nr. 29
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2007
In vervolg op mijn brief van 29 mei jl. (Kamerstuk 28 457, nr.
28), waarin ik een onderzoek heb aangekondigd naar aanleiding van de berichtgeving
over mogelijke misstanden met betrekking tot adopties uit India, bericht ik
uw Kamer hierbij over de opzet en planning van het onderzoek. Daarmee voldoe
ik tevens aan het verzoek om informatie van de vaste commissie voor Justitie
d.d. 8 juni jl. (kenmerk 07-Just-B-039).
Gegeven de berichtgeving in de Netwerk-uitzendingen van 22 en 23 mei
jl., concentreert het onderzoek zich in eerste aanleg op adopties die door
de betrokken Nederlandse vergunninghouder, Stichting Meiling, via contact
met kindertehuis Malaysian Social Service (MSS) in de staat Chennai tot stand
zijn gebracht. Stichting Meiling heeft op het terrein van adoptie met MSS
samengewerkt in de periode 1995 tot en met 2002.
Het onderzoek onderscheidt drie sporen:
1. onderzoek naar het handelen van Stichting Meiling;
2. onderzoek naar de rol van het ministerie van Justitie;
3. onderzoek naar hetgeen zich in India heeft afgespeeld.
Zoals gemeld in mijn brief van 29 mei jl., zal het onderzoek naar
het handelen van Stichting Meiling worden uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg.
De inspectie onderzoekt met name de controle door Stichting Meiling op het
bemiddelingscontact MSS in India en de wijze waarop Stichting Meiling heeft
gereageerd op signalen over mogelijke onrechtmatigheden in India. Daarnaast
heb ik de inspectie verzocht om, indien de onderzoeksbevindingen daartoe aanleiding
geven, aanbevelingen te doen met betrekking tot het huidige functioneren van
Stichting Meiling.
Onafhankelijk onderzoek naar de rol van mijn ministerie zal plaatsvinden
onder verantwoordelijkheid van mr. dr. M. Oosting, lid van de Raad van State.
Dit onderzoek richt zich op het toezicht dat destijds door het ministerie
is uitgeoefend op het functioneren van Stichting Meiling en de wijze waarop
Justitie heeft gereageerd op eventuele signalen over mogelijke onrechtmatigheden
in India en/of mogelijke tekortkomingen bij de Stichting Meiling.
Ook dit onderzoek kan aanleiding geven tot het doen van aanbevelingen met
betrekking tot het huidige functioneren van mijn ministerie in de relatie
tot de vergunninghouders.
Het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg en de heer Oosting zal in elk
geval bestaan uit archief- en dossieronderzoek en gesprekken met relevante
actoren. Waar dit door de onderzoekers van belang wordt geacht, vindt uitwisseling
van informatie plaats.
Zoals aangegeven in mijn brief van 29 mei jl., heb ik mij verzekerd
van de steun van mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken voor het verkrijgen
van informatie uit India. Relevant daarbij is de vraag welke feiten bekend
zijn in India met betrekking tot MSS en de opneming van kinderen in dit tehuis
ten tijde van de overeenkomst van kinderen uit dit tehuis door tussenkomst
van de Stichting Meiling. Daarnaast is van belang te weten of er redenen zijn
om te twijfelen aan de juistheid van de aan Nederlandse vergunninghouders
gepresenteerde achtergronden van kinderen die via andere tehuizen in India
zijn geadopteerd door Nederlandse gezinnen.
Ik hoop in de loop van september 2007 de onderzoeksbevindingen in bezit
te hebben. Niet uit te sluiten valt echter dat het beschikbaar krijgen van
informatie uit India meer tijd in beslag gaat nemen. Ik streef ernaar uw Kamer
in oktober van dit jaar te informeren over de uitkomsten en aanbevelingen
van het onderzoek, voor zover op dat moment beschikbaar.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin