28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

nr. 132
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2006

Met deze brief informeer ik u over de volgende onderwerpen met betrekking tot kinderopvang:

1) antwoord op vraag van mevrouw Örgu over prijstelling bij de gastouderopvang,

2) uitvoering van de motie-Smilde over een beeldvormingscampagne voor kinderopvang (kamerstuk 28 447, nr. 122),

3) uitvoering van motie-Bussemaker/B. de Vries over mantelzorgers en kinderopvang (kamerstuk 30 300 XV, nr. 46),

4) ontwikkelingen naar aanleiding van surseance van KidsConcern,

5) antwoord op vraag van mevrouw Smilde over onderuitputting uitgaven kinderopvangtoeslag in 2005.

1. Prijstelling gastouderopvang

Tijdens het debat (Handelingen der Kamer II,vergaderjaar 2005–2006, nr. 47, blz. 3099–3105) over het verslag van het algemeen overleg kinderopvang d.d. 26 januari 2006, 28 447, nr. 125, heb ik toegezegd in te gaan op een vraag van mevrouw Örgu naar de prijsstelling door een gastouderbureau. Het betreft een vraag van een ouder of de volgende wijze van prijsvaststelling door een gastouderbureau is toegestaan:

• de uurprijs per 2005 voor tweede en volgende kinderen is gelijk aan die van het eerste kind (en is daarmee omhoog gegaan ten opzichte van de situatie vóór 2005);

• het gastouderbureau vraagt aan ouders een jaarschatting van het aantal uren dat zij per week gebruik willen maken van gastouderschap; indien men hiervan af wil wijken moet dat schriftelijk een maand van te voren worden aangevraagd;

• de kosten voor niet gebruikte uren worden niet teruggegeven;

• de uurprijs is afhankelijk van het gebruik: hoe hoger het aantal uren dat men afneemt, des te lager de uurprijs: van € 6,50 per uur bij minder dan 8 uur per week tot € 5 per uur voor 20 uur per week of meer.

Mijn reactie is als volgt: met de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang is marktwerking geïntroduceerd in de sector kinderopvang. Ouders kunnen als marktpartij invloed uitoefenen op het aanbod uit de markt. Wanneer ouders onvoldoende tevreden zijn over een bepaald aanbod in de markt, kunnen zij op zoek naar een ander aanbod. Ouders zijn niet meer afhankelijk van één kindercentrum of gastouderbureau, zoals dat voor de inwerkingtreding van de wet vaak wel het geval was. Wat het gastouderbureau betreft is de ouder niet afhankelijk van een bureau in de buurt; het kan in principe ook een bureau zijn dat elders in Nederland gevestigd is. Zolang de gastouder is aangesloten bij een (geregistreerd) gastouderbureau kan de ouder aanspraak maken op een kinderopvangtoeslag van de overheid.

Vanwege dit principe van marktwerking treedt de overheid niet in de wijze waarop kinderopvangorganisaties tot prijsstelling komen. Wel is er een maximum voor de uurprijs voor de berekening van de kinderopvangtoeslag. In 2006 is de maximum uurprijs voor dagopvang en gastouderopvang van kinderen van 0–4 jaar € 5,72 per uur, en voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang van kinderen van 4–12 jaar € 6,03 per uur. In de praktijk blijkt dat de meerderheid van de kinderopvangondernemers in hun prijsstelling rekening houden met deze maximum uurprijzen. Ook hiervoor geldt echter dat de overheid de prijsstelling niet kan of wil voorschrijven; dit is immers een wezenlijk onderdeel van de vrije markt.

2. Beeldvormingscampagne/motie-Smilde

Mede in vervolg op de motie-Smilde, waarin de regering en brancheorganisaties om een voorlichtingsoffensief worden verzocht (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 447, nr. 122), voert SZW een campagne om de hoogte van de ouderbijdrage voor kinderopvang extra onder de aandacht van ouders te brengen. Dit zal gebeuren via advertenties in bladen en tijdschriften, via banners op relevante internetsites, via de sites www.toptijd.nu en www.senmagazine.com en via artikelen in huis-aan-huis bladen. In het onlangs verschenen blad Working girls, dat gericht is op de mediterrane vrouw, is ook aandacht besteed aan de hoogte van de ouderbijdrage onder de titel «de mythe ontkracht: kinderopvang is niet duur!».

Daarnaast zullen brancheorganisaties een campagne voeren over de beeldvorming met betrekking tot kinderopvang. Deze campagne zal met name gericht worden op het beïnvloeden van niet-gebruikers.

3. Mantelzorgers en kinderopvang/motie-Bussemaker/B. de Vries

Tijdens de begrotingsbehandeling 2006 hebben de leden Bussemaker en B. de Vries een motie ingediend (Kamerstukken II, 2005–2006, 303 000 XV, nr. 46), waarmee de regering wordt verzocht mantelzorgers als gemeentelijke doelgroep onder de werking van de Wet kinderopvang te laten vallen.

Met u ben ik van mening dat mantelzorgers een waardevolle bijdrage aan onze maatschappij leveren en belangrijke steun verlenen aan een groot deel van de bevolking. Daarom is de Wet kinderopvang ook zo vormgegeven dat mensen die (mantel)zorg en arbeid combineren in aanmerking kunnen komen voor kinderopvangtoeslag. Op dit moment voorziet de Wet kinderopvang reeds in een aanspraak op kinderopvangtoeslag door mantelzorgers op de volgende wijze:

1) Mantelzorgers die betaalde arbeid en zorg combineren, kunnen voor meer uren kinderopvangtoeslag aanvragen dan strikt noodzakelijk is voor het verrichten van betaalde arbeid. Ook werknemers die tijdelijk zorgverlof opnemen om mantelzorg te verrichten, kunnen aanspraak blijven maken op kinderopvangtoeslag.

2) Mantelzorgers die mantelzorg verrichten op basis van een persoonsgebonden budget, ontvangen hierdoor inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Er is sprake van een arbeidsrelatie, waardoor automatisch aanspraak op kinderopvangtoeslag ontstaat.

De Wet kinderopvang met als uitgangspunt het combineren van arbeid en zorg, stelt aldus een belangrijk deel van de mantelzorgers in staat om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag.

Het verder uitbreiden van de groep mantelzorgers is naar mijn mening geen wenselijke situatie, omdat dit zou betekenen dat het principiële uitgangspunt van het combineren van arbeid en zorg wordt losgelaten. Tevens zal een brede definitie van het begrip mantelzorgers budgettaire risico’s met zich meebrengen.

Concluderend acht ik het niet noodzakelijk een wetswijziging voor te bereiden die mantelzorgers als nieuwe doelgroep onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid zal brengen.

4. Ontwikkelingen naar aanleiding van surseance van KidsConcern

Bij brief van 20 februari 2006 (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 447, nr. 126) heb ik u gemeld bereid te zijn steun te verlenen aan een regeling van branchepartijen in de kinderopvang ter schadeloosstelling van door KidsConcern gedupeerde ouders. Als voorwaarde heb ik daarbij gesteld dat de branche eveneens een eigen financiële inbreng moet leveren. Op 13 juni 2006 hebben branchepartijen mij ervan op de hoogte gesteld dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over een regeling voor de KidsConcern problematiek. Zij willen zich wel inzetten voor een regeling voor toekomstige gevallen.

Door dit standpunt is de intentieverklaring van branchepartijen van 16 februari 2006, die uitging van het treffen van faciliteiten voor zowel oude, als nieuwe schadegevallen, komen te vervallen. Daarmee valt ook de basis weg onder mijn aanbod aan partijen dergelijke faciliteiten door toedoen van het Waarborgfonds kinderopvang financieel te ondersteunen.

Ik heb vervolgens partijen opgeroepen met een nieuw plan te komen dat past binnen de kaders van de hierboven genoemde intentieverklaring d.d. 16 februari jl..

5. Onderuitputting uitgaven kinderopvangtoeslag in 2005

Tijdens het AO van 13 juni jl. over het wetgevingsoverleg Jaarverslag 2005 van SZW heeft mevrouw Smilde een vraag gesteld over de oorzaak van de onderuitputting van € 101 miljoen van de uitgaven met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Zij vroeg zich daarbij af of de onderuitputting mede veroorzaakt zou kunnen zijn doordat mogelijk ouders uit de lagere inkomensgroepen minder gebruik zouden zijn gaan maken van formele kinderopvang wegens de bijbehorende administratieve lasten.

Mijn antwoord op deze vraag is als volgt: in het Jaarverslag 2005 is uiteengezet wat de mogelijke oorzaken van de onderuitputting zijn. Daarbij is vermeld dat een volledige analyse van het verschil tussen raming en realisatie pas kan worden gegeven wanneer de definitieve gegevens bekend zijn, na de verwerking van de definitieve opgaaf tegemoetkoming kinderopvang door de Belastingdienst/Toeslagen. In verband met het feit dat ouders tot 1 april 2006 de tijd hadden om de definitieve opgaaf bij de Belastingdienst/Toeslagen in te dienen (behoudens de ouders die uitstel van inkomsten belasting hebben), en de tijd die de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft voor de verwerking en controle van de definitieve opgaven, kan in september een eerste beeld verkregen worden van de definitieve gegevens.

Wat betreft de mogelijkheid dat lagere inkomens in 2005 minder gebruik zijn gaan maken van kinderopvang wegens administratieve lasten merk ik het volgende op. Ik heb, om de gevolgen van de invoering van de wet op gebruikers van kinderopvang in kaart te brengen, in 2005 onderzoek onder de (eind 2004) «bestaande gebruikers» van formele kinderopvang laten verrichten. Ik heb uw kamer over de uitkomsten van dit onderzoek bericht op 28 februari dit jaar (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 447, nr. 128). Uit dit onderzoek blijkt, dat de Wet kinderopvang voor het merendeel (85%) van de bestaande gebruikers van formele kinderopvang geen gevolgen heeft gehad voor het gebruik van kinderopvang. Van de bestaande gebruikers heeft – mede door de Wet kinderopvang – 7,5% het gebruik verminderd, geeft 6% aan gestopt te zijn, en heeft 1,4% het gebruik vermeerderd. De ouders die het gebruik van formele kinderopvang hebben verminderd of hebben stopgezet, zijn relatief vaker te vinden in de midden- en hogere inkomensgroepen. De ouders die aangeven het gebruik mede wegens de wet te hebben vermeerderd, zijn relatief vaker te vinden in de lagere inkomensgroepen (belastbaar gezinsinkomen tot € 30 000 euro per jaar).

Op basis van deze gegevens concludeer ik dat er geen indicatie is dat lagere inkomens minder gebruik zijn gaan maken van formele kinderopvang wegens de administratieve lasten door de Wet kinderopvang.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven