28 457
Regeling van het conflictenrecht inzake adoptie en de erkenning van buitenlandse adopties (Wet conflictenrecht adoptie)

nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2007

Recente berichtgeving in de Netwerk-uitzendingen van 22 en 23 mei jl. en andere media maakt duidelijk dat mogelijk sprake is van ernstige misstanden met betrekking tot adopties uit India. Ik ben verontrust over de informatie die naar voren is gebracht. Het heeft grote impact op adoptie-ouders en -gezinnen. Ik heb de ouders die in het verleden via het in opspraak geraakte contact in India een kind hebben geadopteerd vandaag een brief gestuurd, waarin ik hen informeer over de stappen die ik zal zetten.

De beweringen die naar voren zijn gebracht zijn zeer ernstig. Ik neem deze zaak dan ook hoog op en zal deze grondig laten onderzoeken.

Van belang is dat alle relevante feiten met betrekking tot deze affaire en de rol die alle betrokken partijen daarbij hebben gespeeld op onafhankelijke en objectieve wijze op tafel komen en worden beoordeeld, en dat op basis daarvan aanbevelingen worden gedaan voor maatregelen die noodzakelijk worden geacht in aanvulling op verbeteringen die reeds door mij in gang zijn gezet. Ik heb de Inspectie jeugdzorg inmiddels gevraagd de rol van de betrokken vergunninghouder tegen het licht te houden. Over de planning zal ik in overleg met de inspectie nadere afspraken maken. Het spreekt voor zich dat ook de rol van het ministerie van Justitie dient te worden onderzocht. Deze zal ik door een onafhankelijke derde laten beoordelen. Daarnaast zal duidelijkheid moeten komen over hetgeen zich in India heeft afgespeeld.

Ik heb mij met het oog op dit onderzoek verzekerd van de steun van mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken voor het verkrijgen van informatie.

Voorts heb ik het Openbaar Ministerie (OM) verzocht mij te informeren of het OM voornemens is een (strafrechtelijk) onderzoek te starten naar de onderhavige zaak. Het OM heeft mij heden schriftelijk bericht dat het bij ontbreken van daartoe strekkende informatie vooralsnog geen aanleiding ziet tot het instellen van een oriënterend dan wel een strafrechtelijk onderzoek. Het spreekt voor zich dat indien uit vorengenoemd onderzoek aanwijzingen voor c.q. vermoedens van strafbare feiten naar voren komen, het OM op basis van de alsdan beschikbare informatie zal bezien of een (oriënterend dan wel strafrechtelijk) onderzoek op zijn plaats zal zijn.

In mijn brief aan de ouders heb ik aangegeven dat ik hen van nieuwe ontwikkelingen op de hoogte zal houden.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven