28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

nr. 152
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 januari 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin2 hebben op 31 oktober 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 september 2007 inzake Plan van aanpak wachtlijsten buitenschoolse opvang (28 447, nr. 147).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Sterk (CDA) vindt het positief dat naar aanleiding van het rapport van de taskforce-Bruins een plan van aanpak voor het terugbrengen van de wachtlijsten in de buitenschoolse opvang (bso) is opgesteld. De staatssecretaris is in een vorig overleg uitgedaagd om voor het einde van het jaar voor de helft van de kinderen die nog op de wachtlijst staan een plaats in de opvang regelen. Zij heeft die uitdaging helaas niet aangenomen. Kan zij aangeven wanneer zij denkt de wachtlijsten met de helft te hebben teruggedrongen? Waar mag zij op worden afgerekend? Wat is de stand van zaken?

De taskforce heeft alleen gekeken naar de formele tak van de opvang. De Stichting Brede School Nederland meent echter dat er nog veel groei te verwachten valt vanuit het informele circuit. De wachtlijsten groeien omdat mensen die eerst informeel, via vrienden en familie de opvang regelden, deze nu op een formele manier willen regelen. Klopt de inschatting van de taskforce of kan deze hoger uitvallen?

Aan de rol van de gastouderbureaus wordt opnieuw geen aandacht besteed in het plan van aanpak. Kan de staatssecretaris aangeven wat zij vindt van het plan van het CNV? Hoe kijkt zij aan tegen de handhaving van dat plan?

Bij de aanpak van de wachtlijsten kon de staatssecretaris kiezen uit twee opties: de verantwoordelijkheid bij het veld leggen en eisen dat vanuit het veld op korte termijn oplossingen zouden komen of zelf met een concreet plan komen. De staatssecretaris koos ervoor om zelf een plan op te stellen, maar dat levert weinig resultaat op voor degenen die nu op de wachtlijst staan. Concrete en meetbare doelstellingen gekoppeld aan concrete acties ontbreken in het plan. In het plan van aanpak wordt ook niets veranderd aan de verhouding tussen scholen, gemeente en bso. Door het systeem voelt geen van de betrokkenen zich uiteindelijk echt verantwoordelijk voor het oplossen van de wachtlijsten in de bso.

Er wordt geld vrijgemaakt voor de extra bestuurlijke inzet bij gemeenten. Daarmee moet een resultaatgericht overleg tussen kinderopvangorganisaties en basisscholen tot stand worden gebracht. De vraag is echter waar dat overleg op wordt afgerekend. Welke prestatie-indicatoren zijn daaraan gekoppeld? Eigenlijk zou pas een bepaald bedrag moeten worden toegekend als een wachtlijst met bijvoorbeeld de helft is teruggebracht.

Enige tijd geleden is de stimuleringsregeling semipermanente huisvesting van kracht geworden. Hoe staat het met het gebruik daarvan? Hoeveel plaatsen zijn daarmee gecreëerd? Hoe lang zal gebruik worden gemaakt van semipermanente oplossingen? Het is niet de bedoeling om gedurende een lange periode met noodlokalen te werken waarin kinderen worden opgevangen. De druk op het realiseren van permanente voorzieningen voor bso mag niet afnemen. In dat kader kan gedacht worden aan het verbinden van een maximumtermijn aan semipermanente huisvesting, bijvoorbeeld van drie jaar.

De kwaliteitseisen die aan scholen worden gesteld, verschillen behoorlijk van de eisen die aan de bso worden gesteld. De toiletten van scholen moeten bijvoorbeeld van haakjes voorzien zijn terwijl voor de toiletten van de bso het omgekeerde verplicht is. Dergelijke tegenstrijdigheden werken belemmerend in het creëren van bso-voorzieningen op scholen. Is de staatssecretaris bereid om dergelijke belemmeringen in kaart te brengen en weg te nemen?

Op woensdagen en vrijdagen is er vaak ruimte genoeg op de bso. Wordt die informatie inmiddels via een campagne onder de aandacht gebracht? Op welke manier worden werkgevers en werkgevers voorgelicht over de wettelijke mogelijkheden omtrent schooltijdbanen? Ook op die manier kunnen de wachtlijsten in de bso worden teruggebracht.

In haar brief verwijst de staatssecretaris naar de oprichting van een tijdelijk expertisecentrum. Hoe tijdelijk wordt dit expertisecentrum, wat gaat het kosten en welke partijen gaan daarin participeren?

Het is goed dat de staatssecretaris de suggestie van het CDA overneemt om na te gaan of werklozen met een pabo-diploma kunnen worden ingezet. Dat zou een snelle oplossing zijn voor de problemen van dit moment. Heeft de staatssecretaris het overleg hierover inmiddels gestart?

Mevrouw Gesthuizen (SP) merkt op dat de kinderopvang in samenwerking met gemeenten en scholen een grote inspanning heeft geleverd om de explosieve groei van de bso mogelijk te maken. Er maken 35 000 kinderen meer gebruik van de bso dan vorig jaar; een goed resultaat. Helaas staan er nog 20 000 kinderen op een wachtlijst die dachten vanaf augustus 2007 een opvangplek te krijgen. De staatssecretaris stelt terecht dat gemeenten een centrale rol moeten spelen in het oplossen van de knelpunten. De verantwoordelijkheid voor aansluiting tussen onderwijs en opvang mag dan ook niet liggen bij schoolbesturen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de gemeenten als eindverantwoordelijken worden aangewezen? Er kan wel voor worden gekozen om scholen de behoeften van ouders te laten inventariseren. Die behoeften worden vervolgens neergelegd bij de gemeente, die knelpunten direct kan opmerken en daarop kan reageren. Schoolbesturen hebben niet of nauwelijks mogelijkheden om daarop te reageren. Ook de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang wordt op deze manier niet verstoord; deze wordt daarmee zelfs versterkt.

Als de verantwoordelijkheid bij gemeenten wordt gelegd, worden schoolbesturen verlost van resultaatsverplichtingen. Momenteel moet de school zorgen voor organisatie van de kinderopvang. De school kan echter niets doen aan krapte. Bij wachtlijsten moet het schoolbestuur alternatieven zoeken, bijvoorbeeld in de vorm van een andere aanbieder van buitenschoolse opvang of gastouderopvang. Dat is echter geen eenvoudige opgave. Vaak moeten overbelaste schooldirecteuren het probleem oplossen namens het schoolbestuur. Dit is een voorbeeld van de onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen die betrokken zijn bij de bso. Dat is op te lossen door de gemeente als verantwoordelijke aan te wijzen. Het gaat niet om een ideële maar om een praktische oplossing. Als de gemeente partijen bij elkaar moet brengen, zoals de staatssecretaris beoogt, dan moet deze ook verantwoordelijk zijn voor het resultaat. De gemeente kan daarvoor ter verantwoording worden geroepen.

De staatssecretaris stelt in haar plan van aanpak een aantal concrete maatregelen voor. De gemeenten worden gevraagd om resultaatgericht overleg met kinderopvangorganisaties en het onderwijs te voeren en maatregelen uit te voeren. De gemeenten ontvangen daarvoor eenmalig een bedrag van 5 mln. Ook om die reden is het logisch om gemeenten verantwoordelijk te maken voor de aansluiting tussen onderwijs en buitenschoolse opvang. Daarmee wordt over de besteding van publiek geld verantwoording afgelegd. De vraag is overigens of de resultaatsverplichting niet te vrijblijvend is. Aan welk resultaat worden de gemeenten gehouden? Welke periode wordt daaraan verbonden? Mogen gemeenten zelf de beoogde resultaten vaststellen of bepaalt de staatssecretaris de kaders door minimumpercentages vast te stellen? Waarom wordt dat bedrag van 5 mln. overgemaakt? Betreft het een douceurtje of wil de staatssecretaris toe naar een situatie waarin gemeenten structureel eindverantwoordelijk zijn? Is het in dat geval niet beter om structureel een bedrag hiervoor vrij te maken?

De staatssecretaris geeft aan te willen bekijken of het convenant Kwaliteit kinderopvang wordt aangepast; voor kinderen van vier tot acht jaar kunnen andere eisen gelden dan voor kinderen van acht tot twaalf jaar. De taakgroep spreekt over een verruiming van de regels rond groepsruimten voor oudere kinderen in de buitenschoolse opvang. Dat is echter een slecht plan. Kwaliteitseisen horen te zijn vastgelegd in een wet. Het resultaat van zelfregulering in de branche is het convenant Kwaliteit kinderopvang. Staat de staatssecretaris toe dat het convenant wordt aangepast en de regels minder scherp worden? Hoe garandeert zij in dat geval het behoud van kwaliteit?

De suggestie van de taakgroep voor meer functiedifferentiatie bij de inzet van pedagogisch medewerksters komt niet aan de orde in de brief van de staatssecretaris. Is de suggestie daarmee van de baan? De taakgroep heeft ook voorgesteld om personeel met andere vooropleidingen in de bso te laten werken. Ook dat voorstel is niet meer genoemd. Wat is de reden daarvan? Hetzelfde geldt voor de aanpassing van regelgeving voor kleinschalige bso, waarin niet steeds twee gekwalificeerde krachten aanwezig hoeven te zijn, en voor het voorstel voor een minder versnipperd dagarrangement. Waarom is daarop niet nader ingegaan?

In de brief van de staatssecretaris wordt een kenniscentrum aangekondigd, hét bestuurlijke medicijn tegen alle kwalen. Waarom wordt bij elk probleem de oplossing van het kenniscentrum naar voren geschoven? In de praktijk betekent het opzetten van dergelijke centra meestal dat de reeds bestaande samenwerking tussen organisaties wordt voortgezet. Waarom kan dat niet via de reguliere kanalen worden gedaan? Met de werkgroep onderwijs, ouder- en kinderopvangorganisaties wordt de samenwerking tussen de sectoren versterkt. Deze werkgroep heeft goede voorbeelden verzameld en verspreid en studiedagen georganiseerd voor schoolleiders, gemeenten en kinderopvangorganisaties. Als instellingen en organisaties gewoon hun werk kunnen doen, dan zorgen zij zelf wel voor de uitwisseling van goede voorbeelden.

De heer Bosma (PVV) vindt dat de stappen die de staatssecretaris heeft gezet voor betere bso reden zijn voor optimisme. Of de problemen hiermee worden opgelost, moet echter nog worden bezien. Er is nog steeds geen concrete datum genoemd waarop de wachtlijsten zijn verdwenen.

De aangekondigde maatregelen roepen vragen op. Het is bijvoorbeeld vreemd dat scholen en opvanginstellingen beloond worden met € 25 000 als zij hun zaken op orde hebben. Zij hadden een en ander op 1 augustus 2007 al geregeld moeten hebben. Boetes voor het niet nakomen van afspraken zouden dan ook meer op hun plaats zijn.

Voor het instellen van een expertisecentrum wordt 5 mln. vrijgemaakt. Op deze manier wordt een nieuwe vorm van overheidsbureaucratie waarbinnen ambtenaren met papier schuiven tot stand gebracht. Wie wordt daar beter van en wie kan daarop worden afgerekend?

Een grotere rol voor de gemeenten op het punt van de bso is toe te juichen. Het is echter onduidelijk wat gemeenten gaan doen met het bedrag van 5 mln. dat zij in dit verband ontvangen. Stelt de staatssecretaris duidelijke kaders voor de besteding van dat geld? Komt dat terecht op een grote hoop? Wie wordt wanneer afgerekend op welk resultaat?

De fractie van de Partij voor de Vrijheid heeft indertijd tegen het aannemen van de motie-Van Aartsen/Bos (30 300, nr. 14) om tot een verplichte bso te komen gestemd. Zij voorzag grote praktische problemen bij de uitvoering van die motie en heeft daar gelijk in gekregen. De fractie van de PVV ziet meer in de structurele oplossing die de brede school kan leveren; met de bso is slechts een halve oplossing geboden. Gesleep met kinderen wordt het beste tegengegaan door functies in één gebouw te centreren. Via de brede school kan ook flexibel worden omgegaan met de inzet van personeel. Kan de staatssecretaris de ontwikkelingen op het punt van de brede school aangeven?

In de combinatiefuncties en het vrijwilligerswerk wordt hinder ondervonden van belemmerende regelgeving. Wat is de visie van de staatssecretaris hierop?

De wethouder van onderwijs in Enschede wil bijstandtrekkers omscholen tot bso-hulpen. Dat is een goed idee, juist omdat er in het huidige gunstige economische klimaat weinig reden is voor mensen om te teren op een uitkering. Zij kunnen doorstromen naar de bso. Is de staatssecretaris bereid om te luisteren naar het pleidooi van de PvdA-wethouder in Enschede? Is zij bereid om de staatssecretaris van SZW ertoe te bewegen, mensen uit de bijstand in de bso te laten stromen?

Op het punt van de kwaliteit is onbekend op welke standaarden wordt gecontroleerd. Het voorbeeld van het haakje op de wc wordt onderhand legendarisch; is dat verplicht of niet? Kan de staatssecretaris opheldering geven over de kwaliteitsstandaarden? In de grote gemeenten kan de GGD de controle op de kinderopvang niet aan. Veiligheid, hygiëne en pedagogisch klimaat mogen echter niet de sluitpost van het beleid worden.

De heer Van der Vlies (SGP) herinnert eraan dat ook zijn fractie indertijd tegen het aannemen van de motie-Van Aartsen/Bos heeft gestemd. De SGP-fractie vindt dat ouders onvervreemdbaar verantwoordelijk zijn voor de opvoeding en begeleiding van hun kinderen en dat het punt van de opvang daarom in de private sfeer thuishoort. Een meerderheid van de Kamer heeft echter anders besloten en die Kameruitspraak moet netjes worden gerealiseerd. In het vorige overleg over de wachtlijsten in de bso was er nog onvoldoende zicht op een daadkrachtige aanpak. Inmiddels is evenwel een plan van aanpak toegestuurd dat voor het moment afdoende tegemoetkomt aan de problemen.

In het plan van aanpak ontbreekt wel een langetermijnperspectief. De staatssecretaris wil dat overlaten aan het samenspel tussen ouders, scholen, werkgevers en gemeentebesturen. De vraag blijft echter wat het streven is van de Nederlandse regering, ook gelet op de Emancipatienota waarin wordt gerefereerd aan de Scandinavische landen waar vrijwel alle kinderen geplaatst zijn in de bso. De staatssecretaris zal er in dat kader aan gehouden zijn om een keer haar visie daarop te geven. Voor een hogere deelname aan de bso zal een cultuurverandering moeten worden gerealiseerd, hetgeen in het plan van aanpak wel degelijk aan de orde komt. Concreet wordt gedacht aan een publiekscampagne om de flexibilisering van de arbeidstijden te bevorderen. Een pendant daarvan is flexibilisering van schooltijden en het gelijk trekken van schooltijden en tijden waarbinnen gewerkt wordt. In elk geval moet de keuzevrijheid van ouders gewaarborgd zijn en moet het belang van het kind centraal blijven staan. Ook de informele opvangvormen zijn daarbij aan de orde. Zeker op het platteland wordt daar veel gebruik van gemaakt.

Een langetermijnvisie van de regering is verder nodig voor scholen en gemeentebesturen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de schoolgebouwen en moeten scherp inzetten op het toerusten daarvan voor de bso. Zonder langetermijnvisie is het moeilijk om daarop in te spelen. Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk om een nieuwe school te laten bouwen als niet bekend is hoeveel opvangplaatsen daarbinnen op termijn gerealiseerd moeten worden?

De staatssecretaris is ondanks een toezegging op dat punt in het plan van aanpak nauwelijks ingegaan op de bijzondere problematiek van de kleine plattelandsscholen. In het plan staat slechts dat de ontwikkeling wordt gevolgd. Is de staatssecretaris bereid om daar uitgebreider op in te gaan?

Een bonus of beloning is alleen legitiem als bovenmatig is gepresteerd. Als een instelling echter verplicht is om aan een doelstelling te voldoen, dan is het wat vreemd om een bonus te geven als deze wordt behaald. Scholen moeten dus niet worden beloond voor het terugbrengen van de wachtlijsten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) constateert dat de bso nog steeds niet is geregeld in Nederland. De vraag neemt toe maar het aanbod blijft te klein. Op de wachtlijsten staan dan ook nog steeds 20 000 kinderen. Het recht op buitenschoolse opvang zou aanvankelijk vanaf 1 januari 2007 van kracht worden. Die invoering is echter eerst verschoven naar 1 augustus 2007 en inmiddels wordt er in het geheel geen datum meer genoemd. Kan de staatssecretaris een concrete datum noemen waarop de wachtlijsten met de helft zijn afgenomen? Wanneer zijn de wachtlijsten naar haar verwachting geheel opgelost?

Zonder noodmaatregelen wordt het moeilijk om de wachtlijsten grondig aan te pakken. Met tijdelijke noodmaatregelen zouden de wachtlijsten echter op 1 januari weg kunnen zijn. Het CNV doet het voorstel om in de bso met persoonsgebonden budgetten te werken. Deze kunnen door ouders worden ingezet om informele opvang te regelen. Voor de maanden november en december zou dat voor 12 000 kinderen neerkomen op 2,3 mln. en voor 20 000 kinderen op 4 mln. Daarbij wordt uitgegaan van acht uur opvang, veertig schoolweken en een uurtarief van € 6,10. Die vermenigvuldiging heeft een uitkomst van € 1952 per jaar. Een modaal gezin krijgt 60% terug, een bedrag van € 1171,20 per jaar. Voorwaarde voor het doen slagen van deze noodmaatregel is dat het argument van het kwaliteitsniveau van de opvang buiten beschouwing wordt gelaten. Het gaat veel te ver om te stellen dat informele opvang bij familie en vrienden per definitie slecht en kwalitatief onder de maat is.

Uit de brief van de staatssecretaris blijkt dat kleine scholen en plattelandsscholen meer tijd nodig hebben om de bso te regelen. Zijn deze scholen niet bij uitstek geschikt om bezoek te krijgen van het interventieteam? Misschien hebben zij meer hulp nodig om de bso te organiseren. Kan de staatssecretaris aangeven waarom sommige scholen de bso nog niet hebben kunnen regelen? Andere scholen waren daar immers wel toe in staat.

De fractie van GroenLinks heeft eerder gepleit voor het gebruik van leegstaande kantoren, pastorieën en kerken voor kinderopvang. Met relatief kleine aanpassingen kunnen dergelijke panden wellicht worden gebruikt voor de bso. Daarin kunnen zelfs heel spannende activiteiten worden ontplooid. Wat is de visie van de staatssecretaris daarop? Overigens moet bij het gebruik van dergelijke panden wel aan de kwaliteitseisen worden voldaan.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) merkt op dat buitenschoolse opvang een blijvend punt van aandacht is. Het is positief dat de adviezen van het rapport van de taskforce-Bruins voor een groot deel zijn overgenomen, maar doorpakken is wel noodzakelijk. Ouders moeten op veilige en betrouwbare kinderopvang kunnen rekenen om werk en gezin goed te kunnen combineren. Om de resultaten van het beleid na te gaan, is het belangrijk dat structureel wordt bijgehouden hoeveel kinderen gebruik maken van kinderopvang. Is de staatssecretaris bereid om dat te meten?

De conclusie van het rapport is dat de vraag naar bso doorzet. Die toename is enerzijds het gevolg van de motie-Van Aartsen/Bos en wordt anderzijds veroorzaakt door de economische groei. Kan de staatssecretaris een indicatie geven van de kosten die daarmee gemoeid zijn? Hoe denkt zij die te financieren?

De staatssecretaris kondigt aan een notitie brede scholen naar de Kamer te sturen. Voor welke richting wordt daarin gekozen? Hoe verhoudt een en ander zich tot de inspanningen voor de buitenschoolse opvang?

Op pagina 4 van de brief wordt een maatregel voor de korte termijn aangekondigd; die moet 4000 extra plaatsen opleveren. Hoe wordt echter voorzien in de andere 16 000 plaatsen? Worden die gecreëerd op middellange en lange termijn? Welk bedrag kan als verlies worden beschouwd omdat ouders niet gaan werken omdat er geen plaatsen zijn?

De gemeenten krijgen 5 mln. voor de inrichting van de organisatie op het bso-werk. Dat geld wordt «prestatiegerelateerd» overgemaakt. Hoe worden die prestaties gemeten? Overigens kan het geld ook worden gebruikt om het aantal opvangplaatsen in bso-boxen te verdubbelen. Waarom heeft de staatssecretaris daar niet voor gekozen?

Op pagina 6 van de brief staat dat scholen alternatieven moeten onderzoeken als er wachtlijsten zijn. Hoe worden scholen daaraan gehouden? Als scholen niet naar alternatieven zoeken, wat is daarvan dan de consequentie?

Het probleem van de huurovereenkomsten wordt bestreden met voorbeeldcontracten. Worden de problemen daarmee opgelost? Mogelijk gaat het in sommige gevallen niet om het onvermogen om een contract op te stellen maar om het risicomijdend gedrag van scholen. Hoe worden problemen dan aangepakt?

In de brief van de staatssecretaris wordt melding gemaakt van 2500 combinatiefuncties. Hoe verhoudt dat zich tot de plannen voor de brede scholen? Hoeveel geld is daarvoor beschikbaar? Het is de bedoeling dat medewerkers op detacheringsbasis een andere functie erbij vervullen. In dat geval wordt echter de btw-plicht van kracht. De kosten daarvan komen ten laste van de kosten voor de combinatiefunctie. Is de staatssecretaris bereid om daar wat aan te doen?

Er wordt een bedrag van 10 mln. ingezet voor de verbetering van de kwaliteit van personeel. Wanneer komen er plannen daarvoor? Het is van belang dat afgestudeerde pabo-studenten die nog geen baan hebben gevonden, worden ingezet. Op die manier worden zij behouden voor de onderwijssector.

Op welke manier wil de staatssecretaris zich inzetten voor continuroosters op scholen?

Gemeenten werken aan de bouw van en verbouw tot multifunctionele locaties. Heeft de staatssecretaris zicht op wat daarmee gebeurt? Neemt zij het voorstel uit het rapport over om breder personeel aan te trekken, bijvoorbeeld van andere opleidingen?

Mevrouw Hamer (PvdA) wijst erop dat het bouwbesluit voor de kinderopvang gelijk is aan het bouwbesluit voor scholen. De bepalingen voor haakjes op de toiletten verschillen in elk geval niet.

Het is goed dat het belang dat aan de bso wordt gehecht, breed wordt gedeeld. Ook is het positief dat in één jaar tijd 35 000 kinderen een plek op de bso hebben gekregen. Achteraf gezien blijkt de motie-Van Aartsen/Bos dus wel degelijk in een behoefte te voorzien. Het vorige kabinet wilde het recht op kinderopvang op 1 januari 2008 laten ingaan, maar de Kamer heeft erop aangedrongen dat instanties die er al mee aan de gang wilden, daarvoor de gelegenheid zouden krijgen vanaf 1 januari 2007. Het is dan ook oneerlijk om de instanties die zich richtten op 1 januari 2008 als «langzaam» te bestempelen.

De scholen en kinderopvangorganisaties die met elkaar 35 000 opvangplaatsen hebben gerealiseerd, hebben een geweldige prestatie geleverd. In korte tijd is onder grote druk en met weinig financiële middelen veel bereikt. De ontwikkeling moet echter doorgaan waarbij twee voorwaarden gelden. Ten eerste zal kinderopvang altijd aan kwaliteitseisen moeten voldoen. Zelfs als daar alleen voor een bepaalde periode van wordt afgeweken, bestaat het risico dat ouders ontevreden worden en er een verkeerd beeld ontstaat van de kinderopvang. Ten tweede moet de ambitie gericht zijn op een wachtlijst waar kinderen niet langer dan drie maanden op staan. Omdat vrouwen in toenemende mate willen werken en gebruik willen maken van formele kinderopvang, zullen de wachtlijsten structureel blijven groeien. In de toekomst moet er zekerheid zijn dat ouders en kinderen niet langer dan ongeveer drie maanden hoeven te wachten op een plek.

Het verleggen van de verantwoordelijkheid van kinderopvang naar gemeentelijk niveau is onwenselijk. Scholen en opvangorganisaties hebben in de afgelopen jaren duidelijk aangegeven dat zij niet zitten te wachten op overmatige gemeentelijke bemoeienis. Zij zijn bereid om in de ontwikkelingen rond de kinderopvang zelf de verantwoordelijkheid te nemen. Gemeenten moeten wel een taak in de huisvesting van bso en scholen houden. In het overleg over onderwijsachterstanden is dan ook het onderwerp kinderopvang ingebracht. De afstemming tussen onderwijs en kinderopvang moet een punt van gemeentelijk overleg zijn.

De toename in de bso betekent een impuls voor de ontwikkeling van de brede school. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het voorstel van de MOgroep om een breed overleg te organiseren over de verdere ontwikkeling van de brede school? De visieontwikkeling op brede scholen verdient aansporing.

Om voldoende aanbod in de bso te garanderen, moet er voldoende personeel beschikbaar zijn. Instellingen geven aan met combinatiefuncties te willen werken; daarmee is veel winst te behalen. Het probleem zit in de dubbele aanstelling, met daaraan verbonden de verschillende pensioenopbouwen en dergelijke. Ook de btw-regeling kan worden beschouwd als een hindernis. Is de staatssecretaris bereid om met de staatssecretaris van Financiën tot een creatieve oplossing te komen om het probleem aan te pakken?

Vanuit de pabo stromen veel mbo-4-studenten uit. Dat is voor de kinderopvang een buitengewoon interessante groep. De studenten zijn geïnteresseerd in kinderen, maar de pabo is voor hen blijkbaar niet de meest geschikte opleiding gebleken. Kan de staatssecretaris onderzoeken of deze groep studenten te interesseren is in werk in de kinderopvang?

Het kabinet stelt geld beschikbaar voor semipermanente huisvesting voor de bso. Welke initiatieven vinden op dit punt plaats, naast de bso-box? In de verdeling van bso over de week bleek vooral op woensdagmiddag en vrijdag sprake te zijn van overcapaciteit. Wordt inmiddels meer gebruikgemaakt van deze dagen? Wordt gesproken met scholen en kinderopvang over het bereiken van een betere spreiding?

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris geeft aan dat enerzijds 20 000 kinderen op de wachtlijst staan voor buitenschoolse opvang en anderzijds 35 000 kinderen extra in de afgelopen anderhalf jaar een plek in de bso hebben gevonden. Zij spreekt haar waardering uit voor degenen die aan het creëren van al die opvangplaatsen hebben bijgedragen. Het is nu zaak om de kinderen die nog op de wachtlijst staan aan een plek te helpen. Direct na het aannemen van de motie-Tichelaar/Rutte is de taskforce-Bruins aangesteld die heel snel heeft gewerkt en binnen een paar maanden een rapport heeft uitgebracht. Op Prinsjesdag is het plan van aanpak gepresenteerd als reactie op dat rapport. Voor het overgrote deel zijn de aanbevelingen door het kabinet overgenomen.

Om de wachtlijsten terug te brengen, wordt een aantal maatregelen genomen. Voor de korte termijn wordt allereerst de Stimuleringsmaatregel capaciteit van buitenschoolse opvang van kracht. Aanvankelijk is uitgegaan van een niet-marktverstorende regeling voor semipermanente voorzieningen, maar al snel is duidelijk geworden dat met behoud van de kwaliteitsnormen in allerlei soorten huisvesting opvang kan worden geboden. Omdat het veld daar dringend om vroeg, is de regeling vervolgens drastisch verbreed. Het budget is gelijk gebleven, maar financiering vindt niet meer per unit maar per kind plaats. Op die manier is het mogelijk om ook schoollokalen en andere ruimtes aan te wijzen als opvangruimte. Daarbij moet wel worden voldaan aan de kwaliteitseisen. Bovendien werkt de regeling volgens het principe: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. De regeling is op heel korte termijn opgesteld en wordt met terugwerkende kracht ingevoerd, vanaf 17 september 2007. Deze geldt tot 1 april 2008. Op dat moment moeten de aanvragen binnen zijn.

De oorspronkelijke regeling was gericht op het realiseren van 4000 kindplaatsen. Met de nieuwe systematiek moet het evenwel mogelijk zijn om dat aantal te verdubbelen. In totaal kan naar verwachting aan 16 000 kinderen, in plaats van de beoogde 8000 kinderen, opvang worden geboden.

De tweede maatregel om bso-plaatsen te creëren, betreft de gemeenten. Het vergroten van de verantwoordelijkheid van de gemeenten op het punt van de bso zou een wetswijziging vergen. De wet is echter nog niet lang geleden van kracht geworden en alleen al om die reden is het onverstandig om een wijziging aan te brengen, los van de inhoudelijke bezwaren. De bestuurlijke rol van gemeenten is wel heel belangrijk. Op dat punt zijn tekortkomingen geconstateerd; een aanvraag voor een bouwvergunning voor een bso belandde wel eens onderop de stapel. De bewustwording van het belang van bso’s in gemeenten moest gestimuleerd worden. De VNG is zeer gemotiveerd om daaraan bij te dragen. Afgesproken is dat de gemeenten een eenmalige bijdrage krijgen via het Gemeentefonds om bestaande taken versneld uit te voeren. In korte tijd moet extra werk geleverd worden en dat kost gemeentelijke capaciteit. De VNG brengt de afspraken actief onder de aandacht van de gemeenten. Intern worden verschillende taken op het gebied van kinderopvang samengevoegd. Verder wordt resultaatgericht overleg gevoerd met opvangorganisaties en scholen. Het ministerie van OCW controleert of dat gebeurt. Aan de hand van een gezamenlijk onderzoek onder 100 gemeenten wordt nagegaan in welke mate de genoemde activiteiten voor juli 2008 feitelijk zijn uitgevoerd. Daarbij worden ook de belemmeringen in de samenhang tussen onderwijs en opvang in kaart gebracht. Bij gelegenheid van Prinsjesdag 2008 wordt de Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten daarvan.

De derde maatregel voor het creëren van plekken op de korte termijn betreft het netwerkbureau. Conform een aanbeveling van de taskforce-Bruins wordt met een netwerkbureau gewerkt om de capaciteit uit te breiden. Een aantal jaren geleden is ook, met succes, een netwerkbureau ingezet om de duizenden kinderen die toen op de wachtlijst stonden aan een plek te helpen. Het bureau is klein en op de praktijk gericht, en biedt ondersteuning aan scholen en gemeenten bij het realiseren van capaciteit. Momenteel wordt gekeken naar de positionering van dat bureau zodat er geen dubbelfunctie wordt gecreëerd en het initiatief op draagvlak onder de betrokkenen kan rekenen. Het bureau wordt tijdelijk, voor de periode van ongeveer twee jaar, ingezet. De kosten ervan zijn afhankelijk van de personele inzet en de plek die het bureau krijgt. In elk geval zal het geen 5 mln. kosten zoals gesuggereerd werd.

Het versoepelen van de kwaliteitseisen om welke reden dan ook zou onverstandig zijn. De kinderopvang en de uitbreiding van de bso zijn geen tijdelijke zaken. Er moet daarom ook niet geëxperimenteerd worden met het tijdelijk verlagen van de kwaliteitsnormen, juist omdat daaraan het risico van misstanden en ongelukken verbonden is. Het voorstel van de CNV bevat een mogelijkheid die het kabinet al biedt, via een andere route. Voor de informele opvang zijn twee maatregelen ingevoerd. Ten eerste het kindgebonden budget, een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Deze komt in de plaats van de huidige kinderkorting. In 2008 wordt die kinderkorting omgezet in een toeslag waarvoor gezinnen met een laag inkomen in aanmerking kunnen komen. Vanaf 2009 wordt die toeslag niet meer per huishouden maar per kind verstrekt. Ten tweede is de inkomensafhankelijke combinatiekorting geïntroduceerd, voor tweeverdieners met kinderen jonger dan twaalf jaar. Met ingang van 2009 wordt deze uitgebreid en voor een deel inkomensafhankelijk. De overheid doet hiermee voldoende aan het financieren van informele opvang.

De groei van de kosten voor de kinderopvang is mede veroorzaakt door de toenemende opvang door gastouders. De Kamer heeft meerdere keren gemaand om aandacht te besteden aan de kwaliteit van deze vorm van kinderopvang. Inmiddels blijkt dat de overheid de kwaliteit van de opvang in gastgezinnen niet in alle gevallen kan waarborgen. Binnenkort, voor de behandeling van de begroting OCW, ontvangt de Kamer daarover een brief.

Voor 2008 is 10 mln. uitgetrokken voor meer en beter personeel in de kinderopvang. Met de sector wordt gewerkt aan voorstellen om die doelstelling te halen. Naar verwachting wordt de Kamer daar in het voorjaar 2008 over geïnformeerd. De suggestie om uitstromende pabo-studenten te interesseren voor de kinderopvang zal daar zeker bij betrokken worden. Een eerdere suggestie om afgestudeerde pabo-studenten in te zetten, stuitte op verzet van de onderwijsbonden omdat het onderwijs deze mensen juist nodig heeft om een lerarentekort in het basisonderwijs te voorkomen. De mogelijkheden verschillen per regio; in het Noorden kunnen niet alle pabo-afgestudeerden direct in het onderwijs terecht. In de Randstad is dat echter anders. Omgekeerd zijn de wachtlijsten voor bso in de Randstad heel lang terwijl deze in andere regio’s veel korter zijn.

Plattelandscholen en kleine scholen hebben over het algemeen meer tijd nodig gehad om de aansluiting op de bso te regelen. Inmiddels is door het ministerie van OCW een bijeenkomst georganiseerd over de mogelijkheden om in dunbevolkte gebieden in Nederland kleinschalige kinderopvangvoorzieningen aan te bieden. Die mogelijkheden bestaan beslist maar vragen soms om creativiteit.

De visie op kinderopvang en bso voor de langere termijn is als volgt. Niet-werkende vrouwen gaan de arbeidsmarkt op en vrouwen die al werken, gaan langer werken. De behoefte aan kinderopvang groeit dan ook, waarbij de keuzevrijheid van ouders voorop blijft staan. De brede school biedt veel kansen; daar moet veel energie in worden gestoken. In december 2007 ontvangt de Kamer een brief daarover. Met het ministerie van Financiën is een expertisecentrum opgezet zodat in de planning van huisvesting meer rekening wordt gehouden met bepaalde factoren, bijvoorbeeld kinderopvang en faciliteiten voor jeugdzorg. Die combinatie van opvang en onderwijs vergt mogelijk ook een wijziging van de Wet op het primair onderwijs op het gebied van huisvesting. Het bestuderen daarvan vergt een paar maanden. De Kamer wordt voor de zomer van 2008 geïnformeerd over de mogelijke noodzaak om de wet aan te passen.

De schooltijden zijn in de wet heel vrij geregeld. In het land zijn tal van initiatieven gaande om in te spelen op een veranderende behoefte. In Rotterdam wordt bijvoorbeeld met steun van het Rijk geëxperimenteerd met verlengde schooldagen. Vooral kansarme kinderen profiteren van deze extra leertijd. Het is echter niet de bedoeling van het kabinet om één type rooster voor te schrijven, zoals de MOgroep suggereert. Dat is nadrukkelijk geen uitgangspunt in de wet.

Met het ministerie van VWS is een taskforce in het leven geroepen voor de combinatiefuncties. In dit verband is de problematiek van de btw-afdracht aan de orde. Het ministerie van Financiën, dat op dit punt leidend is, blijkt het moeilijk te vinden om vergaande stappen daarin te zetten. Het is aan de taskforce VWS/OCW om nieuwe argumenten te leveren om Financiën te overtuigen. De combinatiefuncties moeten in de toekomst een grotere rol spelen en moeten daarom alle ruimte krijgen om te ontwikkelen.

Na berichten in de media over de werklast van de GGD in grote gemeenten zijn VNG en GGD Nederland uitgenodigd om knelpunten en suggesties voor oplossingen in kaart te brengen. Naar aanleiding hiervan moet besproken worden in hoeverre het nodig is om het budget voor 2008 te verhogen. Dat moet echter gebeuren op basis van concrete voorstellen.

Momenteel wordt bezien op welke manier de ruimte in de opvang op woensdag en vrijdag zo effectief mogelijk onder de aandacht kan worden gebracht. Binnenkort wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang op dat punt.

Uit de verschillende maatregelen blijkt dat de ambitie gericht is op het zoveel mogelijk inkorten van de wachtlijsten. Het is echter onmogelijk om een datum te noemen waarop niemand meer hoeft te wachten. De groei in de kinderopvang en de bso blijft doorgaan en de vraag naar plaatsen blijft dus ook doorgaan. De ontwikkeling van de wachtlijst wordt wel bijgehouden. Op 1 december kan een volgende peiling plaatsvinden. Verwerking van de gegevens kost een paar weken. Als de Kamer dat wenst, kan na het Kerstreces daarover worden gesproken. Dan kan ook worden bezien of het reëel is om een algemene wachttijd van een bepaalde termijn na te streven. De wachttijden zullen regionaal in elk geval altijd verschillen; een wachttijd van drie maanden is in Amsterdam niet haalbaar. In elk geval moet een instrument ontwikkeld worden om wachtlijsten in de toekomst niet te lang te laten worden.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Sterk (CDA) is overtuigd van de inzet en ambitie van de staatssecretaris maar constateert ook dat de praktijk weerbarstig is. In die zin zullen er altijd wachtlijsten zijn in de kinderopvang. Dat is ook wel goed, want in een marktsector moet concurrentie zijn en daar horen wachtlijsten enigszins bij. Er moet op een zeker moment echter wel sprake zijn van een reële wachttijd.

Het is positief dat op korte termijn de stimuleringsmaatregel van kracht wordt. Hoe voorkomt de staatssecretaris dat semipermanente oplossingen op den duur permanente oplossingen worden? Hoe lang is semipermanent?

Waarop worden gemeenten afgerekend? Worden zij aangesproken op de uitvoering van de afspraken die met de kinderopvangorganisaties en het onderwijs zijn gemaakt? Of is het al voldoende dat zij kunnen aantonen dat daarover genoeg is vergaderd?

Er moet meer bekendheid worden gegeven aan het recht dat een werknemer heeft om een schooltijdbaan te vragen. Ouders weten vaak niet van deze mogelijkheid terwijl met een dergelijke baan de zorg over de kinderen goed kan worden ingevuld.

Mevrouw Gesthuizen (SP) denkt dat de vraag naar kinderopvang continu is. Daar kan dan ook niet aan worden tegemoetgekomen met tijdelijke maatregelen. Informele kinderopvang kan geformaliseerd worden door registratie als gastouder. Vervolgens moet wel het toezicht daarop verbeteren. Een investering op dat punt leidt tot structurele verbetering.

De heer Bosma (PVV) vindt de rol die de gemeenten moeten spelen onduidelijk. Gemeenten krijgen 5 mln. maar daar wordt geen heldere tegenprestatie voor geformuleerd.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) wijst op het hoofdstuk van het financieel kader waarin staat dat in de begroting 29 mln. is gereserveerd voor het bestrijden van de wachtlijsten en uitgegeven zal worden aan de stimulering van snelle capaciteitsuitbreiding, expertisecentrum en de bestuurlijke inzet van gemeenten. Het is onduidelijk of dat bedrag voldoende is, zeker als gemeenten geen werk maken van het bouwen en verbouwen van bso-locaties.

Het monitoren van de kwaliteit van opvang bij gastouders mag niet verzanden in regelzucht. Is de staatssecretaris bereid om naar een vooral praktische oplossing daarvoor te zoeken?

Mevrouw Hamer (PvdA) geeft aan dat ten aanzien van de uitvoering van de bso, een onderdeel van de Wet kinderopvang, eigenlijk nooit een financieel probleem kan ontstaan omdat het een openeindregeling is wat de rechten van de ouders betreft. Voor de minister van Financiën is dat een lastig gegeven, maar wel een feit waar het kabinet zich aan dient te houden.

De staatssecretaris constateert dat een meerderheid van de Kamer haar aanpak van de wachtlijsten steunt. Zij hoopt dat die aanpak tot de gewenste resultaten zal leiden.

Op de vergunningen die worden afgegeven voor het realiseren van een semipermanente bso staat precies aangegeven hoe lang de voorziening mag worden gebruikt. Die termijn is in elk geval niet langer dan vijf jaar, want anders is een andere bouwvergunning nodig.

Met de VNG is afgesproken dat eenmalig een storting in het Gemeentefonds wordt gedaan. Daartegenover staan bepaalde prestaties. Het onderzoek onder 100 gemeenten fungeert daarbij als stok achter de deur.

Publiciteit over de rechten van werknemers op schooltijdbanen is een verantwoordelijkheid van de minister van SZW. Bij gelegenheid zal de staatssecretaris hem op dit punt aanspreken.

Het bedrag van 29 mln. is niet bedoeld voor de huisvesting van de bso. Het is dan ook wel degelijk een mooi bedrag om de wachtlijsten mee aan te pakken.

In 2007 is de kinderopvang zo hard gegroeid dat daaraan 295 mln. meer wordt uitgegeven dan voorzien. In de begroting wordt de financiering daarvan uitgelegd. De ramingen voor volgende jaren worden gebaseerd op de groei in de afgelopen tijd. Overigens is voor een deel niet te voorspellen of en in welke mate die kosten verder zullen oplopen.

Toezeggingen

– De Kamer ontvangt met Prinsjesdag 2008 de resultaten van een onderzoek dat onder 100 gemeenten gehouden is naar de feitelijke voortgang van de buitenschoolse opvang.

– De Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief over gastouderopvang en de kwaliteit daarvan.

– De Kamer ontvangt in de loop van 2008 een plan van aanpak voor het voorzien in personeel in de bso (bijvoorbeeld pabo-uitstromers).

– De Kamer ontvangt op korte termijn een voortgangsrapportage ten aanzien van de campagne om de ruimte in de kinderopvang op woensdag en vrijdag onder de aandacht te brengen.

– De Kamer ontvangt voor de zomer van 2008 een brief over de noodzaak van de aanpassing van de Wet op het primair onderwijs in verband met de huisvesting.

– De Kamer ontvangt een stand van zaken ten aanzien van de wachtlijsten van de bso. Voor het Kerstreces ontvangt de Kamer bericht over wanneer deze stand van zaken verwacht kan worden.

– De Kamer ontvangt in december 2008 de langetermijnvisie brede school, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de bso, waarin ook de componenten combinatiefuncties, btw-regeling en huisvesting aan de orde komen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Erp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Bommel (SP), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Van Gent (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA) en voorzitter, Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Nicolaï (VVD), Bouwmeester (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Gesthuizen (SP), Karabulut (SP), Fritsma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA) en Jan de Vries (CDA).

Naar boven