28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

nr. 149
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 oktober 2007

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin2 hebben op 6 september 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van 24 april 2007 over de groei van de buitenschoolse opvang en wachtlijsten (Kamerstuk 28 447, nr. 142);

– de brief van de staatssecretaris van 13 juli 2007 over de uitvoering van de motie-Tichelaar/Rutte over het wegnemen van knelpunten buitenschoolse opvang (Kamerstuk 28 447, nr. 144);

– de brief van de staatssecretaris van 5 september 2007 over de actuele stand van zaken buitenschoolse opvang (Kamerstuk 28 447, nr. 146).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) zegt dat zij dit overleg heeft aangevraagd toen bleek dat de toegezegde buitenschoolse opvang niet goed is geregeld. Voor ieder kind zou er een plaats zijn in de buitenschoolse opvang, maar op dit moment is er voor 20 000 kinderen nog geen plaats. De bevindingen van de Taskforce Buitenschoolse Opvang – neergelegd in een rapport met de toepasselijke titel Groeistuipen! – zijn ook niet erg bemoedigend. Zij dringt er daarom op aan dat er nu een groeispurt wordt ingezet.

De bewindslieden van dit en het vorige kabinet hebben het zo ver laten komen. Het recht op buitenschoolse opvang zou aanvankelijk op 1 januari 2007 worden ingevoerd, maar later is dit uitgesteld tot 1 augustus 2007.

Daar moet het bij blijven; dit probleem moet na de herfstvakantie zijn opgelost. Dan mag er geen nee meer worden verkocht. Naar haar mening kan dit ook. Uiteindelijk moet dit alles uitmonden in de brede school waar kinderen van ’s morgens acht uur tot ’s avonds zes uur terecht kunnen voor lessen, sport, cultuur en een goede maaltijd, waar arm en rijk leuk gemengd zijn en waar kinderen die het niet zo goed hebben, toch gebruik kunnen maken van goede voorzieningen.

In de tussentijd moeten er maatregelen worden getroffen voor de korte termijn. Op 1 november moet er overal buitenschoolse opvang beschikbaar zijn. Zij stelt voor om zogenaamde EHBSO-teams – eerste hulp buitenschoolse opvang – in te stellen die ingrijpen op scholen die de opvang niet goed of onvoldoende hebben geregeld. Er moeten klaslokalen beschikbaar worden gesteld, want tijdens de verbouwing moet de winkel al open zijn. De samenwerking met sportclubs moet worden bevorderd, evenals het scholen-voor-scholen idee: waar nog plekken zijn, moeten leerlingen van andere scholen terecht kunnen. De gemeenten moeten snel en gemakkelijk tijdelijk vrijstelling verlenen van bouw- en gebruiksvergunningen. Er moeten leegstaande kantoren, kerken en pastorieën e.d. beschikbaar worden gesteld. Verder moeten bij scholen die nog niets hebben geregeld, zo snel mogelijk bso-boxen – «blije dozen» – worden neergezet.

Voor de oplossing van het personeelsprobleem op korte termijn zouden afgestudeerde pabo’ers zonder werk moeten worden aangezocht en ook opa’s, oma’s en bijstandsmoeder kunnen worden ingezet. Zij moeten natuurlijk goed worden begeleid, maar kunnen als ervaringsdeskundigen goed werk doen.

Mevrouw Van Gent heeft voor de staatssecretaris een EHBSO-koffertje samengesteld met verschillende instrumenten en een beschrijving van de voorgestelde maatregelen. Het is hoog tijd dat er iets wordt geregeld en de staatssecretaris mag zich nu niet verschuilen achter een verwijzing naar Prinsjesdag. Op 1 november moet dit probleem zijn opgelost. Wil zij dit toezeggen? Misschien moet zij het voorbeeld volgen van de minister van OCW die al heeft aangekondigd dat hij de begroting voor volgend jaar zal wijzigen.

Mevrouw Van Gent overhandigt het koffertje aan de staatssecretaris.

Mevrouw Gesthuizen (SP) stelt vast dat het probleem van de wachtlijsten voor de buitenschoolse opvang lange tijd niet is onderkend. Er werd niet geluisterd naar de signalen uit het veld dat er te weinig tijd was om de opvang goed te regelen voor 1 augustus 2007. Het kabinet weigerde om tot uitstel over te gaan. Zij concludeert dat het vooral wordt geleid door scoringsdrang, anders had het wel andere keuzes gemaakt.

In april jongstleden heeft de SP-fractie schriftelijke vragen gesteld over de knelpunten die de voor- en naschoolse opvang per 1 augustus zou opleveren. De staatssecretaris antwoordde dat zij geen reden zag om de invoeringsdatum op te schorten. Zij voegde hieraan toe dat uitstel niet in het belang van de ouders zou zijn. Is het wel in het belang van de ouders om hen nu, terwijl zij hun dagindeling op de beloofde opvang hebben gebaseerd, die opvang te ontzeggen? De taskforce komt tot de conclusie dat het tijdpad voor de invoering te kort was en dat er geen oplossing op korte termijn mag worden verwacht.

Mevrouw Gesthuizen is van mening dat de opvang al te gemakkelijk op het bordje van de scholen is gelegd. Niet alleen het onderbrengen van kinderen voor en na schooltijd is van belang. Alleen als de voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar op elkaar aansluiten, krijgen zij optimale ontwikkelingskansen, kan de integratie worden bevorderd, kunnen alleenstaande of beide ouders zorg en arbeid combineren en kan het leren binnen en buiten de school een eenheid worden. Daarvoor is kwaliteit nodig, maar het plan is mislukt. Er zijn lange wachtlijsten en veel knelpunten en dan komt de kwaliteit in de knel.

Het was dus niet erg verstandig om de scholen op te zadelen met de gevolgen van de scoringsdrift van de politiek. Wie heeft de regie? Welke middelen en mogelijkheden hadden schoolbesturen om opvang af te dwingen bij private kinderopvangorganisaties? Verwachtte het kabinet echt dat scholen erin zouden slagen in minder dan geen tijd een eigen opvangorganisatie op poten te zetten?

Vanwege de grote economische en sociale waarde van opvang en gelet op de huidige omstandigheden moet de overheid, i.c. de gemeente, waar nodig de regie overnemen. Waar wachtlijsten en knelpunten zijn, moeten voortaan en voor zo lang als nodig, de gemeenten verantwoordelijk worden gesteld voor de opvang en niet de scholen. Ook de taskforce vindt dat gemeenten het verschil kunnen maken. De gemeente Amsterdam schrijft in een knelpuntennotitie van augustus 2007 dat gemeenten veel kunnen doen aan de oplossing van het personeelsprobleem. Zo kan de stedelijke overheid tijdelijke boventalligheid faciliteren en de Dienst werk en inkomen inzetten om mensen met ervaring en affiniteit in het onderwijs op te sporen en via een kort scholingstraject aan het werk te krijgen in de opvang. Het is voor gemeenten ook eenvoudiger om geschikte ruimten voor de opvang te vinden. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Ook de rijksoverheid kan veel doen om de aantrekkelijkheid van het werken in de opvang te vergroten. Kent de staatssecretaris het advies Combinatiefuncties van juli 2007 dat is overgenomen in het beleid voor de Operatie Jong? Het vorige kabinet had de ambitie om 1000 extra combinatiefunctie tot stand te laten komen? Wat is hiervan terecht gekomen?

Desgevraagd merkt mevrouw Gesthuizen op dat zij het een goede suggestie vindt om de begroting op dit punt nog eens onder de loep te nemen. De overheid heeft dit probleem veroorzaakt en moet het daarom ook zelf oplossen.

Volgens de heer Bosma (PVV) is er een simpele oplossing voor dit probleem: of je doet het niet of je doet het goed. Hij herinnert eraan dat de motie-Van Aartsen/Bos destijds als een duveltje uit een doosje kwam om – terecht – een einde te maken aan het gesleep met kinderen. De Groep Wilders heeft daar toen echter tegen gestemd, omdat zij grote twijfels had over de uitvoerbaarheid van dit plan en omdat de bedragen die ervoor werden uitgetrokken uiterst mager waren.

Er kunnen sowieso vraagtekens worden gezet bij het automatisme waarmee problemen over de muur van de school wordt geworpen. De scholen worden opgezadeld met alle rompslomp van de buitenschoolse opvang. Zij krijgen veel extra werk en de gevolgen laten zich raden. Er zijn lange wachtlijsten en er is een tekort aan arbeidsplaatsen en locaties. Erkent de staatssecretaris dit en wat doet zij om dit probleem op te lossen? Wat vindt zij überhaupt van de bevindingen van de taskforce? Die komt tot de conclusie dat geld niet het grootste probleem is; er is vooral een tekort aan personeel en locaties. Hoe denkt zij hierover?

Een wethouder van de gemeente Enschede heeft geopperd dat de oplossing van dit probleem veeleer een taak is van de gemeenten die er bijvoorbeeld voor kunnen zorgen dat er een grote groep bijstandsgerechtigden wordt omgeschoold opdat zij kunnen worden ingezet in de buitenschoolse opvang. Kan dit verlichting brengen? De organisatie van de buitenschoolse opvang zou sowieso een taak van de gemeenten moeten zijn en niet van de toch al zwaar belaste basisscholen. Wordt het niet eens tijd dat de sterkste schouders de zwaarste lasten gaan dragen?

De heer Bosma vraagt of een plicht van scholen om buitenschoolse opvang aan te bieden wel de beste weg is. Vooral buiten de grote steden is er minder vraag en wordt vaak gebruik gemaakt van oppashulpen en gastouders. Veel scholen bieden ook geen buitenschoolse opvang aan. Hebben die toch de voorbereidingsvergoeding ontvangen?

De MOgroep heeft voorgesteld om uniforme schooltijden in te voeren om de buitenschoolse opvang te vergemakkelijken. Hoe denk de staatssecretaris daarover? Kunnen de brede scholen een oplossing bieden?

Het was te verwachten dat er wachtlijsten zouden ontstaan, zo meent mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie). Die zijn het logische gevolg van de vliegende haast waarmee de motie-Van Aartsen/Bos is uitgevoerd. De taskforce concludeert dat het ambitieuze tijdpad te kort was voor een goede implementatie en dat niet mag worden verwacht dat de wachtlijsten op korte termijn verdwijnen.

Zij herinnert eraan dat haar fractie bezwaar heeft gemaakt tegen de wettelijke opdracht en de snelle invoering. De scholen kregen daarmee weer een nieuwe taak die leidt tot een nog verdergaande vermenging van onderwijs, opvoeding en opvang. De scholen zijn voor de uitvoering van die wettelijke taak bovendien afhankelijk van het beschikbare aanbod kinderopvang en voor de huisvesting van de medewerking van de gemeenten. Zij hebben dus een wettelijke verantwoordelijkheid, maar nauwelijks sturingsmogelijkheden.

Nu een meerderheid van de Kamer toch voor de motie heeft gestemd, is het niet meer dan logisch en een kwestie van goed bestuur dat alles op alles wordt gezet om de scholen in staat te stellen hun wettelijke taak uit te voeren. Het plan van aanpak van de staatssecretaris moet boter bij de vis bieden en gebaseerd zijn op een evenwichtige verdeling van verantwoordelijkheden voor de uitvoering. Zij gaat ervan uit dat de staatssecretaris de verantwoordelijkheid van de gemeenten in dit proces onderkent.

Mevrouw Ortega benadrukt dat ouders zelf de eerste en eindverantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding van kun kinderen. Om die verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken, moeten zij zelf kunnen kiezen voor bijvoorbeeld een combinatie van arbeid en zorg, het gebruik van bso of van formele of informele opvang. Daar hoort ook bij dat zij bij de keuze voor informele of geen opvang worden gecompenseerd. De staatssecretaris heeft in een interview gezegd dat ouders de financiële vrijheid hebben om een vorm van kinderopvang te kiezen die het beste bij hen past. Kan zij dit adagium nog wat concreter uitwerken? Het beleidsvoornemen om tweeverdieners die gebruikmaken van informele opvang een betere toegang te geven tot financiële ondersteuning, leidt door de formalisering ervan en de plicht tot inschrijving bij een gastouderbureau tot het rondpompen van geld en veel administratieve rompslomp. Wil de staatssecretaris in haar plan van aanpak voorstellen doen voor een betere toegang tot financiële ondersteuning van de informele opvang?

De snelle invoering van de wettelijke verplichting tot buitenschoolse opvang dreigt tot een eenzijdig aanbod te leiden. De overgang van school naar bso moet zo geruisloos mogelijk verlopen voor het kind. Hoe kan de bestaande diversiteit in het schoolaanbod worden doorgetrokken in de bso? Kunnen ouders voor de bso dezelfde keuzes maken als voor het onderwijs aan hun kinderen? Welke rol kunnen de gemeenten daarin spelen? Nu lijken zij de beschikbare huisvesting te gunnen aan de grootste organisaties omdat die de hoge huren kunnen betalen. Wat betekent dit voor kleine, identiteit gebonden organisaties?

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Buitenschool opvang werd gastouderschap genoemd als het middel en de oplossing voor scholen op het platteland. Uit de conclusie van de taskforce blijkt dat de wachtlijstproblematiek daar het grootst is. Is de staatssecretaris bereid om de opvang via gastoudergezinnen te bevorderen?

De uitvoering van de motie-Van Aartsen/Bos leidt ertoe dat arbeidsparticipatie de norm wordt. Daarmee worden de vaders en moeders tekort gedaan die ervoor kiezen gedurende een bepaalde periode zelf voor hun kinderen te zorgen.

Mevrouw Sterk (CDA) stelt vast dat veel ouders met de handen in het haar zitten nu de verwachtingen over de kinderopvang niet kunnen worden waargemaakt. Uit de rapportage van de taskforce blijkt echter wel dat er heel veel is gebeurd in de afgelopen maanden en daarom is een compliment op zijn plaats voor hen die ervoor hebben gezorgd dat er al veel extra bso-plaatsen zijn gerealiseerd. Heeft de druk op de organisatie van de buitenschoolse opvang nadelige gevolgen gehad voor de kwaliteit ervan?

Zij herinnert eraan dat haar fractie eerder twijfels heeft geuit over de haalbaarheid per 1 augustus 2007 van een buitenschoolse opvang voor alle kinderen die worden aangemeld. Het was te verwachten dat de vraag zou toenemen. De economische groei nam toe en per 1 januari 2007 werd een verplichte werkgeversbijdrage ingevoerd. Hoe kan worden verklaard dat de werkelijke omvang van het probleem pas in de afgelopen twee maanden zichtbaar is geworden? Kon er niet eerder worden geanticipeerd op de wachtlijsten die nu zijn ontstaan? De verwachting is dat het aantal aanmeldingen nog zal toenemen. Hoe kan worden voorkomen dat de problemen nog groter worden?

Mevrouw Sterk vermoedt dat de voorlichting over de invoering op 1 augustus jongstleden te optimistisch was. Ouders hadden de indruk dat zij verzekerd waren van een plek voor hun kind, maar de werkelijkheid is anders. Scholen hebben alleen maar de plicht om buitenschoolse opvang te regelen; ze kunnen die uitbesteden aan een organisatie. De wachtlijsten die vervolgens ontstaan, zijn niet de verantwoordelijkheid van de school. De beeldvorming is echter anders. Hoe kan dit worden verklaard? Een aantal ouders heeft gedreigd naar de rechter te gaan. Welke uitkomst verwacht de staatssecretaris daarvan?

Inmiddels moet alles op alles worden gezet om in samenwerking met het veld de problemen zo snel mogelijk tot een reële omvang terug te brengen. Wat is er gebeurd met het geld dat de scholen hebben gekregen? Heeft iedere school daar een onderwijsondersteunend medewerker voor aangesteld? Wat is resultaat daarvan? Is er veel gebruik gemaakt van de website Schoolopvang? Wat heeft de Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang (WOK) bereikt?

De staatssecretaris zou in aansluiting op de motie-Tichelaar/Rutten met de gemeenten contact opnemen over de huisvesting. Kan zij daar iets over melden?

Mevrouw Sterk benadrukt dat het onderwijsveld bereid moet zijn om zijn verantwoordelijkheid op zich moet nemen. De brede school moet verder worden ontwikkeld en de bso kan daarin worden geïntegreerd. Hoe kan dit anders dan alleen met geld worden gestimuleerd?

Het personeelstekort is een groot probleem. Dit tekort kan op korte termijn alleen met creatieve maatregelen worden opgelost. Is het mogelijk om afgestudeerde pabo-studenten die nog geen baan hebben gevonden, na een korte omscholing in te zetten in de bso? Verder kan dit probleem voor een deel worden opgelost door de inzet van gastouders. Wordt er al van die mogelijkheid gebruikt gemaakt en, zo nee, waarom niet?

De staatssecretaris heeft aangekondigd dat zij in de begroting een reactie zal geven op de bevindingen van de taskforce. Wil zij dan ook concrete doelstellingen formuleren? Een van die doelstellingen zou moeten zijn dat tegen het kerstreces de wachtlijsten zijn gehalveerd. Durft zij die uitdaging aan?

Mevrouw Koşer Kaya (D66) herinnert eraan dat haar fractie de motie-Van Aartsen/Bos heeft gesteund en in het verlengde daarvan zelf moties heeft ingediend, omdat zij van mening is dat er brede scholen moeten komen. Het was toen al duidelijk dat de invoering op knelpunten zou stuiten als de kwaliteit van de gebouwen en het personeel.

Het staat vast dat er hard is gewerkt om de aansluiting met de bso te organiseren. Uit de stukken blijkt dat 97% van de scholen klaar is voor het nieuwe schooljaar. Daarvoor verdienen ze een compliment.

Dit neemt niet weg dat er ook kritischer en verontrustender geluiden uit het veld komen. De MOgroep stelde al in juli jongstleden dat 13% van de aangemelde kinderen niet zou kunnen worden geplaatst bij aanvang van het nieuwe schooljaar en dat het aanbod in de kinderopvang de komende jaren minimaal met de helft zal moeten groeien om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Uit de rapportage van de taskforce blijkt dat het probleem nog groter is en dat meer dan 20 000 kinderen op wachtlijsten van gemiddeld zes maanden staan. Waarom is hier niet eerder werk van gemaakt?

Mevrouw Koşer Kaya kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de ernst van dit probleem niet tot het kabinet doordringt. Het lijkt de bso vooral als een extraatje te beschouwen en niet als een noodzaak. Een goed geregelde kinderopvang in de breedste zin waar kinderen de hele dag terecht kunnen, is een onmisbaar instrument om meer vrouwen aan het werk te krijgen. Dit zal op zijn beurt de emancipatie bevorderen en dat is ook nodig, want het hebben van een partner is geen garantie voor een onbezorgde financiële toekomst. Daarom is het tijd dat alle hens aan dek komt om de voor-, na- en tussenschoolse opvang te regelen en de wachtlijsten weg te werken.

Welke acties onderneemt de staatssecretaris naar aanleiding van de conclusies van de taskforce? Is zij bereid de gemeenten een sterkere rol te geven bij het vinden en faciliteren van huisvesting? Hoe kan worden voorzien in de vraag naar personeel? Ziet de staatssecretaris iets in de door de MOgroep bepleite imagocampagne? Is zij bereid om zich in te zetten voor kwalitatief goed en voldoende geschoold personeel? Er is al gesproken over de mogelijkheid om afgestudeerden van de pabo in te zetten, maar hoe denkt de staatssecretaris over de aanbeveling van de taskforce om tijdelijk locaties en personeel toe te staan die niet aan de eisen van de kinderopvang voldoen? Mevrouw Koşer Kaya wijst erop dat de kwaliteitseisen er niet voor niets zijn. Wordt dit advies van de taskforce overgenomen? Welke kwaliteitseisen kunnen dan worden losgelaten en voor welke periode?

Wanneer kan worden voorzien in een sluitend aanbod van kinderopvangplaatsen? Ook de tussenschoolse opvang moet nu van de grond komen.

In de gemeente Amsterdam is een chaos ontstaan in de voor-, tussen- en naschoolse opvang. De kwaliteit laat veel te wensen over, maar het college ziet geen mogelijkheid om de problemen op te lossen. De gemeente heeft geen dwingende rol en de problemen worden doorgeschoven naar de stadsdelen. Er is gebrek aan regie en aan goed personeel. De andere grote steden kampen met dezelfde moeilijkheden.

Tot slot merkt mevrouw Koşer Kaya op dat de wachtlijstproblematiek voor het einde van het jaar moet zijn opgelost.

Mevrouw Hamer (PvdA) wijst erop dat er met de motie-Van Aartsen/Bos een grote maatschappelijke weerstand is overwonnen. De motie heeft vanaf het eerste moment veel rumoer veroorzaakt. Ze zou overbodig zijn, omdat uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau bleek dat de bso maar mondjesmaat zou groeien. De scholen zouden daardoor worden belast met een taak die niet nodig is. Bovendien zouden ouders toch het liefste kiezen voor informele kinderopvang. Zij is blij dat dit beeld nu is veranderd en dat de kinderopvang nu eindelijk een serieus onderwerp is, want ouders en vooral moeders willen gaan werken. Iedereen die enig debat volgt over arbeidsparticipatie, ontslagrecht, enz. weet hoe hard het nodig is dat vrouwen in Nederland aan het werk gaan. Verder is het positief dat er extra plaatsen zijn ontstaan voor 35 000 kinderen, terwijl de bso eerder kromp door de stijgende kosten.

Zij herinnert eraan dat zij tijdens de behandeling van de wet samen met de heer Balemans twee moties heeft ingediend waarin wordt gevraagd om een meerjarenplan, omdat de behoefte aan buitenschoolse opvang wel degelijk zou groeien. De toename van het aantal kindplaatsen zou niet in een keer kunnen worden verwerkt en zou goed in de tijd moeten worden uitgezet. De taskforce spreekt nu over een netwerkbureau om dit te begeleiden. Het is jammer dat de WOK eerder geen rol van betekenis is toegedacht.

Het tekort van 10 000 kindplaatsen kan wel enigszins worden gerelativeerd. De situatie lijkt niet hopeloos, maar een snelle aanpak is geboden. Mevrouw Hamer is van mening dat kinderen niet langer dan drie maanden op een wachtlijst zouden mogen staan. Zij gaat ervan uit dat de wachtlijsten niet zullen verdwijnen. Als er kinderen afgaan, zullen er weer andere kinderen bij komen, maar er moet wel doorstroming zijn.

Desgevraagd merkt zij op dat zij altijd heeft gezegd dat de uitbreiding van de bso op de weg van de kinderopvang zou moeten liggen, want daar is de benodigde deskundigheid voorhanden. Zij voegt hieraan toe dat haar fractie al sinds jaar en dag pleit voor brede scholen. Deze motie biedt hiervoor een handvat. In de praktijk blijkt nu dat de scholen samenwerken met de kinderopvang en dat is ook de beste manier.

De genoemde moties zijn helaas nog steeds niet uitgevoerd. Er moet nu snel een netwerkbureau worden ingericht dat samen met de scholen, de kinderopvang en de gemeenten de problemen kan aanpakken. Naast de goede initiatieven voor de korte termijn, verdient de lange termijn aandacht. Het duurt veel te lang voordat er brede scholen tot stand komen en bij de planning ervan worden nog steeds veel fouten gemaakt. Bovendien zijn er scholen die geen ruimte beschikbaar willen stellen voor de kinderopvang. Verder kan het aanbod van de kinderopvang wel wat flexibeler worden.

Mevrouw Hamer voelt niets voor ingrepen waarbij wordt getornd aan de kwaliteit van de kinderopvang. De bso kan alleen een succes zijn en blijven als ouders ervan op aan kunnen dat hun kind goed wordt opgevangen.

Zij ziet veel mogelijkheden om nieuw personeel te werven en verwijst in dit kader naar de voorstellen die tijdens de participatietop zijn gedaan.

Zij is het ermee eens dat er nu snel maatregelen moeten worden getroffen. Het probleem kan niet structureel worden opgelost, maar de mensen die nu op de wachtlijst staan, moeten zo snel mogelijk worden geholpen.

De heer Van der Vlies (SGP) neemt met gemengde gevoelens deel aan dit overleg. Hij herinnert zich nog het tumult dat is ontstaan na het debat over de motie-Van Aartsen/Bos, omdat het de vraag was wat de scholen daarmee werd aangedaan. In de motie was aanvankelijk voorzien in een verplichtend karakter voor de scholen en werd de suggestie gewekt dat scholen een en ander in hun eigen ruimten zouden moeten regelen.

Hij zegt dat zijn fractie mogelijkheden zocht en zoekt om het ouderschap in deze samenleving te «promoten», respectievelijk te waarderen. Die wens komt voort uit morele overwegingen, maar er is ook een materiële component. Ondanks de druk van de arbeidsmarkt moeten mensen de ruimte krijgen om ervoor te kiezen om zelf hun kinderen te verzorgen. Daarom was hij niet zo geporteerd voor de motie, ook al omdat hij zag aankomen wat dit voor de scholen zou kunnen betekenen.

Hij sluit zich aan bij de opmerking: je doet het niet of je doet het goed. Nu de wetgever heeft besloten de buitenschoolse opvang tot een wettelijke taak te maken, moet die goed worden uitgevoerd. Dat de uitkomst van die beslissing niet helemaal spoort met de verwachtingen verbaast hem niet. Daarvoor moet nu een oplossing worden gevonden, maar er mag niet gesjoemeld worden met de kwaliteitseisen. De staatssecretaris zal zo kort voor Prinsjesdag weinig concrete mededelingen kunnen doen. Dat is lastig, maar zij kan wellicht wel aangeven wat er op korte termijn mogelijk is.

De heer Van der Vlies vraagt in dit verband aandacht voor het gastouderschap dat naar zijn mening beter in het systeem moet worden ingebracht. Ook in de informele sfeer gebeurt er gelukkig veel, maar dit valt buiten de regeling terwijl gastouders die zich aanmelden, een vergoeding krijgen.

De taskforce wijst erop dat er onduidelijkheden bestaan over de rolverdeling tussen onderwijs, gemeenten en kinderopvang. Daar kan nu al aan worden gewerkt, dat hoeft niet te wachten op Prinsjesdag. De begrotingsbehandeling kan nog wel enige tijd op zich laten wachten. Hij dringt erop aan dat de staatssecretaris in de tussentijd niet stil zit. Overigens is hij van mening dat de scholen zich primair moeten richten op de onderwijstaken. De zorgverlening in en rondom de school is een secundaire taak. Hier zijn ook anderen voor verantwoordelijkheid en die moeten daarop worden aangesproken.

De voorkeur van de ouders gaat uit naar buitenschoolse opvang op maandag, dinsdag en donderdag. Is er een mogelijkheid om hierin sturend op te treden? Natuurlijk kan dit niet worden afgedwongen, maar moet de keuze van de ouder altijd worden gehonoreerd? Is het mogelijk om een betere spreiding over de week te bevorderen? Scholen moeten de ruimte hebben om een wachtlijst in te richten, zeker als ouders zich niet ontvankelijk verklaren voor overleg over een andere spreiding van de opvang over de week. Een dergelijke maatregel kan ook op korte termijn worden ingevoerd. Hij bestrijdt desgevraagd dat hij de oplossing van dit probleem uitsluitend bij de ouders legt, maar in onderling overleg kan er zijns inziens veel worden bereikt. De MOgroep heeft hier toch ook op gewezen.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris stelt vast dat de buitenschoolse opvang ongekend is gegroeid. Na de aanneming van de motie-Van Aartsen/Bos maken ongeveer 55 000 kinderen extra gebruik van de buitenschoolse opvang. Zij bedoelt dit niet als een relativering van het tekort aan opvangplaatsen, maar zegt dit omdat er ook recht moet worden gedaan aan de inspanningen van de scholen, de kinderopvangorganisaties en de gemeenten. In de afgelopen anderhalf jaar is de opvang met bijna 33% gegroeid.

De groei wordt veroorzaakt door een aantal factoren. In de eerste plaats door de economische groei waardoor er sowieso meer gebruik wordt gemaakt van kinderopvang. Verder is de kinderopvang in de afgelopen tijd ook gebruiksvriendelijker geworden, doordat hij goedkoper werd door de verplichte werkgeversbijdrage en de investeringen. Daarnaast wordt kinderopvang «gewoner». Steeds meer ouders vinden het plezierig om gebruik te maken van kinderopvang. De motie-Van Aartsen/Bos heeft die cultuurverandering nog een extra zetje gegeven.

De toenemende vraag naar buitenschoolse opvang is in strijd met verwachtingen die werden geuit in onderzoeken die door het vorige kabinet zijn uitgezet. Over het onderzoek van het SCP is destijds in de Kamer gedebatteerd. De taskforce komt tot de conclusie dat de groei zal doorzetten. Buitenschoolse opvang is een blijvertje en daarom moeten er ook maatregelen voor de langer termijn worden voorbereid.

Er is wel degelijk actie ondernomen, zo vervolgt zij. De basisscholen hebben gezamenlijk een bedrag van 50 mln. gekregen. Uit het onderzoek Klaar voor de aansluiting blijkt dat veel scholen dit geld hebben gebruikt voor de aansluiting met de kinderopvang. Inderdaad geeft een hoog percentage – 97 – van de scholen aan dat per 1 augustus 2007 wordt voldaan aan de wettelijke verplichting. Dit betekent in de praktijk echter niet dat het voor alle ouders nu goed is geregeld, want een school die voldoet aan de wettelijke verplichting, kan wel een wachtlijst hebben omdat er geen locatie is of onvoldoende personeel. De WOK heeft de samenwerking tussen de sectoren versterkt, voorbeelden van «good practices» verzameld en verspreid en studiedagen georganiseerd voor schoolleiders, gemeenten en kinderopvangorganisaties.

De staatssecretaris herinnert eraan dat zij de Kamer in april een brief heeft gestuurd waarin overleg met de gemeenten wordt aangekondigd, omdat toen al de indruk bestond dat er een gebrek aan locaties zou zijn en dat de interne communicatie over de huisvesting in de gemeenten niet altijd goed verliep. Verder is in april de opdracht verstrekt voor een onderzoek naar de omvang van de wachtlijsten. De uitkomsten van dit onderzoek hebben enige maanden op zich laten wachten. In de eerste plaats doordat duidelijk werd dat ouders zich soms dubbel inschrijven. Voor een reëel beeld moesten die dubbeltellingen worden weggefilterd. In de tweede plaats wachten sommige ouders met de aanmelding. De wachtlijsten vertonen daardoor veel dynamiek.

Nadat de Kamer de motie-Tichelaar/Rutte had aangenomen, is aan de commissie Bruins gevraagd om een aanzet te geven voor de oplossing van dit probleem. Op Prinsjesdag worden er voorstellen gepresenteerd, want zo’n plan van aanpak heeft natuurlijk een relatie met de begroting. De aanbevelingen van de commissie-Bruins kunnen een basis vormen voor het plan van aanpak. Hopelijk kan het kort na Prinsjesdag worden besproken en kort daarna in werking treden. In de tussentijd staan de activiteiten niet stil. Zo zal het gesprek met de gemeenten worden voortgezet.

Uit het beleidsprogramma kon al worden opgemaakt dat het aantal combinatiefuncties met 2500 fte zal toenemen. Die beslissing en de mogelijkheid voor scholen om activiteiten in het kader van de brede school te organiseren, maken onderdeel uit van de versterkte inzet voor het concept van de brede school. De staatssecretaris stelt voor om op korte termijn met de Kamer van gedachten te wisselen over de vraag hoe dit concept in de komende jaren een extra impuls kan krijgen. In dit kader kan ook worden gesproken over de tussentijdse opvang en de schooltijden. Het staat de scholen vrij om samen met de ouders vast te stellen welke schooltijden zij binnen de urennormering hanteren. Daar kan dus geen Haagse blauwdruk voor worden verschaft. De ontwikkeling van de brede school zal worden gestimuleerd door ondersteuning van de verschillende modellen die worden beproefd. In Rotterdam bijvoorbeeld is een experiment gaande met de mogelijkheid van een verlengde schooldag. Er moet ruimte zijn voor verschillende modellen opdat kan worden aangesloten bij de lokale behoeften van de school, de kinderen en de ouders.

Het tekort aan locaties kan wellicht voor een deel op korte termijn met een aantal maatregelen worden aangepakt. De MOgroep heeft laten weten dat er in de toekomst 8000 mensen extra nodig zijn voor de buitenschoolse opvang. Aan die vraag kan niet met een druk op de knop worden voldaan. De suggestie om afgestudeerden van de pabo in te zetten of andere groepen mensen die in aanmerking willen komen voor een kort bijscholingstraject zal nader worden onderzocht. Het zal echter niet altijd makkelijk zijn om behoefte en aanbod bij elkaar te brengen.

De staatssecretaris heeft goed verstaan dat er niet aan de kwaliteit mag worden getornd. In dit opzicht is goedkoop duurkoop. Het is verleidelijk om iedere mogelijkheid voor een oplossing aan te grijpen, maar op termijn leidt dit wellicht tot klachten over de kwaliteit. In dit spanningsveld moet nu worden gewerkt. Datgene wat snel kan worden opgelost, wordt aangepakt. Andere maatregelen vergen echter meer tijd.

Zij voelt er weinig voor om opnieuw een datum te noemen waarop de problemen kunnen zijn opgelost zolang niemand zeker weet of die datum kan worden gehaald. Dit zal opnieuw tot teleurstellingen leiden. Zij onderschrijft de opmerking over de omloopsnelheid op de wachtlijsten. Daarom stelt zij voor een monitor op de wachtlijsten in te stellen. Als daaruit blijkt dat de doorstroming stokt, kan er worden bijgestuurd.

De uitkomsten van eventuele rechtszaken moeten worden afgewacht. Overigens is de kinderopvang een marktsector, er is dus geen sprake van een opeisbaar recht. Het kan voorkomen dat al het mogelijke is gedaan om een oplossing te vinden, maar dat het toch niet lukt.

De gemeenten en de GGD’s houden toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang, controleren of het personeel aan de eisen voldoen en of er voldoende ruimte per kind is. Het IWI houdt toezicht op de gemeenten. Verder wordt er onderzoek gedaan naar de proceskwaliteit. De eerste resultaten zullen eind september bekend worden. Hieruit zal blijken hoe de pedagogisch medewerkers, ouders, kinderen, sociale partners en de wetenschap over de kwaliteit van de bso oordelen en over de aansluiting tussen opleiding en praktijk. Op basis van dit onderzoek zullen criteria worden opgesteld voor een goede bso.

Ook de gastouderopvang groeit snel. In het verleden zijn er Kamervragen gesteld over de kwaliteit van deze vorm van opvang. Die wordt nauwgezet gevolgd, want ook hier geldt dat eventuele problemen ertoe kunnen leiden dat het systeem zichzelf uitholt.

In het coalitieakkoord is inderdaad opgenomen dat tweeverdieners die gebruik maken van informele kinderopvang een betere toegang tot financiële ondersteuning krijgen. Hieraan wordt voor een deel tegemoet gekomen in het kindgebonden budget. Verder zal de minister van Financiën een voorstel doen voor een fiscale regeling. Overigens levert het gastouderschap in deze sector een grote bijdrage.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) is niet tevreden. Er is beloofd dat er op 1 augustus jongstleden buitenschoolse opvang beschikbaar zou zijn voor alle kinderen die daarvoor worden aangemeld en die belofte is niet waargemaakt. De staatssecretaris zegt nu toe dat zij wat zij snel kan doen, onmiddellijk zal aanpakken, maar zij vraagt de Kamer ook te wachten tot Prinsjesdag. Waarom noemt zij geen duidelijke streefdatum? Mevrouw Van Gent dringt er met klem op aan dat nu concrete voorstellen worden gedaan. Zij vraagt om een toezegging dat kinderen niet langer dan drie maanden op een wachtlijst staan. Verder vraagt zij om een vervolgoverleg in de week na Prinsjesdag aan de hand van een brief van de staatssecretaris.

Mevrouw Gesthuizen (SP) zegt dat de commissie-Bruins ervan uitgaat dat de problemen voorlopig niet kunnen worden opgelost. Helaas is verzuimd om een eerdere inventarisatie van de problemen te maken en te luisteren naar de geluiden uit het veld. Dan waren de ouders gewaarschuwd en hadden zij andere maatregelen kunnen treffen. Nu wordt gezegd dat de verantwoordelijkheid bij de kinderopvang ligt, maar de wet en de mogelijkheid tot uitvoering ervan kunnen niet worden gescheiden. In de motie-Van Aartsen/Bos wordt gesproken over een verplichting van de scholen, maar wat gebeurt er als de kinderopvang de verantwoordelijkheid die hem is toegedacht, niet neemt of niet kan nemen? Wie dwingt hem dan? Wie heeft de regie? De groei was onverwacht groot, maar waarom is er niet beter geluisterd naar de signalen die al veel eerder werden afgegeven? Waarom is een project met een zo ongewisse uitkomst om het bord van de scholen gekwakt?

Zij vraagt niet alleen een toezegging van de staatssecretaris dat zij de problemen zo snel mogelijk zal oplossen en daarvoor geld beschikbaar zal stellen, zij wil ook horen dat hiervan geleerd is en dat er voortaan niet meer met de rug naar de samenleving wordt geregeerd. Uit het feit dat de staatssecretaris geen nieuwe datum wil noemen, leidt mevrouw Gesthuizen af dat zij de eerdere datum van 1 augustus ook niet zo’n goed idee vond.

De heer Bosma (PVV) is van mening dat bij een plan van aanpak ook data horen waarop resultaat moet zijn geboekt. Nu de staatssecretaris geen datum wil noemen omdat er zo veel partijen bij de oplossing van dit probleem zijn betrokken, lijkt de enige datum waarop er een oplossing kan worden bereikt, sint-juttemis te zijn.

Hij dringt erop aan dat de rol van de gemeenten verder wordt aangezet. Zij kunnen de regie mee voeren want het lijkt er nu toch heel sterk op dat de scholen dit niet aankunnen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie) herhaalt haar vraag over de kleinere identiteitsgebonden bso.

Zij verzet zich tegen een verscherpt toezicht op het gastouderschap in het kader van de informele opvang. Het gaat te ver om opa en oma die bereid en heel goed in staat zijn om op hun kleinkinderen te passen, aan allerlei regels en wettelijke voorschriften te binden, omdat «Den Haag» van mening is dat de kwaliteit van de opvang moet worden bewaakt.

Mevrouw Sterk (CDA) is blij dat nu alle hens aan dek zijn geroepen. De aangekondigde monitor kan een goed instrument zijn om tijdig in te grijpen als de wachtlijsten onverhoeds nog verder groeien.

Het is jammer dat de staatssecretaris niet de uitdaging aanneemt dat voor de helft van de kinderen die nu op de wachtlijsten staan, voor het einde van dit jaar een plaats in de opvang is gevonden. Mevrouw Sterk daagt haar uit om in het plan van aanpak concrete doelstellingen op te nemen.

Ook mevrouw Koşer Kaya (D66) is niet tevreden over het antwoord van de staatssecretaris. Hoe wil zij de problemen oplossen? Welke concrete doelen staan haar voor ogen? Wat is haar politieke ambitie?

Mevrouw Koşer Kaya herinnert eraan dat zij destijds een motie heeft ingediend over de kwaliteit van de opvang, omdat zij ervan overtuigd is dat geen ouder een kind naar de bso zal sturen als de kwaliteit niet deugt. Het is goed dat dit nu verder wordt uitgewerkt.

Ook over het concept van de brede school zijn moties ingediend, opdat er in 2010 een x-aantal brede scholen van start is gegaan. Hoe staat het er nu mee?

In de grote steden zijn de problemen het grootst. Wil de staatssecretaris daar met name naar kijken en dan in het bijzonder naar Amsterdam waar de situatie echt knellend is?

Mevrouw Hamer (PvdA) herhaalt haar pleidooi voor een goede doorstroming van de wachtlijsten waardoor kinderen niet langer dan drie maanden op een plaats in de opvang hoeven te wachten. Zij verwacht overigens dat de wachtlijsten blijven groeien. Daarom is het goed dat er een monitor komt. Zij ziet dit overleg als een eerste gesprek. In latere gesprekken moet ook over de lange termijn worden gesproken. De scholen moeten zich primair richten op het onderwijs en ze moeten de kinderopvang gebruiken om de buitenschoolse opvang uit te voeren. Wil de staatssecretaris toezeggen dat geen kind langer dan drie maanden op een wachtlijst voor bso staat?

Mevrouw Hamer wijst erop dat afgestudeerde pabo’ers gekwalificeerd zijn voor de kinderopvang. Zij kunnen dus waar mogelijk direct worden ingezet, maar zij waarschuwt voor overdreven verwachtingen. De pabo-studenten zijn ook overigens dringend nodig.

De heer Van der Vlies (SGP) sluit zich aan bij het pleidooi voor de facilitering van de informele gastouderopvang. Hij ziet liever geen of zo weinig mogelijk bemoeienis in de privésfeer. Een kwaliteitstoets voor grootouders gaat hem echt te ver.

Het is waar dat de kinderopvang een marktsector is, maar de scholen zijn desgevraagd verplicht om voor voor- en naschoolse opvang te zorgen. Als ze dit zelf niet kunnen of willen doen, moeten ze een engagement aangaan met welke organisatie dan ook. Als die organisatie geen plaats heeft voor de aangemelde kinderen, is het maar de vraag hoe lang dit stand houdt voor de rechter.

Hij is het eens met de opmerking over de inzet van pabo-studenten. Die kan op z’n best een heel tijdelijke oplossing bieden, maar zeker niet structureel.

Hij vraagt tot slot aandacht voor de kleine en de plattelandsscholen, omdat het voor hen nog lastiger is om buitenschoolse opvang te regelen.

De staatssecretaris zegt dat de problematiek van de kleine en plattelandsscholen weliswaar van een andere orde is, maar zeker aandacht verdient. Dit zal in het plan van aanpak tot uitdrukking komen.

Zij hoopt dat de buitenschoolse opvang niet ten prooi valt aan de juridificering die overal in de samenleving plaatsvindt. De relatie tussen de partijen zal daardoor onnodig op scherp komen te staan. Volgens de wet moeten scholen opvang organiseren, maar ze hoeven die formeel niet aan te bieden. Als ze de opvang vervolgens elders aanbesteden en de aanbieder kan niet aan de vraag voldoen, is het de vraag wat dan de uitkomst van een eventuele rechtszaak zal zijn. Zij wil daar nu niet op ingaan.

Er zijn verschillende vormen van informele opvang. De tegemoetkoming in de kosten is een zaak van de minister van Financiën die belast is met de fiscale regelingen. Bij gastouderschap is er sprake van een bestaand systeem in de Wet kinderopvang. Daarom worden er kwaliteitseisen gesteld.

Juist als er een tekort is en iedere aanbieder van kinderopvang welkom is, moet ervoor gezorgd worden dat de kleinere en identiteitsgebonden bureaus hun plek kunnen vinden. Dit zal in de gesprekken met de gemeenten en de scholen naar voren worden gebracht.

De suggestie om scherper te kijken naar de rol die de gemeenten kunnen spelen, is ook door de werkgroep Bruins geopperd en zal zeker worden overgenomen. In Amsterdam is de situatie inderdaad nijpend en inmiddels is er contact met de wethouder. Ook in andere grote steden wordt bezien of en waar er steun nodig is.

De ontwikkeling van de brede scholen verloopt goed. De Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd. Er komen steeds meer brede scholen bij en het is nu de vraag hoe die ontwikkeling verder kan worden verdiept. Door de uitbreiding met 2500 fte combinatiefuncties kan die nog eens worden versterkt.

De staatssecretaris benadrukt dat zij wel concrete voorstellen kan doen bijvoorbeeld voor het aanbod, maar ook dat zij niet kan afdwingen dat daar op een bepaalde manier gebruik van wordt gemaakt. In het plan van aanpak zullen concrete voorstellen worden gedaan voor de oplossing van de problematiek en het bevorderen van de totstandkoming van meer opvangplaatsen. Dit betekent niet dat er een datum kan worden genoemd waarop de problemen zijn opgelost. Die oplossing moet in overleg met de partijen worden gevonden. Natuurlijk wordt alles op alles gezet, maar niemand kan garanderen dat het probleem op 1 november is opgelost.

In het plan van aanpak zal worden ingegaan op een monitor waarmee de doorstroming kan worden gevolgd. Zo zal duidelijk worden hoe lang het verblijf op de wachtlijst zal duren. Dit biedt de ouders duidelijkheid.

Het is een goed voorstel om direct na Prinsjesdag het gesprek te hervatten. Dan kan worden vastgesteld of de ambities van het kabinet voldoende zijn in de ogen van de Kamer. Zij verwacht dat uit dit plan van aanpak zal blijken dat er alles aan wordt gedaan om ervoor te zorgen dat kinderen niet te lang op de wachtlijst staan. De gedachtewisseling van vandaag ziet zij als een inbreng voor de opstelling ten opzichte van het plan van aanpak.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

De voorzitter van de algemene commissie Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Erp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Bommel (SP), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Van Gent (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter en Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Biskop (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Nicolaï (VVD), Bouwmeester (PvdA), Van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Gesthuizen (SP), Karabulut (SP), Graus (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA) en Jan de Vries (CDA).

Naar boven