nr. 123
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2006
Op 15 juli 2005 is een brief ontvangen van de Europese Commissie,
waarin de Commissie stelt dat de in artikel 6, derde lid, van de Wet kinderopvang
aan in het buitenland wonende ouders gestelde voorwaarde dat beide ouders
in Nederland dienen te werken om aanspraak te hebben op een kinderopvangtoeslag
strijdig is met artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap (EG Verdrag) betreffende het vrije verkeer van werknemers. Voorts
is de Commissie van mening dat de kinderopvangtoeslag kan worden beschouwd
als een gezinsbijslag in de zin van de artikelen 4, eerste lid, onder h, en
76 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71, aangezien de kinderopvangtoeslag
een overheidsuitkering is ter bestrijding van gezinslasten of ter verlichting
van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.
Na zorgvuldige bestudering van het standpunt van de Commissie kan ik u
thans, mede namens de Staatssecretaris van Financiën verantwoordelijk
voor de uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag
door de Belastingdienst/Toeslagen, meedelen dat ik het standpunt van de Commissie
onderschrijf. De Commissie is hiervan inmiddels op de hoogte gebracht. De
consequentie is dat de Wet kinderopvang moet worden aangepast; een daartoe
strekkende wetswijziging wordt thans voorbereid.
Het standpunt van de Commissie dat artikel 6, derde lid, van de Wet kinderopvang
strijdig is met artikel 39 EG verdrag betekent dat niet langer de voorwaarde
in de Wet kinderopvang kan worden gesteld dat – in het geval de partner
buiten Nederland woont – de beide ouders slechts een aanspraak op een
kinderopvangtoeslag hebben, indien de partner in Nederland werkt of over een
Nederlandse sociale-zekerheidsuitkering beschikt en een reïntegratietraject
volgt. Deze constatering leidt ertoe dat in de Wet kinderopvang een tweetal
wijzigingen wordt aangebracht:
1. in artikel 6, derde lid, wordt de eis, dat de niet in Nederland wonende
partner in Nederland arbeid dient te verrichten, verruimd tot de eis dat deze partner arbeid dient te verrichten in een lidstaat van de Europese
Unie (EU-lidstaat), een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende
de Europees Economische Ruimte (EER-lidstaat) dan wel in Zwitserland;
2. aan artikel 6, derde lid, wordt een bepaling toegevoegd, dat voorzieningen
en socialezekerheidsuitkeringen krachtens de wetgeving van een andere EU-lidstaat,
een EER-lidstaat dan wel Zwitserland, die naar aard en strekking overeenkomen
met de in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, d, e, h, of i van de Wet kinderopvang
genoemde voorzieningen en sociale-zekerheidsuitkeringen, voor de toepassing
van het derde lid daarmee worden gelijkgesteld.
Het standpunt van de Commissie dat de kinderopvangtoeslag op grond van
de Wet kinderopvang een gezinsbijslag is in de zin van Verordening (EEG) nr.
1408/71 leidt tot de conclusie dat het in hoofdstuk 7 van de Verordening opgenomen
coördinatieregime met betrekking tot gezinsbijslagen in grensoverschrijdende
situaties op de Wet kinderopvang zal moeten worden toegepast. Toepassing van
dat regime leidt ertoe dat Nederland in een aantal grensoverschrijdende situaties
een aanvullende vergoeding dient te betalen, indien het bedrag aan Nederlandse
gezinsbijslagen (kinderopvangtoeslag en kinderbijslag op grond van de Algemene
kinderbijslagwet) hoger is dan de gezinsbijslagen waarop betrokkenen recht
hebben in hun woonland.
De wetswijziging en de toepassing van het coördinatieregime van de
Verordening zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 plaatsvinden,
de datum van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus