Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28447 nr. 17 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28447 nr. 17 |
Vastgesteld 22 december 2003
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «SZW-adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2004» (SOZA-03-679) en de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «Prijsstijgingen in de kinderopvang en toezicht houden op de prijs» (28 447, nr. 13) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op 19 december 2003 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Vragen over de brief van de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «SZW-adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2004» (SOZA-03-679)
Vragen van de leden van de CDA-fractie
In hoeverre kan er nu al sprake zijn van marktwerking als gevolg van de gewijzigde systematiek van ouderbijdragen via percentages, met name in situaties waar nog wachtlijsten zijn?
Een percentagetabel voor de hoogte van de ouderbijdragen maakt prijsverschillen tussen kinderopvangorganisaties voor ouders zichtbaar. Op die manier kan de prijs een rol spelen bij de keuze van ouders voor een bepaalde kinderopvangorganisatie. Deze keuzevrijheid is op dit moment het geval bij bedrijfsplaatsen (de werkgever betaalt mee) en particuliere plaatsen (de ouder betaalt alles zelf). Bij subsidieplaatsen (de gemeente betaalt mee) is de keuzevrijheid beperkter, aangezien gemeenten bepalen met welke organisatie(s) zij een subsidierelatie aangaan. Dit betekent dat effecten van marktwerking in relatie tot de percentagetabel met name verwacht kunnen worden bij gebruikers van bedrijfsplaatsen. De mate waarin dit gaat optreden hangt af van de mate waarin de SZW-Adviestabel wordt overgenomen. De indruk bestaat dat een aanmerkelijk deel van de werkgevers het advies van de grote bemiddelende organisaties om de percentagetabel te gaan gebruiken, daadwerkelijk opvolgt.
Uit onderzoek van de wachtlijstgegevens van één van de grote bemiddelaars in de kinderopvang blijkt dat meer dan 80% van de kinderen die gebruikmaken van een bedrijfsplaats in de kinderopvang op het door de ouders gewenste moment geplaatst kan worden. Voor het overgrote deel van de bedrijfsplaatsen is er derhalve geen sprake (meer) van een gebrek aan plaatsen.
Hoe worden de effecten zichtbaar van deze wijziging van de systematiek van ouderbijdragen?
Effecten kunnen op verschillende niveaus zichtbaar zijn. Op macroniveau treden geen effecten op, aangezien de percentagetabel gebaseerd is op de huidige gemiddelde kinderopvangprijzen. Op microniveau zal het voorkomen dat ouders als gevolg van de nieuwe systematiek meer gaan betalen, maar er zijn ook ouders die minder gaan betalen. Vooral ouders die in 2004 beginnen met het gebruik van kinderopvang zullen een afweging kunnen maken tussen prijs en kwaliteit.
Is het duidelijk wat de effecten voor de ouders zullen zijn van de gewijzigde systematiek? Pakt het gunstiger uit voor de lagere inkomens?
De inkomenseffecten hangen direct samen met de prijs van de gebruikte opvang. Is deze lager dan het landelijke gemiddelde, dan treedt een positief inkomenseffect op. Bij een hoger dan gemiddelde prijs is sprake van negatieve inkomenseffecten. Aangezien lagere inkomens slechts een gering percentage van de prijs betalen, zijn de inkomenseffecten van een bovengemiddelde prijs voor deze groep in absolute zin gering. Bij een uurprijs van bijvoorbeeld € 0,40 boven de gemiddelde prijs en een gebruik van 2½ dag kinderopvang per week voor een kind van 0–4 jaar bedragen de (bruto) meerkosten voor ouders op jaarbasis minimaal € 25 (laagste inkomensniveau) en maximaal € 299 (de top van de tabel). Hetzelfde gebruik bij een uurprijs die € 0,40 onder het gemiddelde ligt, leidt tot een verlaging van de ouderbijdrage met minimaal € 25 per jaar voor de laagste inkomens en maximaal € 299 voor de hoogste inkomens.
Ouders betalen straks evenredig mee aan prijsstijgingen. Wat is het gevolg voor de bijdragen van werkgevers?
De prijzen van de kinderopvang zijn de afgelopen jaren sneller gestegen dan de ouderbijdragen. Een onevenredig deel van de prijsstijgingen is hierdoor terecht gekomen bij werkgevers. Bij hantering van een percentagetabel betalen zowel ouders als werkgevers evenredig mee aan de prijsstijgingen.
Hoe is de aard en kostenstructuur van kinderopvang met een uurprijs boven de gemiddelde uurprijs van € 5?
Hierover zijn geen gegevens bekend. In het onderzoek van Deloitte & Touche naar de prijzen in de kinderopvang per 1 januari 2003 (Tweede Kamer vergaderjaar 2002–2003 28 600 XV, nummer 109) zijn geen significante relaties aangetroffen tussen de prijs van de kinderopvang enerzijds en een aantal kenmerken van de kinderopvang (kenmerken van het centrum, van het contract en van de organisatie) anderzijds. Daarbij is bijvoorbeeld gekeken naar een mogelijke relatie met inwonersdichtheid, het aangeboden pakket aan voeding en verzorging en de omvang van de vakantiesluiting.
Hoe groot is het aandeel kinderopvang met een uurprijs boven de € 5,00?
Uit het bij antwoord 5 genoemde onderzoek naar de prijzen in de kinderopvang begin 2003 blijkt dat voor kinderdagverblijven 50% van de kindplaatsen duurder is dan € 4,97 per uur. Voor buitenschoolse opvang is 50% van de kindplaatsen duurder dan € 5,09 per uur. En voor gastouderopvang (inclusief bemiddeling) is 50% van de kindplaatsen duurder dan € 4,82 per uur. De adviestabel is overigens niet van toepassing op gastouderopvang.
Is er in het algemeen te stellen dat bij een bovengemiddelde uurprijs sprake is van luxe kinderopvang in plaats van reguliere kinderopvang?
Nee, de onderzoekers van Deloitte & Touche hebben in het algemeen geen rechtstreeks verband kunnen aantonen tussen prijs en kwaliteit. Veel extra voorzieningen zullen in het algemeen leiden tot een bovengemiddelde uurprijs, maar een hogere uurprijs hoeft niet altijd veroorzaakt te zijn door luxe voorzieningen. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van een lage bezettingsgraad die doorberekend wordt in de prijs, van een hoog ziekteverzuim of van hoge nieuwbouwkosten.
In hoeverre betreft de bovengemiddelde uurprijs aanvaardbare dan wel onvermijdbare kosten om te voorzien in kinderopvang.
Hier valt geen eenduidig antwoord op te geven. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Dient er voor deze bovengemiddelde kinderopvang geen plafond gehanteerd te worden ten aanzien van de overheidsbijdrage, aangezien het hier de eigen keuze en verantwoordelijkheid van de ouders betreft om deze luxe opvang te verkiezen?
Bij invoering van de Wbk zal de overheidsbijdrage in de kosten van het kinderopvanggebruik gemaximeerd worden. Ook onder het bestaande stelsel is sprake van een plafond voor de overheidsbijdrage. Zo is de fiscale aftrekbaarheid in het kader van de inkomstenbelasting gebonden aan een maximum.
Is het correct dat de adviestabel niet voor bedrijfsplaatsen geldt?
Dit is niet correct. De tabel is een adviestabel, gericht aan gemeenten en bedrijven. Het is aan deze partijen zelf om te bepalen of zij de tabel overnemen.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
In hoeverre zorgt de «percentagetabel» voor extra administratieve lasten bij de kinderopvanginstellingen, werkgevers en bemiddelaars?
Omdat de percentagetabel in 2004 een adviestabel is, is het niet bekend hoeveel kinderopvanginstellingen, werkgevers en bemiddelaars hier mee te maken hebben.
Wel is bekend dat een aantal bemiddelaars voor een deel van hun klanten ook op dit moment al gebruik maakt van een percentagetabel. Voor die bemiddelaars en de daarmee verbonden kinderopvanginstellingen en werkgevers verandert er dus niets qua administratieve lasten. Voor kinderopvanginstellingen, werkgevers en bemiddelaars die in 2004 voor het eerst een percentagetabel gaan gebruiken, zullen de administratieve lasten incidenteel toenemen. Het nieuwe element in de percentagetabel is de koppeling met de feitelijke prijs. Omdat de prijs een goed bekend element is, zijn de incidentele extra administratieve lasten relatief beperkt. De tabel brengt ook een vereenvoudiging teweeg, aangezien één tabel gehanteerd kan worden voor alle vormen van opvang, tegenover vier tabellen onder de systematiek met vaste bedragen.
Verwacht de minister dat de eventuele extra administratieve lasten zullen leiden tot extra prijsverhogingen? Is de minister van plan om in het geval dat de prijzen vanwege een grotere administratieve lastendruk stijgen hier iets aan te doen?
Het is aan de individuele onderneming om de hoogte van de prijsstijging te bepalen. Omdat de administratieve lasten incidenteel en relatief beperkt stijgen voor een deel van de kinderopvangondernemingen, verwacht ik geen significante prijsstijgingen als gevolg van de adviestabel in de vorm van een percentagetabel.
Kan de minister aangeven hoe groot de groep ouders is voor wie de overgang naar een «percentagetabel» inkomenseffecten zal hebben? Kan de minister daarbij aangeven wat de omvang van die totale inkomenseffecten per inkomensgroep zijn?
Slechts een relatief beperkte groep ouders zal door de overgang naar een «percentagetabel» inkomenseffecten ervaren. Het inkomenseffect voor ouders is afhankelijk van de prijs van hun kinderopvang. Als zij relatief dure opvang hebben, zullen ze met de percentagetabel een hogere ouderbijdrage moeten gaan betalen. Als ouders relatief goedkope opvang hebben, zijn ze financieel beter af met de percentagetabel. De kinderopvang kent een tamelijk vlakke verdeling van prijzen: een paar uitschieters naar beneden en een paar uitschieters omhoog. Uit de grafieken bij het antwoord op vraag 18 volgt dat er naar verwachting alleen een substantieel effect optreedt bij gebruikers van de 10% goedkoopste opvang en de 5% duurste opvang. Feitelijk zal het percentage ouders dat te maken krijgt met substantiële inkomenseffecten nog lager liggen, aangezien een behoorlijk deel van de gebruikers van bedrijfsplaatsen al volgens een percentagetabel bijdragen. Deze ouders dragen zelf al bij aan de financiering van de hogere prijzen. In onderstaande tabel wordt voor drie verschillende inkomens de ouderbijdrage volgens de tabel 2003 en volgens de tabel 2004 gegeven. Bij de cijfers voor 2004 wordt uitgegaan van de gemiddelde uurprijs, een prijs die daar 5% boven ligt en een prijs die daar 5% onder ligt. Telkens wordt uitgegaan van 2 ½ dag kinderopvang in een kinderdagverblijf.
inkomen | Tabel 2003 | Tabel 2004Gem. prijs € 5,00per uur | + 5%€ 5,25 per uur | – 5%€ 4,75 per uur |
---|---|---|---|---|
Minimum | € 322 | € 313 | € 329 | € 297 |
Modaal | € 1 541 | € 1 493 | € 1 568 | € 1 419 |
2 X modaal | € 3 852 | € 3 734 | € 3 920 | € 3 546 |
Vragen van de leden van de Groenlinks-fractie
Is het nog steeds de bedoeling dat het wetsvoorstel Wet basisvoorziening kinderopvang (hierna: Wbk) per 2005 wordt ingevoerd aangezien de plenaire behandeling nog steeds niet heeft plaats gevonden?
Ja, ik zet mij er volledig voor in om de Wbk per 1 januari 2005 inwerking te doen treden. Met uw Kamer is afgesproken dat de plenaire behandeling in de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in 2004 zal plaatsvinden. Daarnaast wordt door het Programmabureau implementatie Wbk in samenwerking met de betrokken partijen gewerkt aan de voorbereiding van de wet, opdat alle belanghebbenden op de hoogte zijn van de veranderingen die met de Wbk per 1 januari 2005 gaan plaatsvinden.
Waarom wordt de tabel nu al aangepast, terwijl uit eerdere onderzoeken blijkt dat de ondernemers in de kinderopvang nog niet zijn voorbereid op de Wbk en ouders ook nog onvoldoende weten over de Wbk en haar gevolgen?
De aanhoudende prijsstijgingen in de kinderopvang vragen om een instrument dat ouders, vooruitlopend op de Wbk, al in 2004 sterker belanghebbend maakt bij de keuze voor goedkopere kinderopvang. Ik acht het verstandig de effecten van de percentagetabel los te koppelen van de invoering van de Wbk. Ouders zullen zich sterker bewust worden van het belang van de vergelijking van prijs en kwaliteit van verschillende aanbieders.
Door de invoering van deze percentagetabel volgt het aandeel van de ouders systematisch de ontwikkeling in de prijzen. Heeft de invoering van deze nieuwe percentagetabel niet tot gevolg dat de ouders meer gaan betalen, op korte termijn, dan nu het geval is aangezien de prijzen in de kinderopvang jaarlijks meer stijgen (met 5 a 10%) dan de ouderbijdragen in de oude tabel stegen, namelijk 3%.
De percentagetabel is verkregen door de ouderbijdragen uit de adviestabel 2003 uit te drukken als percentage van de gemiddelde prijs in 2003. Deze omzetting heeft dus op een neutrale basis plaatsgevonden en leidt als zodanig niet tot kostenstijgingen voor ouders. Kostenstijgingen van meer dan 3 % kunnen voor ouders optreden, indien de gebruikte opvang een hogere prijs heeft dan gemiddeld en indien de kinderopvanginstelling in 2004 besluit tot een prijsverhoging met meer dan 3%.
De werkgevers betalen nu nog maar 20% van de kosten, terwijl dat op grond van de nieuwe wet 33% zou moeten zijn. Zijn het niet juist de werkgevers die als voorbereiding op de Wbk meer zouden moeten gaan betalen dan de werknemers?
Een deel van de werkgevers betaalt relatief veel, terwijl een ander deel niets of onvoldoende betaalt. Daarom heb ik alle werkgevers opgeroepen hun verantwoordelijkheid op dit punt te nemen. Ik heb hiervoor ook de inspanningen van sociale partners gevraagd.
Ik stel overigens vast dat uit onderzoek van de Arbeidsinspectie blijkt dat het aantal regelingen ook gedurende 2003 verder is toegenomen. Ook het beroep dat werkgevers doen op de WVA kinderopvang is in 2003 toegenomen.
Hoe vlak is de spreiding van de kinderopvangprijs en welke onderzoeken zijn daarover bekend. Zijn er nog steeds grote verschillen in prijzen tussen de regio's?
Uit de onderstaande tabel en figuur van het prijzenonderzoek 2003 van Deloitte & Touche blijkt dat de spreiding van de kinderopvangprijs vrij vlak is.
Uit het onderzoek zijn geen gegevens gekomen over grote verschillen in prijzen tussen de regio's.
Percentiel | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Definities | 10% | 20% | 30% | 40% | 50% | 60% | 70% | 80% | 90% |
Kinderdag-opvang (KDV) | € 4,20 | € 4,54 | € 4,69 | € 4,84 | € 4,97 | € 5,14 | € 5,32 | € 5,40 | € 5,68 |
Buitenschoolse opvang (BSO) | € 3,37 | € 4,16 | € 4,46 | € 4,83 | € 5,09 | € 5,60 | € 5,81 | € 5,96 | € 6,37 |
Gastouder opvang (1) (GOO (1) ) | € 3,00 | € 3,57 | € 4,08 | € 4,36 | € 4,82 | € 5,33 | € 5,81 | € 6,83 | € 10,17 |
Gastouder opvang (2) (GOO (2) ) | € 3,94 | € 4,29 | € 4,49 | € 4,59 | € 4,64 | € 4,89 | € 4,89 | € 4,99 | € 5,30 |
Tabel 1: Resultaten prijzen in de kinderopvang
Figuur 1: Spreiding van de prijzen voor drie opvangvormen KDV, BSO en GOO (2)
Hoe dicht liggen de prijzen van de verschillende opvangvormen bij elkaar?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt de Minister van de reactie van de Maatschappelijke Ondernemers Groep (hierna: MO-groep) dat er door deze nieuwe tabel veel extra investeringen door kinderopvanginstellingen moeten plaatsvinden in onder andere administratie en software die een prijsopdrijvende werking zullen hebben, omdat deze verdisconteerd moeten worden in de prijs?
Naar verwachting kunnen de aanpassingen in de administratieve organisatie beperkt blijven. Kinderopvangorganisaties die de tabel gaan toepassen, hoeven slechts de eigen prijs op de tabel toe te passen en verkrijgen daarmee de tabel voor de eigen organisatie. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Verwacht de minister ook, evenals de MO-groep, dat het prijsbewuste inkopen van de ouders dus op korte termijn tot extra kosten gaat leiden, aangezien alleen de nieuwe ouders (17% van de markt) prijsbewust zullen gaan inkopen?
Nee, mijns inziens zijn de extra kosten beperkt en wegen die op tegen de voordelen van de percentagetabel. Als 17% van de gebruikers in 2004 prijsbewust gaat inkopen, vind ik dat de maatregel al in het jaar van invoering een goed effect heeft gehad.
Volgens de VNG is de invoering van de tabel absoluut onmogelijk. Graag een reactie.
Het in de vraag geformuleerde standpunt van de VNG herken ik niet. De VNG heeft in haar ledenbrief gemeenten geadviseerd zorgvuldig te bekijken wat de percentagetabel voor de eigen gemeente betekent. Dat vind ik een verstandig advies. Gemeenten hebben de vrijheid zelf een besluit te nemen over de ouderbijdrage.
Invoering van de percentagetabel vergt een gemeentelijk besluit dat effect zal hebben voor de inning van ouderbijdragen voor subsidieplaatsen. Kinderopvanginstellingen moeten eenmalig de percentages in de tabel toepassen op hun prijzen. Vervolgens ontstaat een tabel met ouderbijdragen, passend bij het prijsniveau van de betreffende instelling.
Bestaat er zicht op de financiële effecten voor ouders, werkgevers en gemeenten van de invoering van de tabel?
Voor de financiële effecten voor ouders verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op de vragen 3 en 13 en voor de financiële effecten voor werkgevers naar het antwoord op vraag 4. Over de financiële effecten voor gemeenten kan het volgende worden opgemerkt. Als gemeenten relatief goedkope subsidieplaatsen hebben, zullen ouders een lagere ouderbijdrage gaan betalen. Gemeenten zullen dan meer moeten gaan betalen aan de instellingen. Zoals in de SZW-begroting 2004 is aangekondigd zal ik een regeling voor gemeenten treffen voor het instandhouden van subsidieplaatsen in 2004. Die regeling zal ten aanzien van de gemiddelde prijs dezelfde uitgangspunten hanteren als de percentagetabel. Gemeenten met instellingen met een lage prijs zullen daar dus wat meer van profiteren dan gemeenten met instellingen met een hoge prijs. Op die manier blijven de effecten voor gemeenten beperkt.
Vragen over de brief van de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «Prijsstijgingen in de kinderopvang en toezicht houden op de prijs» (28 447, nr. 13)
Vragen van de leden van de CDA-fractie
De afgelopen jaren zijn de prijsstijgingen onder meer zo hoog geweest omdat kinderopvangorganisaties hun prijzen alvast aanpasten in verband met de inwerkingtreding van de Wbk. Heeft de minister de indruk dat de tendens tot grote prijsstijgingen nog voortduurt?
De prijsstijgingen 2004 komen naar verwachting lager uit dan de prijsstijgingen 2003, hoewel nog ruim boven het inflatieniveau. De financiële systematiek van de Wbk is dusdanig dat deze grote prijsstijgingen ontmoedigt.
Is er al een tendens waar te nemen (van) ondernemers die de oplossingsrichting zoeken in kostenbeheersing dan in prijsstijgingen?
Omdat dit de bedrijfsvoering van ondernemers betreft, heb ik hier geen inzicht in. De lagere prijsstijging in 2004 ten opzichte van 2003 kan een indicatie zijn van zoeken naar oplossingen in kostenbeheersing.
Heeft de minister ook een beeld van het gebruik dat de partijen zullen maken van de percentagetabel en de gewijzigde systematiek?
Omdat de percentagetabel een adviestabel is, die door veel verschillende organisaties (gemeenten, bemiddelaars en kinderopvang organisaties) kan worden gebruikt, is er geen algemeen beeld van het gebruik. Er zijn wel indicaties dat organisaties de tabel overnemen als voorbereiding op de Wbk.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
Kan de minister verklaren hoe het mogelijk is dat ondernemers nu al prijsstijgingen aankondigen terwijl de loonstijgingen, die voor een groot deel de prijs bepalen, voor volgend jaar nog niet bekend zijn.
Het is in de kinderopvang gebruikelijk rond oktober de prijzen voor het komend jaar te bepalen. Bij het bepalen van de prijsstijging wordt onder meer een inschatting gemaakt van de personeelskosten. Als de CAO uitkomsten aanmerkelijk afwijken van de inschatting en de markt daartoe aanleiding geeft, kan dat aanleiding zijn tot een tussentijdse prijsbijstelling.
In hoeverre is er sprake van het terugtrekken van subsidies door gemeenten voor 2004? Wat heeft de minister inmiddels al gedaan en wat gaat de minister nog doen om dit tegen te gaan en welke middelen heeft hij hiervoor tot zijn beschikking?
Dit voorjaar kwamen er signalen dat gemeenten, anticiperend op de invoering van de Wbk, hun subsidierelaties met kinderopvanginstellingen aan het afbouwen waren. Zodra duidelijk werd dat de invoering van de Wbk werd uitgesteld naar 1 januari 2005 is contact opgenomen met de VNG. De VNG heeft in haar ledenbrief van 23 juli 2003 op ons verzoek in verband met het uitstel van de Wbk de gemeenten geadviseerd de juridische grondslag voor subsidieverlening in 2004 te continueren c.q. te herstellen.
Vervolgens heb ik in de begroting voor 2004 bijna 76 miljoen euro gereserveerd ten behoeve van een uitkering aan gemeenten met als doel het instandhouden van subsidieplaatsen in 2004. De hoofdlijnen van deze maatregel, inclusief het beschikbare subsidiebedrag per in stand te houden subsidieplaats, zijn gepubliceerd in de verzamelcirculaire van 29 oktober 2003, die bij brief van die datum aan de Tweede kamer is gezonden (szw0300743). Binnenkort ontvangen gemeenten een aanvraagformulier voor deelname aan deze uitkering.
De minister constateert dat in 2004 de prijsstijging zich gematigder zal ontwikkelen dan in 2002 en 2003. Is de minister, ondanks deze constatering, van mening dat de verwachte prijsstijgingen voor 2004 bovenmatig zullen zijn?
De prijsstijging 2004 zal boven het inflatieniveau liggen. Hieraan wil ik echter niet de kwalificatie bovenmatig verbinden, omdat er in de kostenstructuur van kinderopvangorganisaties redenen kunnen zijn, die aan deze hogere prijsstijging ten grondslag liggen. Dit betreft bijvoorbeeld teruglopende aanbodsubsidies als gevolg van het aflopen van de uitbreidingsregeling.
In hoeverre verhoudt de vermindering van de vraag en de wachtlijsten in de kinderopvang zich tot de prijsstijging in de kinderopvang?
De vraag naar kinderopvang, de omvang van de wachtlijsten en de prijsstijgingen worden elk bepaald door een veelheid van factoren, die bovendien nog lokaal verschillend kunnen zijn. Het rapport «Landelijk ramingsmodel kinderopvang», in opdracht van het ministerie van SZW opgesteld door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO), dat op 4 december aan de Tweede Kamer is aangeboden, bevat informatie over de prijsgevoeligheid van de vraag. Overigens is er landelijk gezien geen vermindering van de vraag, maar een afvlakking van de groei in het gebruik van kinderopvang.
Hoe verklaart de minister dat een afnemende vraag naar kinderopvang in veel gevallen al twee jaar lang leidt tot prijsstijgingen, terwijl verwacht zou worden dat de prijs hierdoor zou dalen?
Anders dan de vragensteller zie ik in het algemeen niet dat een afnemende vraag (of correcter een afnemende groei in de vraag naar kinderopvang) de oorzaak is van prijsstijgingen. Wel is het zo dat door de afnemende groei in de vraag naar kinderopvang in combinatie met de groei in de capaciteit, instellingen meer dan voorheen met een lagere bezettingsgraad te maken kunnen krijgen. Dit dwingt instellingen meer op bezetting te sturen. Wanneer zij hier onvoldoende in slagen, kan dit een kostenopdrijvend effect hebben. Door invoering van de percentagetabel krijgen ouders een belang bij de hoogte van de prijs van de opvang. In deze situatie draagt juist een lagere prijs bij aan verhoging van de bezettingsgraad. Ik verwijs voor het overige naar het bij het antwoord op vraag 30 genoemde rapport.
Acht de minister het mogelijk dat de kinderopvangsector zich zal gaan ontwikkelen tot een volwaardige marktsector waarbij ondersteuning van waarborgfondsen niet meer nodig zal zijn? Zo ja, waarop baseert de minister dat?
Het is zeker de verwachting dat met de financieringssystematiek uit de Wbk de kinderopvangsector zich zal ontwikkelen tot een volwaardige marktsector. Dat betekent echter niet dat er geen rol voor het Waarborgfonds kinderopvang zal kunnen zijn. Het Waarborgfonds zal op termijn wel op eigen benen moeten staan.
In hoeverre hebben ouders recht op inzicht in de kosten waarop kinderopvanginstellingen hun prijzen baseren?
Over het algemeen is het zo dat in een marktsituatie, waar consumenten uit verschillende aanbieders kunnen kiezen, deze geen recht op inzage in de kosten van de producent hebben. Wel hebben zij recht op duidelijk voorlichting over de prijs en de kwaliteit van het aangeboden product. De Wbk sluit hierbij aan. Ouders zullen recht hebben op goede informatie over prijs en kwaliteit, maar zullen geen recht op hebben op inzicht in de kostprijs. Uiteraard doen kinderopvanginstellingen er wel verstandig aan om wanneer zij prijsstijgingen doorvoeren, ouders hierover goed voor te lichten.
