie, en daarmee de verbreking van de banden met
de oorspronkelijke familie, in de gegeven omstandigheden de beste oplossing
is voor het kind.
Bij nota van wijziging wordt een kleine technische aanpassing in het voorstel
aangebracht.
Ik hoop hiermee de gestelde vragen naar genoegen te hebben beantwoord.
De Minister van Justitie, a.i.
H. P. A. Nawijn