nr. 145
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 september 2007
1. Inleiding
Met de invoering van de Wet kinderopvang in januari 2005 zijn gemeenten
verantwoordelijk voor het toezicht op de houders van kinderopvangcentra en
gastouderbureaus. Gemeenten laten het toezicht uitvoeren door de GGD. De inspectie
Werk en Inkomen (IWI) beoordeelt in hoeverre het toezicht van de gemeenten
goed functioneert. Bijgaand bied ik u twee rapporten aan die door IWI recent
zijn uitgebracht over de buitenspeelruimte voor kinderen («Buiten Spelen»)
en over de samenwerking van GGD en gemeente bij het gemeentelijk toezicht
op de kinderopvang («Vallen en Opstaan»)1.
2. «Buiten Spelen»
Aanleiding voor dit onderzoek was de IWI-rapportage over de gemeente Utrecht
(toegezonden aan uw Kamer d.d. 12 oktober 2006, TK 2006–2007, 28 447,
nr. 138). Deze gemeente voerde een categoraal gedoogbeleid ten aanzien van
kindercentra met onvoldoende buitenruimte. Dit betekent dat de gemeente collectief
toestond dat Utrechtse kindercentra in strijd met de landelijke normen minder
dan 3 vierkante meter buitenspeelruimte per kind hadden. Na een schriftelijk
verzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was de gemeente
Utrecht bereid per individueel kindercentrum specifiek te handhaven. Dat houdt
in dat de gemeente Utrecht nu maatwerk levert en conform de landelijke normen
handhaaft. Inmiddels is het aantal Utrechtse kindercentra dat niet voldoet
aan de minimum normen verder teruggelopen.
In die context kwam de vraag op hoe vaak het vóórkomt dat
kindercentra onvoldoende buitenruimte hebben en welk beleid de gemeenten in
dat geval voeren.
IWI constateert dat bijna 99 procent van alle kinderopvanglocaties (kinderdagverblijven én
centra voor buitenschoolse opvang) over voldoende ruimte beschikt voor kinderen
om buiten te spelen. Gezien het belang van buitenspelen voor (de
ontwikkeling van) kinderen is dat een verheugend hoog percentage. Negen procent
van de gemeenten heeft te maken metéén of meer kindercentra
met een tekort aan buitenruimte. Een deel van die gemeenten treedt daar niet
altijd adequaat tegen op. Binnen het lopende door OCW gesubsidieerde VNG-project
ter versterking van toezicht en handhaving zal daaraan aandacht worden besteed.
Zo zal de VNG samen met GGD Nederland nog dit jaar een themabijeenkomst op
het gebied van buitenruimte organiseren.
3. «Vallen en opstaan»
IWI onderzocht ook de aansturing van de GGD door de gemeente. Driekwart
van de gemeenten werkt goed samen met de GGD bij de jaarlijkse onderzoeken
die de GGD doet naar de kwaliteit van de kinderopvang en bij de GGD-onderzoeken
van nieuwe kinderopvanglocaties. Maar in een deel van de gemeenten opereren
GGD en gemeente nog te veel als gescheiden organisaties. Vooral de onderlinge
communicatie moet beter. Bijna alle gemeenten controleren de inspectierapporten
van de GGD, maar sommige gemeenten koppelen te weinig terug aan de GGD. Zo
verzuimen ze vaak om de GGD te laten weten of ze de handhavingsadviezen van
de GGD overnemen. De GGD weet dan niet of de gemeente een kinderopvangorganisatie
heeft verplicht om verbeteringen door te voeren. Dit bemoeilijkt het werk
van de GGD-inspecteur.
IWI is van oordeel dat gemeenten meer moeten investeren in het uitvoeren
van de handhavingsfunctie en in betere communicatie met de GGD. Dat is nodig
opdat gemeenten verder kunnen groeien in het nemen van verantwoordelijkheid
voor het toezicht. Ik onderschrijf dat oordeel.
Overigens heeft de inspectie wel de indruk dat de inzet van de gemeenten
groeiend is. Op mijn verzoek gaat IWI de gemeenten die achterblijven benaderen,
zodat zij hun toezicht op de kinderopvang kunnen verbeteren. Daarbij zoekt
de inspectie samenwerking met de VNG. Die kan gemeenten helpen met haar project «Verbetering
Toezicht en Handhaving Wet Kinderopvang».
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. A. M. Dijksma