In hoeverre kunnen ouders daadwerkelijk een keuze maken tussen verschillende kinderopvangaanbieders?
In de huidige situatie is de mogelijkheid van de keuze veelal afwezig voor subsidieplaatsen. Ook bij bedrijfsplaatsen zijn er soms beperkingen van de keuzevrijheid.
In de situatie van de Wbk zijn er geen formele belemmeringen bij de keuze voor een kinderopvangaanbieder. Wel kan het voorkomen, bijvoorbeeld in gebieden met een lage inwonerdichtheid, dat er praktisch gezien weinig keuze is. Bijvoorbeeld omdat er in verband met de kleine lokale vraag slechts een beperkt aanbod van kinderopvang is.
Hebben de prijsstijgingen in de kinderopvangsector de minister tot zijn plannen gebracht om vanaf 2008 geen financiële compensatie meer te geven aan ouders van wie de werkgever niet bijdraagt aan de kinderopvangregeling?
Neen, het schrappen van de financiële compensatie in de Wbk heeft een principiële reden. Ik vind namelijk dat werkgevers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de financiering van de kinderopvang en dat zij deze verantwoordelijkheid niet mogen afwentelen op de overheid.
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat kinderopvang door prijsstijgingen en zijn voornemens om de financiële compensatie, in het geval dat de werkgever niet bijdraagt, af te schaffen voor veel ouders niet onbetaalbaar gaat worden en er hierdoor voor herintreders geen zogenaamde herintredersval zal ontstaan?
Door een percentagetabel en – onder de Wbk – een maximum aan de overheidsbijdrage te hanteren geeft de overheid een signaal aan kinderopvanginstellingen hun prijzen in de hand te houden. Anders prijzen zij zichzelf uit de markt. Ouders kunnen onder de Wbk bij een ontbrekende werkgeversbijdrage nog drie jaar lang van de compensatieregeling gebruik maken. In die periode kunnen zij, samen met de vakbeweging en eventueel de ondernemingsraad, de werkgever bewegen een bijdrage te gaan geven. Herintreders kunnen bij een aantrekkende economie tevens een bewuste keuze maken voor een werkgever met een kinderopvangregeling. In 2006 zal het beleid met een tijdelijke compensatieregeling geëvalueerd worden. De effecten op de arbeidsmarkt zullen dan bekeken worden.
Vragen van de leden van de SP-fractie
De minister meent dat ouders zelf toezichthouder zijn op de prijs en kunnen stemmen met hun voeten. De minister is tevens geen voorstander van één toezichthouder op de prijsvorming in de kinderopvang. Is het, gegeven deze opvattingen, waar dat de minister met de nieuwe Wbk de kinderopvang wil omvormen van arbeidsvoorwaarde naar consumentenrecht? Zo neen, hoe meent de minister toegankelijke kinderopvang te kunnen waarborgen als arbeidsvoorwaarde?
Onder de Wbk is door versterking van de marktwerking en keuzevrijheid van ouders sprake van een directe relatie tussen de ouder en de kinderopvangondernemer. Ouders zijn consumenten op de markt; zij nemen diensten af tegen betaling. Naast de keuzevrijheid kunnen ouders als consument bescherming ontlenen aan de overeenkomst met de kinderopvangondernemer, de bestaande wettelijke regeling voor klachtrecht en de mogelijke weg naar de rechter. De wijze waarop ouders zich als consument op de markt gedragen staat los van de vraag hoe toegankelijke kinderopvang kan worden gewaarborgd als arbeidsvoorwaarde. Kinderopvang is immers in de meest letterlijke zin een arbeidsvoorwaarde, omdat kinderopvang ouders van jonge kinderen in staat stelt betaalde arbeid te verrichten. In verband hiermee mag van werkgevers een bijdrage in de kosten van kinderopvang worden gevraagd. In die zin stel ik werkgevers verantwoordelijk, zij het dat de invulling daaraan primair door CAO-partijen wordt gegeven. Sociale partners zijn deze mening eveneens toegedaan, gezien de aanbeveling kinderopvang van de Stichting van de Arbeid uit najaar 1999.
Welke instrumenten hebben ouders om inzicht te krijgen in de prijs- en kwaliteitsverhouding nu met de nieuwe Wbk het hebben van een pedagogisch beleidsplan niet meer verplicht is voor kinderopvangcentra? Hoe denkt de minister dit inzicht te kunnen garanderen?
Ik ben van mening dat ouders inzicht moeten kunnen krijgen in de wijze waarop de kinderopvangondernemer omgaat met het (kwaliteits)beleid van de kinderopvanginstelling of het gastouderbureau. Daarom is in de eerste nota van wijziging geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld op gebied van de informatievoorziening aan ouders. Eén van de aspecten waarover kinderopvangondernemers ouders informatie dienen te geven is het (kwaliteits)beleid. Via deze informatievoorziening kunnen ouders inzicht krijgen in de wijze waarop bijvoorbeeld het pedagogisch beleid van het kindercentrum of het gastouderbureau vorm en inhoud wordt gegeven.
Vreest de minister ook dat met de ondersteuning van de vraagfinanciering een situatie ontstaat waarin lucratieve bemiddelingspoten ontstaan in de sector van de kinderopvang? Zo ja, ziet de minister dat als kapitaalvernietiging, omdat elke euro uitgegeven aan voorlichting niet kan worden uitgegeven aan daadwerkelijke kinderopvang? Zo nee, kan de minister garanderen dat de goede voorlichting door kinderopvangorganisaties aan ouders kosteloos kan worden gegeven?
Bij het inwerkingtreden van de Wbk met vraagfinanciering zal de huidige functie van de bemiddelaars wijzigen. Het is onbekend of een gewijzigde functie van de bemiddelaars lucratiever zal zijn dan de huidige functie. Als ouders direct of indirect via de prijs van de kinderopvangorganisatie de kosten van de bemiddeling merken, kan het ook een drukkend effect op de prijs van bemiddeling hebben. Er is dus op voorhand geen sprake van kapitaalvernietiging.
Overigens vind ik goede voorlichting aan ouders door of namens kinderopvangorganisaties een waardevol goed, waarbij een reële prijs past.
Erkent de minister dat, naast financiële toegankelijkheid, ook fysieke toegankelijkheid tot de kinderopvang een randvoorwaarde is voor ouders om daadwerkelijk tot een keuze tussen prijs en kwaliteitsverschillen te komen? Zo nee, waarop baseert de minister dan dat de ouders als toezichthouders met effectieve sanctiemiddelen kunnen optreden?
Ouders zullen de fysieke toegankelijkheid van een kinderopvang aanbieder mee laten wegen in hun keuze voor een kinderopvanglocatie naast overwegingen over de prijs en de kwaliteit.
Hoe denkt de minister de fysieke toegankelijkheid – namelijk, kinderopvang in de buurt – te kunnen garanderen voor ouders die leven op het platteland?
Met de Wbk krijgen ouders de middelen voor kinderopvang zelf in handen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat kinderopvangondernemers doeltreffend kunnen reageren op de vraag van ouders. Op het platteland is kinderopvang in een kindercentrum soms moeilijk kostendekkend te realiseren, vanwege de beperkte bezetting van de kindplaatsen. De Wbk schept mogelijkheden innovatieve kinderopvang in een experimenteerartikel op grond van de Wbk te regelen. Eén van de vormen van innovatieve kinderopvang waaraan wordt gedacht is kleinschalige kinderopvang. Dit is een vorm van kinderopvang waaraan binnen plattelandsgebieden waarschijnlijk behoefte zal zijn.
Erkent de minister dat er bij de buitenschoolse opvang geen sprake van marktwerking kan zijn, aangezien de buitenschoolse opvang gekoppeld is aan de school waar het kind naar school gaat? Erkent de minister dat vervoer van kinderen duur is en daarmee de keuze voor een goedkopere buitenschoolse opvang fictief is? Zo ja, welke instrumenten zijn er om de prijs van de buitenschoolse opvang te beïnvloeden als er van concurrentie geen sprake is?
Uiteraard kan een instelling van buitenschoolse opvang die bij of in een schoolgebouw is gevestigd een streepje voor hebben op andere instellingen die verder van school verwijderd zijn. Er is echter geen verplichting voor een specifieke buitenschoolse opvangcentrum vanwege de school van het kind. In relatief dichtbevolkte gebieden kunnen ouders kiezen uit meerdere buitenschoolse opvangcentra ongeacht de school. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen en de af te leggen afstand en verkeerssituaties gaan kinderen (al dan niet met begeleiding) ook zelf lopend of fietsend naar het centrum. Het vervoer is dus niet altijd duur. Het is een element van bedrijfsvoering hoe de kosten van het vervoer doorwerken op de vraagprijs. Ouders kunnen de prijs en kwaliteit van het gebruikte buitenschoolse opvangcentrum vergelijken met andere centra. Ook bij weinig of geen concurrentie kan informatie over de prijs/kwaliteit verhouding van andere kindercentra de prijs van het eigen kindercentrum beïnvloeden.
Vragen van de leden van de Groenlinks-fractie
Op grond van welke gegevens en onderzoeken verwacht de minister dat de prijsontwikkeling in 2004 zich gematigder zal ontwikkelen dan in de jaren 2002 en 2003? Hoe was de ontwikkeling in die jaren?
Zoals ik in mijn brief over de prijzen heb aangegeven, zal ik in maart 2004 de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar de prijzen per 1 januari 2004. De inschatting dat de prijsstijging in 2004 gematigder zal zijn dan in 2002 en 2003, baseer ik op gegevens die het ministerie heeft ontvangen van bemiddelaars en kinderopvangorganisaties.
Uit het onderzoek naar de prijzen per 1 januari 2003, dat ik op 23 april 2003 aan de Tweede Kamer heb aangeboden, bleek dat de prijzen voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang in 2002 met respectievelijk 10%, 5% en 9% zijn gestegen.
Wat gaat de minister voor beleidsmaatregelen nemen als de prijzen toch blijven stijgen en als gevolg daarvan het aanbod van kinderopvang stabiliseert danwel afneemt?
In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel Wbk heb ik aangegeven dat de overheid de maximumprijs zal fixeren en alleen nog zal aanpassen aan de inflatie (loonprijsbijstelling). Prijsstijgingen boven het algemene inflatieniveau zullen derhalve niet meer financieel worden geaccommodeerd. Het systeem van vraagfinanciering in de Wbk verhoudt zich niet met beleidsmaatregelen bij mogelijke ontwikkelingen in het aanbod van kinderopvang.
Op welke wijze gaat de minister ondernemers in de kinderopvang aansporen om hun prijzen niet te veel te laten stijgen en vooral te werken aan kostenbeheersing?
Het systeem van vraagfinanciering uit de Wbk en het bevriezen van de overheidstegemoetkoming tot het niveau van de maximumprijs verhoogd met de inflatie, zal voor de ondernemers een belangrijke impuls zijn om prijsstijgingen zoveel mogelijk te beperken en te streven naar kostenbeheersing. Daarnaast wordt de aansporing voor een beperkte prijsontwikkeling en streven naar kostenbeheersing bij alle daarvoor geschikte gelegenheden op verschillende wijze en op verschillende niveaus gedaan.
Welk onderzoek toont aan dat de Wbk op termijn een prijsdrukkend effect zal hebben?
Het rapport «Landelijk ramingsmodel kinderopvang», opgesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO), dat op 4 december 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden, bevat informatie over de prijsgevoeligheid en over het effect van prikkels in de ouderbijdragesystematiek. De onderzochte prikkels met een prijsdrukkend effect zijn onderdeel van de Wbk.
Vragen van de leden van de D66-fractie
Heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit de bevoegdheid om toezicht te houden op de mededinging in de kinderopvangsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ver reikt deze bevoegdheid en in welke mate wordt er gebruik van gemaakt?
De NMA is volledig bevoegd toezicht te houden op de mededinging in de kinderopvangsector, aangezien deze sector diensten in een marktomgeving aanbiedt.
De NMA kan klachten van burgers en organisaties onderzoeken. Tevens kan de NMA onderzoek uit eigen beweging doen. Voor zover bekend heeft de NMA tot nu toe één klacht over het verstoren van concurrentie in de kinderopvang gekregen en beoordeeld. De klacht is afgewezen.
Kan het prijsopdrijvend effect van kwaliteits- en arboregels kwalitatief en kwantitatief beschreven worden?
De huidige kwaliteitsregels, zoals vastgelegd in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, gelden al sinds 1996 en zijn sindsdien niet zijn gewijzigd. Met de Wbk verdwijnen de vaak gedetailleerde nadere regels van gemeenten, verdwijnen de verschillen tussen gemeenten en worden de landelijke regels waar verantwoord verminderd en vereenvoudigd. Dit kan bijdragen tot lagere prijzen in de kinderopvang.
De nieuwe Arbo-regels hebben voor de kinderopvang geleid tot incidentele kosten (bijvoorbeeld voor een verstelbare aankleed tafel, of stoelen op volwassenenhoogte voor de beroepskrachten). Daar staat tegenover dat deze maatregelen kunnen leiden tot verlaging van de structurele kosten door terugloop van het ziekteverzuim en vermindering van het personeelsverloop.
Zijn er cijfers bekend over de kans dat ouders hun kinderen onderbrengen bij een kinderopvang binnen een bepaalde straal rond het ouderlijk huis of rond de plaats waar één van de ouders werkt? Kan aldus iets worden gezegd over de voor ouders relevante geografische markt voor kinderopvang? Is het aantal aanbieders van kinderopvang in de voor ouders relevante geografische markt niet zo klein, dat er binnen afzienbare tijd nauwelijks sprake kan zijn van concurrentie, gelet ook op het huidige tekort aan plaatsen?
In het bij vraag 46 genoemde SEO/SCP onderzoek is ook de afstand tussen huis en kinderdagverblijf resp. bso onderzocht met behulp van gegevens van een landelijke bemiddelaar (zie hoofdstuk 3, paragraaf 2). Afstand blijkt een belangrijk aspect bij de keuze voor een kindercentrum. Voor het merendeel van de ouders zijn er minimaal vijftien kinderdagverblijven of instellingen voor de bso binnen een straal van 8 kilometer rond hun huisadres. Slechts 0,2% van de ouders heeft slechts één kindercentrum binnen een straal van 8 kilometer van het huisadres.
Hoewel er belangrijke lokale verschillen zijn, duiden deze gegevens op een redelijke mate van keuzevrijheid voor ouders. Daarmee wordt in voldoende mate voldaan aan een voorwaarde voor marktwerking.
Wat wordt er gedaan om de vestigingsmogelijkheden voor kinderopvangcentra te verruimen en vestiging te vergemakkelijken? Kan hierbij in het bijzonder worden ingegaan op de vestiging van kinderopvang in nieuwbouw-/Vinexwijken?
Het Netwerkbureau uitbreiding kinderopvang heeft in opdracht van het ministerie twee keer een bijeenkomst gehouden over specifieke vraagstukken en problemen in Vinexwijken. Hierover is aan gemeenten een verslag gestuurd. Het SCP heeft een gemeentelijk ramingsmodel kinderopvang (SCP juli 2002, werkdocument 80) ontwikkeld, waarmee de lokale vraag in kaart gebracht kan worden.
De stichting Waarborgfonds kinderopvang kan onder voorwaarden met borgstellingen kinderopvangondernemers financieel ondersteunen bij huisvesting.
Individuele gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het vestigingsbeleid in de eigen gemeente. Dat kan vorm worden gegeven in bijvoorbeeld ruimtelijke plannen of huisvestingssubsidies.
Samenstelling:
Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), Ve Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), de Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. Leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28447-17.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.