28 458 (R 1725)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht adoptie

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het onderhavige voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: Rijkswet) houdt verband met het wetsvoorstel tot regeling van het conflictenrecht inzake adoptie en de erkenning van buitenlandse adopties. De artikelen 6 en 7 van dat wetsvoorstel geven regels voor de erkenning in Nederland van buitenslands tot stand gekomen adopties, voor zover die erkenning niet voortvloeit uit het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197). Op grond van dat wetsvoorstel komen, kort gezegd, voor erkenning van rechtswege in aanmerking adopties uitgesproken in de vreemde staat waar de adoptanten en het kind gedurende de adoptieprocedure gewone verblijfplaats hadden, dan wel in de vreemde staat waar hetzij de adoptanten, hetzij het kind, gedurende de adoptieprocedure hun gewone verblijfplaats hadden, in welk laatste geval tevens vereist is dat de adoptie is erkend in de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, onderscheidenlijk van de adoptanten. Daarnaast is voorzien in erkenning, door middel van een gerechtelijke procedure, van adopties die in het buitenland zijn uitgesproken nadat de adoptanten de procedure voor interlandelijke adoptie, voorgeschreven door de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, hebben doorlopen.

Het is wenselijk aan de erkenning van rechtswege of via een gerechtelijke procedure de consequentie te verbinden dat het kind het Nederlanderschap van rechtswege verkrijgt indien het een «sterke» adoptie betreft (een adoptie derhalve die tot gevolg heeft dat de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke ouders worden verbroken) en indien beide adoptanten of één van hen Nederlander zijn. Daartoe strekt het thans voorgestelde artikel 5b, eerste lid. Gelet op de stringente vereisten voor de erkenning van buitenlandse adopties, die in het wetsvoorstel conflictenrecht adoptie zijn opgenomen, acht ik verkrijging van rechtswege van het Nederlanderschap door het bij een erkende «sterke» adoptie geadopteerde kind verantwoord. Deze oplossing ligt ook voor de hand, nu in het huidige artikel 5 reeds is voorzien in de verkrijging van rechtswege van het Nederlanderschap door een kind dat bij een «sterke» onder het verdrag vallende adoptie is geadopteerd. Momenteel is het in gevallen waarin een niet onder het Haagse verdrag van 1993 vallende buitenlandse adoptiebeslissing voorhanden is, noodzakelijk dat opnieuw een adoptieprocedure voor de Nederlandse rechter wordt gevoerd ten einde het kind de Nederlandse nationaliteit te doen verkrijgen. De voorgestelde voorzieningen in de Rijkswet voorkomen dat dit in de daardoor bestreken gevallen nog nodig is. Een belangrijk winstpunt van de voorgestelde voorziening is derhalve dat de rechtspraak wordt ontlast, terwijl dit naar verwachting niet zal resulteren in toename van het aantal gevallen van verkrijging van het Nederlanderschap.

In zijn advies heeft de Raad van State er de aandacht op gevestigd dat het feit dat artikel 5b geen onderscheid maakt tussen in Nederland wonende Nederlandse adoptiefouders en op de Nederlandse Antillen of Aruba wonende Nederlandse adoptiefouders, niet zonder meer meebrengt dat kinderen die door op de Nederlandse Antillen of Aruba wonende Nederlandse adoptiefouders worden geadopteerd, het Nederlanderschap verkrijgen. De werking van het voorgestelde artikel 5b kan als volgt nader worden toegelicht. Voor de erkenning van een adoptie op grond van artikel 6 van het wetsvoorstel conflictenrecht adoptie is het noodzakelijk dat de adoptanten, onderscheidenlijk het kind ten tijde van het verzoek en ten tijde van de adoptie-uitspraak hun gewone verblijfplaats in dezelfde vreemde staat dan wel in verschillende vreemde staten hadden. Het Nederlanderschap zal op grond van artikel 5b, eerste lid, van rechtswege kunnen toekomen aan een aldus in het buitenland geadopteerd kind, ongeacht of het gezin na de adoptie in het buitenland blijft wonen dan wel zijn gewone verblijfplaats naar Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba verplaatst.

Artikel 7 van het wetsvoorstel conflictenrecht adoptie ziet uitsluitend op het geval van interlandelijke adoptie door adoptanten in Nederland, waarbij de adoptie-uitspraak in het buitenland wordt verkregen. Artikel 7 vereist dat de adoptanten ten tijde van het verzoek en ten tijde van de adoptie-uitspraak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Na de adoptie dient een uitspraak van de Nederlandse rechter houdende erkenning van de buitenlandse adoptie te worden verkregen. Wordt de adoptie erkend, dan verkrijgt het kind op grond van het voorgestelde artikel 5b, tweede lid, van de Rijkswet het Nederlanderschap ongeacht of het gezin zich na de adoptie in het buitenland, in de Nederlandse Antillen of in Aruba heeft gevestigd. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een procedure inzake erkenning van de adoptie wordt bepaald door artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 9 van het wetsvoorstel conflictenrecht adoptie ziet op het geval dat een adoptie op grond van artikel 6 of artikel 7 van dat wetsvoorstel in Nederland voor erkenning in aanmerking komt, maar niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken. Een dergelijke «zwakke» adoptie zal bij een beslissing van de Nederlandse rechter kunnen worden omgezet in een adoptie naar Nederlands recht indien het kind in Nederland is toegelaten voor permanent verblijf en er zijn gewone verblijfplaats heeft. Vergelijk het bepaalde in artikel 11 van de Wet tot uitvoering van het eerdergenoemde verdrag van 1993, Stb. 1998, 302. Het huidige artikel 5, derde lid, van de Rijkswet voorziet in de verkrijging van rechtswege van het Nederlanderschap door het kind wiens «zwakke» adoptie onder het verdrag tot stand is gekomen en in Nederland in een «sterke» adoptie is omgezet. Ik acht het aangewezen ook hier parallellie te betrachten en aan de omzetting van buiten het verdrag in Nederland te erkennen «zwakke» adopties de verkrijging van het Nederlanderschap door het kind te verbinden indien de adoptiefouders, of een van hen, het Nederlanderschap hebben. Zie het voorgestelde artikel 5b, tweede lid. Hetgeen hiervoor, in de toelichting op artikel 5b, eerste lid, is opgemerkt ten aanzien van de verkrijging van het Nederlanderschap in geval van verandering van gewone verblijfplaats van het adoptiefgezin na de adoptie geldt eveneens bij omzetting van een «zwakke» in een «sterke» adoptie naar Nederlands recht door de Nederlandse rechter. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt bepaald door het hiervoor reeds genoemde artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Nederlandse Antillen en Aruba beschikken niet over een wettelijke regeling van het conflictenrecht inzake adoptie. In het voorliggende voorstel van Rijkswet is dan ook geen regeling opgenomen voor de verkrijging van het Nederlanderschap door een kind dat is geadopteerd bij een buitenlandse adoptie die voor erkenning op de Nederlandse Antillen of Aruba in aanmerking komt. De mogelijkheden voor op de Nederlandse Antillen of Aruba woonachtige personen om in Nederland procedures te voeren in verband met internationale adoptie zijn aan beperkingen gebonden, die inherent zijn aan de vereisten van de Wet conflictenrecht adoptie en de bepalingen ter zake van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De totstandkoming van de Nederlandse wet conflictenrecht adoptie en de bijbehorende wijziging van de Rijkswet zou voor de Nederlandse Antillen en Aruba een aanleiding kunnen vormen om te overwegen zelf regelgeving op dit gebied tot stand te brengen.

De Nederlandse Antillen en Aruba zullen in kennis worden gesteld van eventueel in de toekomst voor te stellen wijzigingen in de Nederlandse bepalingen, zulks in verband met de implicaties voor de werking van de Rijkswet op hun grondgebied.

Op verzoek van de regering van Aruba wordt het tijdstip van inwerkingtreding van deze rijkswet bij een afzonderlijk (rijks)-koninklijk besluit bepaald (Artikel III). Beoogd wordt de rijkswet op hetzelfde tijdstip in werking te laten treden als de Wet conflictenrecht adoptie.

Over een concept voor het voorstel is het advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht ingewonnen. Dit advies, gedateerd 16 oktober 2000, is te raadplegen op de website van het Ministerie van Justitie. Het advies is overgenomen, met dien verstande dat er de voorkeur aan is gegeven (zoals ook in het huidige artikel 5, tweede lid, over de verkrijging van het Nederlanderschap in geval van een buitenlandse verdragsadoptie is geschied) in het voorgestelde artikel 5b, eerste lid, onder b, te bepalen dat tenminste een van de adoptiefouders Nederlander moet zijn op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen. Het gaat om het tijdstip waarop de beslissing niet meer vatbaar is voor hoger beroep of beroep in cassatie.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven