28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet basisvoorziening kinderopvang)

nr. 25
AMENDEMENT VAN HET LID HAMER

Ontvangen 10 maart 2004

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, na onderdeel u, ingevoegd:

v. werknemer: de werknemer, bedoeld bij of krachtens de artikelen 3, 3a, 4, 5 en 6 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

w. werkgever: de werkgever, bedoeld in de artikelen 8, 9 en 11 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

II

Na artikel 18 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2a. Werkgeversbijdrage kinderopvang

Artikel 18a

1. Werkgevers zijn voor iedere werknemer die zij in dienst hebben een werkgeversbijdrage kinderopvang verschuldigd.

2. De werkgeversbijdrage kinderopvang bedraagt een percentage van het loon, bedoeld in artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, van alle werknemers tezamen.

Artikel 18b

Het percentage, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, wordt bij regeling van Onze Minister bepaald.

Artikel 18c

1. De inspecteur heft de werkgeversbijdrage kinderopvang.

2. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van heffing van de werkgeversbijdrage kinderopvang.

Artikel 18d

1. Indien een ouder zonder partner tegenwoordige arbeid verricht als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, heeft de ouder in aanvulling op de in artikel 6 bedoelde tegemoetkoming aanspraak op een extra tegemoetkoming van het Rijk, welke wordt gefinancierd uit de werkgeversbijdrage kinderopvang, voor zover de ouder werknemer is.

2. Indien een ouder met een partner tegenwoordige arbeid verrichten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, hebben zowel de ouder als de partner in aanvulling op de in artikel 6 bedoelde tegemoetkoming aanspraak op een extra tegemoetkoming van het Rijk, welke gefinancierd wordt uit de werkgeversbijdrage kinderopvang, voor zover de ouder en zijn partner werknemer zijn.

3. Bij toepassing van het eerste en tweede lid zijn de artikelen 6 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18e

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze paragraaf.

III

Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

1. De ontvanger vordert de werkgeversbijdrage kinderopvang in.

2. Bij de invordering van de werkgeversbijdrage kinderopvang zijn de regels geldende voor de invordering van de loonbelasting van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.

IV

Artikel 99a wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel F wordt vervangen door:

F

Artikel 3 140 wordt vervangen door:

Artikel 3 140 Uitgaven voor kinderopvang

1. Uitgaven voor kinderopvang worden in aanmerking genomen tot ten hoogste een zesde deel van de aan de belastingplichtige of zijn partner in rekening gebrachte kosten.

2. Uitgaven voor kinderopvang worden niet in aanmerking genomen indien:

a. de belastingplichtige in het kalenderjaar aanspraak heeft op een extra tegemoetkoming van het Rijk op grond van artikel 18d van de Wet basisvoorziening kinderopvang; of

b. de belastingplichtige in het kalenderjaar met tegenwoordige arbeid slechts resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten uit werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kinderopvang verstaan kinderopvang waarvoor ten behoeve van de belastingplichtige aanspraak op een tegemoetkoming kan ontstaan op de voet van artikel 4, eerste lid, van de Wet basisvoorziening kinderopvang.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder partner verstaan hetgeen daaronder in artikel 2 van de Wet basisvoorziening kinderopvang wordt verstaan.

B. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

G

De artikelen 3 141 tot en met 3 143 vervallen.

V

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen 6, derde lid, 48, tweede lid, 51, tweede lid, alsmede de artikelen 87a, 87b en 87c vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

B. Het vierde lid komt te luiden:

4. Artikel 16c van de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt op een koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Toelichting

Algemeen

Dit amendement strekt tot invoering van een verplichte werkgeversbijdrage in de financiering van kosten van kinderopvang. Het amendement is zodanig vormgegeven dat de verplichte werkgeversbijdrage op elk gewenst moment kan worden ingevoerd. Het is niet de bedoeling om al op 1 januari 2005 tot invoering daarvan te komen, doch op een moment, waarbij duidelijk is geworden dat de vrijwillige werkgeversbijdragen in de kosten van kinderopvang achterblijven bij de verwachting. Dit kan bijvoorbeeld blijken naar aanleiding van de in de nota naar aanleiding van het nader verslag aangekondigde evaluatie (per juli 2006) van het aandeel van de werkgeversbijdragen. In samenhang daarmee kan tevens op dat moment worden bezien wat de uitvoeringskosten en de administratieve lasten zijn, die gepaard gaan met de invoering van een verplichte werkgeversbijdrage.

Artikelsgewijs

Artikel 18a regelt dat werkgevers voor iedere werknemer die zij in dienst hebben een bijdrage in de financiering van kinderopvang verschuldigd zijn. Elke werkgever draagt de door hem bijdrage af aan de belastingdienst. De werkgeversbijdrage is gelijk aan een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van het loon van alle werknemers tezamen.

Voor de begrippen werkgever en werknemer is in artikel 1, eerste lid, onderdelen v en w, van de Wbk aangesloten bij de definitie daarvan in de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering. Werknemer in de zin van de WAO, en derhalve van de Wbk, is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat (artikel 3 van de WAO). Werkgever is de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welke een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan (artikel 8 van de WAO). Zowel werkgevers in de marktsector als overheidswerkgevers zijn dus werkgever in de zin van de Wbk en zijn de werkgeversbijdrage verschuldigd. De WAO kent daarnaast een aantal groepen personen die niet in een privaatof publiekrechtelijke dienstbetrekking arbeid verrichten, maar die bij of krachtens de WAO toch als werknemer worden gezien (artikel 3a e.v. van de WAO). Telkens is daarbij tevens bepaald, wie werkgever is (artikel 9 e.v. van de WAO).

Artikel 18d regelt de aanspraak op de extra tegemoetkoming van het Rijk, gefinancierd uit de werkgeversbijdrage kinderopvang, voor ouders en partners, voor zover zij behoren tot de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, genoemde groep ouders. De verhoging wordt tezamen met de in artikel 6 genoemde tegemoetkoming aan ouders/partners toegekend.

Artikel 18e biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot deze paragraaf. Dit is een optionele bevoegdheid. Dit geldt ook voor de onderwerpen, waarop die regels betrekking kunnen hebben. Een en ander kan bijvoorbeeld van belang zijn in verband met de wijze van afdracht van de ingevolge artikel 18a ontvangen bedragen.

Op grond van de wijzigingen in artikel 99a van de Wbk geldt een zesde deel van de aan de belastingplichtige of zijn partner in rekening gebrachte kosten als aftrekpost voor de inkomstenbelasting. Het gaat hier om een zesde deel van de werkelijke kosten van de kinderopvang. Als de belastingplichtige in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft op de in dit amendement voorgestelde extra tegemoetkoming van het Rijk (welke wordt gefinancierd uit de hier voorgestelde werkgeversbijdrage) kan hij voor de inkomstenbelasting geen rekening houden met de uitgaven voor kinderopvang. Hetzelfde geldt als de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid geen ander inkomen heeft genoten dan resultaat uit werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

De wijzigingen van artikel 103 van de Wbk maken het mogelijk dat, zodra paragraaf 2a van hoofdstuk 2 (waarin de verplichte werkgeversbijdrage is geregeld), ingevolge het eerste lid van dat artikel op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt, de bepalingen die betrekking hebben op de huidige vrijwillige werkgeversbijdrage alsmede de daarmee samenhangende fiscale wetgeving komen te vervallen.

Hamer

Naar boven