Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 28447 nr. 134 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 28447 nr. 134 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 augustus 2006
Met deze brief informeer ik u over de volgende onderwerpen met betrekking tot kwaliteit van kinderopvang en het toezicht daarop:
1. resultaten onderzoek naar de oorzaken van de in 2005 gemeten kwaliteitsdaling,
2. stand van zaken onderzoek door het NCKO,
3. tranche 2006 Subsidieregeling kinderopvang en subsidieproject kwaliteitsimpuls voor BOinK, Branchevereniging en MOgroep,
4. bescherming oudercommissieleden/motie-Hamer,
5. onderzoeksresultaten dr. P. Leach.
1. Resultaten onderzoek naar de oorzaken van de in 2005 gemeten kwaliteitsdaling
In mijn brief van 12 september 20051 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van een landelijke meting naar de proceskwaliteit2 van kinderdagverblijven door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO). Het NCKO heeft een daling geconstateerd in de proceskwaliteit begin 2005 ten opzichte van eerdere metingen in 1995 en 20013. Ik heb vervolgens drie acties ondernomen om deze trend om te buigen: het aanspreken van de sector op hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hun aanbod, het versterken van het toezicht en de handhaving en het uitvoeren van nader onderzoek naar de oorzaken van de gemeten kwaliteitsdaling en naar mogelijkheden voor verbetering. Hierbij bied ik u het resultaat van dit onderzoek aan4.
De onderzoekers hebben de meningen en ervaringen van een groot aantal sleutelfiguren in kaart gebracht: vertegenwoordigers van landelijke organisaties, leidsters en directeuren, stagebegeleiders en GGD-inspecteurs en leden van oudercommissies. Daarnaast is door de onderzoekers gekeken naar de door het NCKO gehanteerde onderzoeksmethodiek. (Zie voor het NCKO-onderzoek ook § 2).
Ondanks de sterke groei en grote veranderingen in de sector van de afgelopen jaren en de daarmee samenhangende druk op de kwaliteit, komt uit het onderzoek naar voren dat de verdere professionalisering van de kinderopvangsector positieve ontwikkelingen laat zien. Dit betreft verbeteringen in de accommodatie, veiligheid, arbeidsomstandigheden en versterking van de rol van de ouders.
Voor de geconstateerde knelpunten bevat het rapport aanbevelingen voor de toekomst.
Deze aanbevelingen zijn unaniem onderschreven door de klankbordgroep die het onderzoek begeleidde, waarin vertegenwoordigd waren ABVAKABO FNV, BOinK, de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang, GGD Nederland, Maatschappelijk Ondernemers Groep, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Inspectie Werk en Inkomen.
De aanbevelingen zijn geformuleerd voor kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar, maar zijn ook toe te passen op buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar.
De aanbevelingen zijn onderverdeeld in drie clusters. Per cluster geef ik een beknopte reactie.
a) verbeteren van de pedagogische kwaliteit
Aanbevolen wordt onder meer dat de sector kinderopvang een visie ontwikkelt op de ontwikkeling van kinderen en op de pedagogische omgeving die de kinderopvang daarvoor moet bieden.
Deze aanbeveling past wat mij betreft prima binnen de vier uitgangspunten voor pedagogisch beleid zoals die zijn geformuleerd in de Memorie van toelichting bij de Wet kinderopvang: voldoende mogelijkheden voor de sociale ontwikkeling van de kinderen, voldoende mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling van de kinderen, voldoende (sociaal-emotionele) veiligheid en overdracht van normen en waarden. Deze uitgangspunten zijn door de sector overgenomen in het Convenant kwaliteit kinderopvang. Kinderopvang levert een belangrijke bijdrage aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en is dus meer dan alleen «opvang». Een heldere visie kan de organisaties helpen daaraan invulling te geven en duidelijkheid bieden aan de ouders over doel en werkwijze van de kinderopvang.
Ook wordt aanbevolen dat de sector in samenwerking met de toegepaste wetenschap instrumenten ontwikkelt voor het meten van de pedagogische kwaliteit.
In dit kader wil ik opmerken dat aan een dergelijk instrument wordt gewerkt: het onlangs door mij toegekende vervolgtraject van het NCKO (zie § 2) voorziet in de ontwikkeling van een aangepast meetinstrument dat de kinderopvangorganisaties zelf kunnen hanteren voor het meten van de eigen kwaliteit. Vanzelfsprekend wordt het kinderopvangveld daarbij betrokken.
b) verbeteren van de afstemming tussen de opleidingen en de praktijk
Op dit terrein zijn een viertal aanbevelingen geformuleerd aan de opleidingen en de sociale partners in de kinderopvang.
Ik constateer dat sociale partners en opleidingen landelijk al veel doen aan onderlinge afstemming. Een goed voorbeeld daarvan is het nieuwe kwalificatieprofiel pedagogisch werker kinderopvang. Regionaal moet echter de invulling plaatsvinden tussen regionale ROC’s en kinderopvangorganisaties. Dit kan vaak nog veel beter.
Een prima voorbeeld – dat navolging verdient – is het convenant dat afgelopen voorjaar daarover in de Haagse regio is afgesloten tussen het Mondriaan-college en acht kinderopvangorganisaties. Dit convenant voorziet in gastcolleges door mensen uit de praktijk, stages van docenten in kindercentra en betere begeleiding voor stagiaires in de kinderopvang.
Belangrijk is om als opleidingen en sector samen de sector kinderopvang als een aantrekkelijke en professionele werkomgeving te profileren waarin minder de nadruk op de verzorging en meer op de bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen wordt gelegd. De sector kinderopvang heeft er naar de toekomst toe alle belang bij om gezamenlijk op te trekken met de opleidingen. Zo kan ook worden ingespeeld op mogelijke toekomstige discrepanties op de arbeidsmarkt.
De laatste aanbeveling roept de overheid (SZW, VNG en GGD Nederland) op het toezicht op de kinderopvang door de GGD meer op basis van risicoanalyse te laten plaatsvinden.
Ik constateer dat het huidige toezichtstelsel de mogelijkheid biedt extra aandacht te besteden aan kinderopvangorganisaties die slecht presteren. De GGD heeft echter in het huidige wettelijke kader weinig mogelijkheden om organisaties die het goed doen (op onderdelen) minder of minder vaak te inspecteren. Aangepast toezicht bij gecertificeerde kinderopvangorganisaties zou zo’n mogelijkheid kunnen zijn. Al eerder1 heb ik uw Kamer laten weten daarvan een voorstander te zijn. Inmiddels loopt onderzoek om de mogelijkheden daarvoor in kaart te brengen; begin 2007 kan dat gereed zijn.
De sector heeft alle aanbevelingen unaniem onderschreven en voor een deel al omgezet in concrete projecten. Ik heb er alle vertrouwen in dat deze aanbevelingen ook verder in de praktijk worden opgevolgd en zal de verantwoordelijke partijen daarop blijven aanspreken.
2. Stand van zaken onderzoek door het NCKO
Het NCKO heeft, eerst met subsidie van VWS en later met subsidie van SZW, vanaf november 2002 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de Nederlandse kinderdagverblijven. Daartoe werd eerst een inventarisatie uitgevoerd van afgesloten en lopend onderzoek. Vervolgens is gewerkt aan de ontwikkeling van een standaardinstrument voor het meten van de proceskwaliteit. Daarnaast heeft het NCKO in 2005 een landelijke meting naar de proceskwaliteit van dagopvang uitgevoerd.
In het thans lopende project van het NCKO was voor voorjaar 2006 opnieuw een landelijke kwaliteitsmeting voorzien. In overleg met het NCKO heb ik echter besloten deze tweede kwaliteitsmeting te verplaatsen naar de tweede helft van 2007, te beginnen in het voorjaar en doorlopend tot het eerste kwartaal van 2008. Zo zit er voldoende tijd tussen de meting van 2005 en de nieuwe meting om het effect van de ingezette verbeteracties voor kwaliteit van kinderopvang te kunnen meten. Tot aan de start van de nieuwe meting werkt het NCKO verder aan de ontwikkeling en validatie van een zowel theoretisch als empirisch goed onderbouwd Nederlands standaardinstrument voor de meting van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang.
Bij de komende landelijke kwaliteitsmeting zal tevens rekening worden gehouden met de aanbevelingen uit het onderzoek van Bureau Bartels. De steekproef voor de landelijke kwaliteitsmeting wordt uitgebreid (van 50 groepen naar 210) en er wordt extra aandacht besteed aan het aantal observatoren en aan de presentatie van de uitkomsten.
Vanzelfsprekend doe ik uw Kamer de resultaten van de tweede meting in de loop van 2008 toekomen.
3. Tranche 2006 van de Subsidieregeling kinderopvang en subsidieproject kwaliteitsimpuls voor BOinK, Branchevereniging en MOgroep
Naast het onderzoek naar de oorzaken van de gemeten daling in proceskwaliteit kinderopvang heeft het kabinet structureel € 5 miljoen vrijgemaakt voor de verbetering van de kwaliteit van kinderopvang en het toezicht daarop. Hiermee zijn de tweejarige projecten van GGD Nederland en VNG gefinancierd en is het budget voor de Subsidieregeling kinderopvang 2006 opgehoogd naar € 6 miljoen. Ik verwijs u hiervoor verder naar mijn brief van 31 oktober 20051.
In tranche 2006 van de Subsidieregeling kinderopvang zijn in totaal 32 projecten gesubsidieerd, waarvan elf projecten direct gericht zijn op de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Voor deze elf projecten is in totaal € 2 miljoen beschikbaar. Als voorbeeld noem ik het project van Kinderopvang DAK, dat in samenwerking met het Landelijk Pedagogenplatform Kinderopvang werkt aan de ontwikkeling van een landelijk pedagogisch curriculum. En het project van Stichting HKZ, waarin het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn onder ouders en kinderopvangorganisaties centraal staat. Dit laatste project wordt begeleid door de brancheorganisaties kinderopvang, BOinK, VNG en het NIZW.
Daarnaast heb ik subsidie gegeven aan BOinK, de Branchevereniging en de MOgroep voor drie samenhangende, elkaar aanvullende projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg van 26 januari jl. informeer ik u hierbij over deze projecten. De projecten starten per september a.s. (Branchevereniging en MOgroep) en oktober a.s. (BOinK) en duren 18 maanden. Bij alle drie projecten spelen de mogelijkheden voor verbetering van de (proces)kwaliteit in kinderdagverblijven, zoals geformuleerd door Bureau Bartels (zie § 1), een belangrijke rol. De doelstelling van het project van BOinK is het vergroten van de invloed van oudercommissies op de verdere verbetering van de proceskwaliteit kinderopvang. De Branchevereniging gaat de aansluiting tussen pedagogisch beleid, de daarin beschreven pedagogische doelen en het handelen daarnaar versterken. Doelstelling van de MOgroep is o.a. het versterken van de aansluiting tussen opleiding en de praktijk, en het implementeren van de aanbevelingen uit het Bartels-onderzoek naar de oorzaken van de kwaliteitsdaling voor zover de kinderopvangsector daarbij aan zet is. De drie partijen zullen bij de uitvoering van de projecten onderling samenwerken en afstemmen.
4. Bescherming oudercommissieleden/motie-Hamer
Wat betreft de uitvoering van de motie-Hamer2, waarbij de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze bescherming van oudercommissies het beste geregeld kan worden, zoals bijvoorbeeld door een landelijke klachtenkamer speciaal gericht op oudercommissies dan wel via vormen van zelfregulering, bericht ik u als volgt.
BOinK, de Branchevereniging en de MOgroep hebben mij tijdens een bestuurlijk overleg d.d. 22 maart jl. medegedeeld gezamenlijk een standpunt in te willen nemen over de uitvoering van motie-Hamer. Ik heb dit initiatief toegejuicht, partijen dienen zelf de regie te nemen waar dit mogelijk is. Daarnaast ben ik van mening dat een juridische oplossing voor dit onderwerp niet de juiste is. Ik heb inmiddels begrepen dat partijen hierover in bespreking zijn, maar nog geen gezamenlijk standpunt over deze motie hebben ingenomen. Ik heb partijen recent schriftelijk verzocht uiterlijk half september mij over de uitkomst van de besprekingen te berichten.
5. Onderzoeksresultaten dr. P. Leach
De heer Van der Vlies heeft tijdens het algemeen overleg van 11 oktober 2005 gevraagd naar het onderzoek van dr. P. Leach over de effecten van kinderopvang. Dr. P. Leach werkt samen met Professor K. Sylva en Professor A. Stein aan het onderzoeksproject «Families, Children and Childcare». Het gaat hier om een longitudinaal onderzoek waarvan niet duidelijk is welke datum er wordt aangehouden ten aanzien van een eindrapportage. In de verantwoording benadrukken de onderzoekers dat het hier een onderzoek betreft naar de Engelse situatie en dat de resultaten niet één op één kunnen worden toegepast op andere (Europese) landen. De onderzoeksvraag luidt: «to examine the short and longer-term effects of childcare on children’s development in the first five years. The research outcomes considered include health and growth; social and emotional development and cognitive and educational development».
Het project «Families, Children and Childcare» is een paraplu voor een aantal deelonderzoeken die door verschillende onderzoekers worden uitgevoerd. Onduidelijk is of er op een zeker moment nog een bundeling zal plaats vinden. In mei van dit jaar zijn de eerste resultaten bekend gemaakt. Dit betrof de volgende deelonderzoeken:
1. Een onderzoek naar 57 werkende moeders met kinderen van jonger dan 7 maanden. In dat onderzoek werd hen gevraagd naar de redenen om weer te gaan werken en hun gevoelens bij de opvang van hun kinderen.
2. Een kwalitatief onderzoek naar de mate van vertrouwen in de opvang van kinderen jonger dan 6 maanden door anderen dan de moeders.
3. Een onderzoek naar de factoren die een rol kunnen spelen bij het negatief uiten van emoties. 179 moeders van kinderen van 3 maanden oud werden hier geïnterviewd.
Op de site www.familieschildrenchildcare.org is de meest recente informatie te vinden.
Mijn conclusie is dat de informatie die nu beschikbaar is geen antwoord geeft op de vraag naar effecten van kinderopvang op kinderen in Nederland. De onderzoekers geven ook zelf aan dat het een onderzoek naar de Engelse situatie betreft. Het is dan ook zeer de vraag of dit onderzoek in de toekomst een dergelijk antwoord zal geven.
Bij «proceskwaliteit» gaat het om de kwaliteit in de dagelijkse praktijk voor het kind, bijvoorbeeld de kwaliteit van de ruimte en de inrichting, de individuele zorg, taalgebruik, activiteiten en de interacties.
NCKO; Kwaliteit van Nederlandse kinderdagverblijven: Trends in de jaren 1995–2005; augustus 2005.
Bureau Bartels BV; Mogelijkheden voor verbetering van de (proces)kwaliteit in kinderdagverblijven; Amersfoort, 19 juli 2006. Conform de motie-Bakker (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 105, nr. 16) meld ik hierbij dat dit onderzoek voor € 105 374 is aanbesteed.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28447-134.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.