28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet basisvoorziening kinderopvang)

nr. 46
AMENDEMENT VAN HET LID TONKENS

Ontvangen 7 april 2004

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, na onderdeel u, ingevoegd:

v. werknemer: de werknemer, bedoeld bij of krachtens de artikelen 3, 3a, 4, 5 en 6 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

w. werkgever: de werkgever, bedoeld bij of krachtens de artikelen 8, 9 en 11 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

II

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

A. In het eerste lid, onderdeel b, 2°, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

B. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:

2. De hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk is voorts mede afhankelijk van:

a. de bijdragen die de ouder die anders dan als werknemer tegenwoordige arbeid verricht als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a of b, per kind kan ontvangen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid, met dien verstande dat die bijdragen slechts in aanmerking worden genomen, voor zover het totaal ervan een zesde deel van de kosten, bedoeld in het eerste lid, niet te boven gaan, of

b. de bijdragen die de ouder en diens partner die anders dan als werknemer tegenwoordige arbeid verrichten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a of b, per kind kunnen ontvangen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid, met dien verstande dat die bijdragen slechts in aanmerking worden genomen, voor zover het totaal ervan een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in het eerste lid, niet te boven gaan.

C. In het (bestaande) derde lid wordt »Het tweede lid» vervangen door: Het derde lid.

D. In het (bestaande) vierde lid wordt «De bedragen, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door: De bedragen, bedoeld in het derde lid,.

III

Na artikel 18 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2a Werkgeversbijdrage kinderopvang

Artikel 18a

1. Werkgevers zijn een werkgeversbijdrage kinderopvang verschuldigd.

2. De werkgeversbijdrage kinderopvang bedraagt een percentage van het loon, bedoeld in artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, van alle werknemers tezamen.

Artikel 18b

Het percentage, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, wordt bij regeling van Onze Minister bepaald.

Artikel 18c

1. De inspecteur heft de werkgeversbijdrage kinderopvang.

2. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van heffing van de werkgeversbijdrage kinderopvang.

Artikel 18d

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze paragraaf.

Paragraaf 2b Toeslag werknemers

Artikel 18e

De toeslag werknemers wordt gefinancierd uit de werkgeversbijdrage kinderopvang.

Artikel 18f

1. Indien de ouder als werknemer tegenwoordige arbeid verricht als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a of b, heeft hij aanspraak op de toeslag voor werknemers, met dien verstande dat deze toeslag per kind niet meer bedraagt dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

2. Indien zowel de ouder als diens partner als werknemer tegenwoordige arbeid verrichten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a of b, heeft de ouder aanspraak op tweemaal de toeslag voor werknemers, met dien verstande dat deze toeslag per kind niet meer bedraagt dan een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

3. Een ouder die in een tegemoetkomingsjaar aanspraak heeft op de toeslag werknemers heeft in dat jaar geen aanspraak op de verhoging van de tegemoetkoming van het Rijk, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 18g

Bij toepassing van artikel 18f, tweede en derde lid, zijn de artikelen 6 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing.

IV

Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

1. De ontvanger is belast met de invordering van de werkgeversbijdrage kinderopvang.

2. Bij de invordering van de werkgeversbijdrage kinderopvang zijn de regels geldende voor de invordering van de loonbelasting van overeenkomstige toepassing.

V

In artikel 101a wordt «artikel 6, tweede, vierde en vijfde lid,» vervangen door: artikel 6, derde, vijfde en zesde lid,.

VI

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

A. In eerste lid wordt na de bestaande tekst een volzin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin treden de artikelen 1, eerste lid, onderdelen v en w, en 6, tweede lid, alsmede hoofdstuk 2, de paragrafen 2a en 2b, en artikel 35a in werking met ingang van 1 januari 2006.

B. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen 87a, 87b en 87c vervallen met ingang van 1 januari 2006.

C. Het vierde lid komt te luiden:

4. Artikel 16c van de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt met ingang van 1 januari 2006, met uitzondering van het vierde lid, met dien verstande dat op dat tijdstip de aanduiding «4.» vervalt voor de tekst van dat lid. Die bepaling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

Algemeen

Dit amendement beoogt de zo spoedig mogelijke invoering van een verplichte werkgeversbijdrage in de financiering van de kosten van kinderopvang. De wet beoogt een tripartiete financiering van kindervang, maar verplicht slechts twee van de drie partijen tot een financiële bijdrage. Slechts wanneer niet alleen overheid en ouders maar ook de werkgevers worden verplicht bij te dragen aan de kosten wordt de basisgedachte uit het wetsvoorstel, namelijk de tripartiete financiering tussen ouders, sociale partners en overheid daadwerkelijk gerealiseerd.

De regering wil de werkgevers nog tot minstens medio 2006 de tijd geven om vrijwillig hun bijdrage te leveren. Dan pas vindt er een evaluatie plaats van het aandeel van de vrijwillige werkgeversbijdragen en heroverweegt het kabinet eventueel haar standpunt hieromtrent.

Naar de mening van de indieners hebben de werkgevers hiertoe echter lang genoeg de tijd gehad. Weliswaar bevat 89% van de grotere CAO's een afspraak over kinderopvang, maar slechts 68% van alle werknemers kan daarop een aanspraak maken, aldus onderzoek van de Arbeidsinspectie uit 2003. Bovendien is een aanspraak op een kinderopvangregeling nog geen garantie voor een daadwerkelijke bijdrage. Zo hanteren werkgevers vaak een wachtlijst voor een bijdrage. Soms beperken zij de bijdrage tot kinderen van 0–4 jaar en soms keren zij de bijdrage alleen uit aan alleenstaande ouders of moeders. Al met al moet geconstateerd worden dat de werkgeversbijdragen aan de kosten van kinderopvang te zeer achterblijven en dat dus een verplichte werkgeversbijdrage noodzakelijk is.

Voor niet-werknemers voorziet artikel 6, tweede lid, in een structurele compensatieregeling. Omdat zij geen werkgever hebben vallen zij anders buiten de strekking van dit amendement. De indieners zijn van mening dat deze groep ook tegemoet gekomen moet worden en wel door het in stand houden van de compensatieregeling alleen voor deze groep.

De invoering van dit amendement levert de Rijksoverheid in 2006 een bedrag van 46 miljoen euro op en in 2007 een bedrag van 25 miljoen euro. De structurele compensatieregeling voor niet-werknemers kost in 2006 2 miljoen euro en in 2007 4 miljoen euro. De invoering van de verplichte werkgeversbijdrage gaat via de fiscus. Via premieheffing zal de belastingdienst de werkgeversbijdragen gaan innen. De werkgeversbijdrage kinderopvang bedraagt circa 0,4% van de loonsom van alle werknemers tezamen. Vanwege de noodzakelijke aanpassingen bij de Belastingdienst is de eerst mogelijke invoeringsdatum 1 januari 2006.

Tot de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage in 2006 blijft de compensatieregeling zonder afbouw, als tijdelijke maatregel, in stand. Het tegengaan van de afbouw wordt bij motie geregeld.

Artikelsgewijs

Artikel 18a regelt dat werkgevers een bijdrage in de financiering van kinderopvang verschuldigd zijn. Elke werkgever draagt de door hem bijdrage af aan de belastingdienst (artikel 18c). De werkgeversbijdrage is gelijk aan een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van het loon van alle werknemers tezamen. Voor de begrippen werkgever en werknemer is in artikel 1, eerste lid, onderdelen v en w, van de Wbk aangesloten bij de definitie daarvan in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Werknemer in de zin van de WAO, en derhalve van de Wbk, is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat (artikel 3 van de WAO). Werkgever is de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welke een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan (artikel 8 van de WAO). Zowel werkgevers in de marktsector als overheidswerkgevers zijn dus werkgever in de zin van de Wbk en zijn de werkgeversbijdrage verschuldigd. De WAO kent daarnaast een aantal groepen personen die niet in een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking arbeid verrichten, maar die bij of krachtens de WAO toch als werknemer worden gezien (artikel 3a e.v. van de WAO). Telkens is daarbij tevens bepaald, wie werkgever is (artikel 9 e.v. van de WAO).

Artikel 18d biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot deze paragraaf. Dit is een optionele bevoegdheid. Dit geldt ook voor de onderwerpen, waarop die regels betrekking kunnen hebben. Een en ander kan bijvoorbeeld van belang zijn in verband met de wijze van afdracht van de ingevolge artikel 18a ontvangen bedragen. Artikel 18f regelt de aanspraak op de toeslag voor werknemers, gefinancierd uit de werkgeversbijdrage kinderopvang, voor ouders en partners, voor zover zij behoren tot de in artikel 5, eerste lid, onder a of b, genoemde groepen ouders. Deze toeslag wordt, voor zover daarop aanspraak bestaat, tezamen met de in artikel 6 genoemde tegemoetkoming van het Rijk toegekend. Voor niet-werknemers voorziet artikel 6, tweede lid, in een structurele compensatieregeling.

De voorgestelde wijzigingen van artikel 103 maken het mogelijk dat, zodra de structurele compensatieregeling voor niet-werknemers en de verplichte werkgeversbijdrage voor werknemers, ingevolge het eerste lid van dat artikel met ingang van 1 januari 2006 in werking treden, de bepalingen die betrekking hebben op de tijdelijke compensatieregeling ingeval van ontoereikende (vrijwillige) werkgeversbijdragen alsmede de daarmee samenhangende bepalingen in de fiscale wetgeving op dat moment komen te vervallen.

Tonkens

Naar boven