28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

nr. 138
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2006

Bijgaand bied ik u het rapport «Gedogen of handhaven; onderzoek naar beleid kinderopvang gemeente Utrecht»1 aan dat door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is uitgebracht. In het kader van de Wet kinderopvang is het toezicht op de kwaliteit een verantwoordelijkheid van de gemeenten. IWI beoordeelt in hoeverre het toezicht van de gemeenten goed functioneert. «Gedogen of handhaven» betreft een onderzoek dat IWI op mijn verzoek heeft uitgevoerd naar het beleid van de gemeente Utrecht o.a. ten aanzien van het handhaven van in de kinderopvangsector gebruikelijke normen op het gebied van de buitenspeelruimte.

Uit signalen van onder meer de oudervereniging BOinK bleek dat er mogelijk sprake zou zijn van het niet handhaven van de in de kinderopvangsector gebruikelijke normen ten aanzien van de buitenspeelruimte voor kinderen. De gemeente Utrecht onderschrijft op zich deze normen voor voldoende buitenspeelruimte. Maar de gemeente benoemt de periode van 1-1-2005 tot 1-1-2009 als een overgangsperiode waarin zij een aantal kindercentra in de gemeente blijft toestaan af te wijken van de normen.

IWI acht uitvoering van dit beleid onaanvaardbaar.

Ik onderschrijf de ernst van de situatie. De in de kinderopvangsector gebruikelijke normen voor buitenspeelruimte – die door mij zijn overgenomen in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (Scrt. 2004, 222) – zijn geen bindende regels. De wettelijke norm dat verantwoorde kinderopvang moet worden geboden is dat wel. De gemeente heeft de taak toezicht te houden op de naleving van de wettelijke kwaliteitsnormen. Het huidige beleid van de gemeente Utrecht schiet daarin tekort, aangezien de gemeente met betrekking tot een wezenlijk onderdeel van de kwaliteit van de kinderopvang (buitenspeelruimte) gedurende vier jaar haar toezichtstaak ten aanzien van een categorie kindercentra niet uitoefent.

Daarom heb ik de gemeente Utrecht gevraagd of zij bereid is het categoraal hanteren van een ongedifferentieerde overgangsperiode van vier jaar met betrekking tot de buitenspeelruimte om te zetten in specifiek handhavingsbeleid per kindercentrum, Indien de gemeente gehoor geeft aan dit verzoek geeft zij naar behoren invulling aan haar toezichtstaak. Als ultimum remedium heb ik op grond van de Wet kinderopvang de bevoegdheid om de gemeente Utrecht een aanwijzing te geven. De brief aan Utrecht stuur ik als kopie hierbij.

Gedurende het onderzoek is bij IWI het beeld ontstaan dat de in het rapport beschreven problematiek zich niet tot de gemeente Utrecht beperkt. IWI wil een landelijk onderzoek instellen naar de feitelijke omvang van deze problematiek. Ik onderschrijf dat voornemen en heb IWI gevraagd daarbij te betrekken in hoeverre gemeenten gerichte acties hebben ondernomen om, al dan niet via handhaving, deze situaties terug te dringen of te beëindigen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven