nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2005
In mijn brieven van 14 oktober 2004 (just041005) en 21 februari
2005 (TK 2004–2005, 28 457, nr 20) over interlandelijke adoptie
is onder meer aan de orde gekomen de financiële verantwoording door de
vergunninghouders respectievelijk de fiscale aftrek van door aspirant adoptiefouders
te maken bemiddelingskosten. Hieronder merk ik over deze twee onderwerpen
het volgende op.
Financiële verantwoording door de vergunninghouders
Bij genoemde brief van 14 oktober 2004 heb ik u het door de Inspectie
Jeugdzorg uitgebrachte rapport «Tussen transparantie en wettelijke eis»
toegezonden. Dit rapport was het resultaat van een onderzoek naar de transparantie
van het primaire proces en de kosten daarvan bij vergunninghouders interlandelijke
adoptie in het licht van wet- en regelgeving. Naar aanleiding van de conclusies
en aanbevelingen uit het rapport van de inspectie heb ik inmiddels afspraken
gemaakt met de vergunninghouders over een uniforme inrichting van de financiële
verantwoording door de vergunninghouders. Hierdoor ontstaat inzicht in de
relatie tussen de door de vergunninghouders in rekening gebrachte bedragen
en de daarmee samenhangende (werkelijke) kosten. Afgesproken is dat reeds
in 2006 (derhalve over het jaar 2005) zo veel mogelijk conform de nieuwe opzet
wordt gerapporteerd door de vergunninghouders. De vergunninghouders hebben
voorts toegezegd een onderlinge afspraak te zullen maken over het openbaar
doen zijn van de (verkorte) financiële jaarverslagen. Tot slot heeft
de inspectie aanbevolen te komen tot een normering op grond waarvan kan worden
vastgesteld wanneer sprake is van aanvaardbare financiële reserves bij
de vergunninghouders. Hierover verwacht ik dit najaar nadere afspraken te
kunnen maken.
Fiscale aftrek bemiddelingskosten
In mijn brief van 21 februari jl. ben ik – in het kader van
de beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het verslag van het schriftelijk
overleg van de vaste commissie voor Justitie naar aanleiding van mijn eerdere
brief van 8 juli 2004 – onder meer ingegaan op de hoogte van het
bedrag voor bemiddeling dat fiscaal aftrekbaar is. Dit bedrag, in 1995 vastgesteld
op maximaal € 681,–, is gebaseerd op de kosten voor deelbemiddeling.
In mijn brief heb ik aangegeven dat ik zou bezien of de ontwikkeling van de
kosten voor bemiddeling vaststelling van een hoger bedrag rechtvaardigt.
Door de Departementale Auditdienst van Justitie is nagegaan of het bedrag
van € 681,– dat vergunninghouders in rekening mogen brengen
voor deelbemiddeling op dit moment nog reëel is. De Departementale Auditdienst
adviseert een hoger bedrag vast te stellen.
Dat advies heb ik besproken met mijn ambtsgenoot van Financiën. Wij
zijn beiden van mening dat vaststelling van een nieuw, hoger bedrag gerechtvaardigd
is. Een bedrag van maximaal € 1000,– is daarbij, overeenkomstig
het advies, op zijn plaats. Dit zal ik door middel van een formeel besluit
aan de vergunninghouders kenbaar maken. Het ministerie van Financiën
draagt zorg voor aanpassing van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting
2001. De wijziging geldt per 1 januari 2006.
Ik stel mij voor periodiek te bezien of het bedrag aanpassing behoeft.
Over de wijze waarop dat in de toekomst wordt onderzocht zal nadere afstemming
met Financiën plaatsvinden.
Ik vertrouw uw Kamer met het voorgaande voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner