28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

nr. 128
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2006

Hierbij bied ik de eindrapportage aan van «De klant in beeld; Wet kinderopvang en de gevolgen voor de gebruikers»1. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Vyvoj in opdracht van SZW.

Daarnaast ga ik in deze brief in op het heden aan u aangeboden rapport van het SCP: «Hoe het werkt met kinderen, moeders over kinderopvang en werk». Het SCP heeft dit onderzoek op eigen initiatief uitgevoerd, met een financiële bijdrage van SZW.

Beide onderzoeken richten zich op de periode 2004 en 2005, de periode waarin de Wet kinderopvang werd ingevoerd. Daarbij zij opgemerkt dat de economische groei in deze jaren (2004–2005) met 1,2% BBP ruim onder het gemiddelde lag van 2,2% in de afgelopen vijftien jaar (1991–2005). Het gebruik van kinderopvang hangt sterk samen met de conjunctuur. De vraaguitval bij kinderopvang in 2005 moet ook in die context worden bezien. In beide onderzoeken zijn ouders met kinderen tot 12 jaar geënquêteerd over arbeidsparticipatie en het gebruik van kinderopvang. Het Vyvoj-onderzoek richt zich alleen op gebruikers van formele kinderopvang. Het SCP-onderzoek heeft een bredere groep onderzocht, namelijk een steekproef van (werkende en niet-werkende) moeders met kinderen tot 12 jaar, waarvan een deel (13%) gebruik maakt van formele kinderopvang.

De klant in beeld; Wet kinderopvang en de gevolgen voor de gebruikers (Vyvoj)

Doel van dit onderzoek was de gevolgen van de Wet kinderopvang voor de «bestaande» gebruikers (eind 2004) van formele kinderopvang in beeld te brengen. Daarvoor is een steekproef van meer dan 1000 ouders die eind 2004 gebruik maakten van formele kinderopvang op 3 meetmomenten in 2004 en 2005 geënquêteerd.

Uit het onderzoek blijkt, dat de Wet kinderopvang voor het merendeel (85%) van de «bestaande» gebruikers van formele kinderopvang eind 2004 geen gevolgen heeft gehad voor het gebruik van formele kinderopvang in 2005. Van de bestaande gebruikers geeft 15% aan dat – naast ook andere redenen – de Wet kinderopvang reden was om het gebruik van formele kinderopvang te wijzigen: 7,5% zegt het gebruik verminderd te hebben, 6% zegt gestopt te zijn, en 1,4% geeft aan het gebruik van formele kinderopvang te hebben vermeerderd. Daarbij worden de kosten van kinderopvang het meest als reden voor wijzigingen genoemd.

De ouders die het gebruik van formele kinderopvang hebben verminderd of gestopt, zijn relatief vaker te vinden in de midden- en hogere inkomensklassen, en ook in huishoudens met ontbrekende werkgeversbijdragen.

De ouders die aangeven het gebruik van formele kinderopvang wegens de Wet kinderopvang te hebben vermeerderd, zijn met name te vinden in de laagste twee inkomensklassen (belastbaar gezinsinkomen tot € 30 000 per jaar). Juist voor deze groepen is kinderopvang in 2005 goedkoper geworden.

De onderzoeksopzet maakt het niet mogelijk een uitspraak te doen over veranderingen in het totale volume (inclusief inen uitstroom) aan uren kinderopvang in 2005 ten opzichte van 2004. Doel van het onderzoek was immers de gevolgen voor «bestaande gebruikers» van eind 2004 in kaart te brengen. Wel geeft het onderzoek een indicatie. Het totale volume aan uren kinderopvang is voor de «bestaande gebruikers» met 7,3% gedaald, deels door een effect van de wet, maar deels ook door de natuurlijke uitstroom.

Daarnaast is door middel van een beperkt aanvullend onderzoek een beeld verkregen van de nieuwe instroom in 2006. Het profiel van de nieuwe gebruikers van formele kinderopvang in 2005 wijkt qua inkomen, opleidingsniveau, stedelijkheid en andere aspecten niet af van het profiel van de gebruikers eind 2004. De precieze omvang van de groep nieuwe instroom kon niet exact worden vastgesteld, en wordt door het onderzoeksbureau geschat op 21% tot 32% van de 0–3 jarigen op jaarbasis. Het te verwachten instroompercentage voor de formele kinderopvang van 0–3 jarigen is bij gelijkblijvende omvang van de markt 25% op jaarbasis. De berekeningswijze geeft geen exacte vergelijking, maar kan worden gezien als indicator voor de vergelijking tussen instroom en uitstroom. De omvang van de nieuwe instroom komt overeen met een omvang van instroom zoals verwacht vóór invoering van de Wet kinderopvang.

Hoe het werkt met kinderen; moeders over kinderopvang en werk (SCP)

Doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in overwegingen van moeders om gebruik te maken van (formele en informele) kinderopvang in verband met arbeidsparticipatie. Daarvoor werden 2000 moeders met kinderen van 0–12 jaar in 2004 en 2005 geënquêteerd.

Uit het onderzoek blijkt dat opvattingen over werk en kinderopvang het meest bepalend zijn voor de arbeidsparticipatie van moeders.

In 61% van de huishoudens met kinderen tot en met 12 jaar wordt geen gebruik gemaakt van formele of informele kinderopvang. In ruim de helft van deze huishoudens werkt de moeder niet en zorgt zij zelf voor haar kinderen. In de overige huishoudens stemmen de ouders onderling de werktijden op elkaar af, of werkt de moeder uitsluitend onder schooltijd. Werken in deeltijd biedt deze moeders de mogelijkheid om de zorg voor kinderen grotendeels of geheel in eigen handen te houden Er wordt vaker gebruik gemaakt van informele dan van formele opvang. In 31% van alle huishoudens in dit onderzoek passen familie of bekenden op de kinderen, in 13% van de huishoudens wordt (ook) gebruik gemaakt van formele kinderopvang. Huishoudens met nog niet schoolgaande kinderen maken vaker gebruik van formele opvang dan huishoudens met kinderen op de basisschool (24% versus 7%).

Meer dan de helft van de moeders vindt dat een kind het beste altijd door de eigen ouders kan worden opgevangen. Dit geldt met name voor moeders van basisschoolleerlingen. Het merendeel van de moeders ziet (schoon)ouders en andere familieleden of bekenden als betrouwbare opvangadressen. Het vertrouwen in de formele opvang is geringer; twee op de drie moeders zouden hun kinderen daar liever niet aan toevertrouwen. Sterk naar voren komt in dit onderzoek dat opvattingen over «goede zorg» voor kinderen in relatie tot de zorg die kinderopvang biedt van invloed zijn op de arbeidsdeelname.

Ten tijde van het onderzoek was er voldoende aanbod aan formele opvang. Ook de kosten van kinderopvang komen in dit onderzoek niet naar voren als onoverkomelijk struikelblok om toe te treden op de arbeidsmarkt of meer uren te gaan werken. Gemiddeld genomen beslaan de opvangkosten een kwart van het inkomen van de vrouw en een tiende van het huishoudinkomen.

Het SCP concludeert in de epiloog, dat het van belang is dat het vertrouwen in de formele opvang verder toeneemt. Moeders houden de belangen van hun kinderen heel scherp in de gaten en stellen hoge eisen aan kinderopvang. Zij zullen hun kinderen uitsluitend aan opvang toevertrouwen als zij ervan overtuigd zijn dat de kwaliteit gewaarborgd is en de opvang goed is voor hun kind. Steeds meer moeders hebben het gevoel dat dat bij formele opvang het geval is, getuige het steeds grotere aandeel kinderen dat aan deze opvang wordt toevertrouwd. Maar nog steeds is er een categorie vrouwen voor wie dit niet geldt en die (mede) daarom niet buitenshuis werken.

Beleidsreactie en -maatregelen

De gevolgen van de invoering van de Wet kinderopvang zijn, blijkens het Vyvoj-onderzoek, beperkt gebleven. Wel gaf een deel van de gebruikers- relatief vaker ouders uit de midden en hogere inkomensklassen- aan dat de wet (mede) aanleiding was het gebruik van formele kinderopvang te verminderen. Voor de midden en hogere inkomens waren de kosten voor kinderopvang in 2005 vaak hoger dan in 2004. Dit knelpunt heeft het kabinet vorig jaar al onderkend. Om dit knelpunt op te lossen is met ingang van 1 januari 2006 een intensivering met € 200 miljoen voor de kinderopvang ingezet. Daarvan komt € 130 miljoen direct ten goede aan de ouders uit de midden- en hoger inkomensklassen. Met deze intensivering is dit negatieve inkomenseffect van de wet gerepareerd (zie tabel 1). Ik verwacht dan ook dat het gebruik van formele kinderopvang door deze groepen in 2006 weer aan kan trekken. Daar komt bij dat de arbeidsmarkt zich herstelt. De werkloosheid is inmiddels over haar hoogtepunt heen en de werkgelegenheid groeit in 2006 voor het eerst sinds vier jaar weer. Ook dit zal een effect hebben op het gebruik van kinderopvang. Ik hoor van ondernemers in de kinderopvang ook signalen dat in de laatste maanden sprake is van een aantrekkende vraag.

Tabel 1. Netto huishouduitgaven per jaar voor 3 dagen dagopvang voor 2 kinderen, bij een volledige werkgeversbijdrage

Inkomen200420052006Verschil 2006 –Verschil 2006
1-e ouder2-e ouder   + 130 mln) (+ 130 mln)– 2005(+ 130 mln)– 2004
2/3 modaal1/3 modaal2 0071 7911 401– 391– 606
1 x modaal1/2 modaal3 5733 6132 413– 1 200– 1 161
1 1/3 modaal2/3 modaal5 2335 2793 446– 1 832– 1 787
2 x modaal1 x modaal6 1406 9285 342– 1 586– 799

Naast de overheidsbijdrage in de vorm van een kinderopvangtoeslag, is ook de bijdrage van werkgevers van groot belang voor de financiële toegankelijkheid van kinderopvang. Medio dit jaar wordt de werkgeversbijdrage geëvalueerd. Als bij deze evaluatie blijkt dat er geen zicht op is dat in 2008 90% van de werknemers een volwaardige bijdrage van de werkgevers ontvangt, dan zal het kabinet na overleg met sociale partners een wetsvoorstel indienen om de werkgeversbijdrage voor kinderopvang per 1 januari 2007 verplicht te stellen. Een volwaardige bijdrage houdt in: een vergoeding van ten minste een zesde deel van de kosten voor opvang van kinderen tot en met de basisschoolleeftijd.

Uit het SCP-onderzoek blijkt eens te meer het grote belang van een goede kwaliteit van de kinderopvang. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ouders bij de afweging om gebruik te maken van kinderopvang in de eerste plaats uitgaan van het belang van hun kinderen. Daarbij is goede kwaliteit van de kinderopvang een noodzakelijke voorwaarde. Ik heb u eerder op de hoogte gebracht van de acties die ik onderneem ter bevordering van de kwaliteit van de formele kinderopvang. Jaarlijks is € 5 mln beschikbaar gesteld. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de volgende trajecten:

• Het versterken van het toezicht op de kwaliteit en de handhaving. Ik besteed in totaal € 3 miljoen voor tweejarige projecten bij de VNG en bij GGD Nederland hiervoor.

• Ik heb € 0,3 miljoen gereserveerd voor een project van de MOgroep, de Branchevereniging en BOinK dat beoogt de kwaliteit een impuls te geven.

• Het aanspreken van de sector op haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Een van de thema’s van de Subsidieregeling kinderopvang 2006 is de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hiervoor is in totaal € 2 miljoen beschikbaar.

Tot slot, voor een sluitend dagarrangement is een goede aansluiting tussen scholen en de buitenschoolse opvang van belang. Aan de kwaliteit en samenhang in voorzieningen voor 0 tot 16 jarigen wordt de komende twee jaar ook gewerkt door het stimuleren van vernieuwing en verandering met het programma Dagarrangementen & Combinatiefuncties (€ 100 miljoen). Met de uitvoering van de motie-van Aartsen/Bos wil het kabinet zorgdragen dat ouders kunnen vertrouwen op een sluitend dagarrangement. Het kabinet zal dan ook bij de uitvoering van de motie rekening houden met de motie Ko°er Kaya c.s., waarin de regering verzocht wordt bij de uitwerking de kwaliteit van personeel en opvangvoorzieningen te waarborgen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven