nr. 107
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2005
Bij de beantwoording van de vragen van het lid Tonkens (Aanhangsel Handelingen
II, 2004–2005, nr. 1011) over de werkgeversbijdragen in de kinderopvang,
heb ik aangegeven dat er in april 2005 een rapportage beschikbaar zou komen
over de werkgeversbijdrage, zoals die was voorafgaand aan de invoering van
de Wet kinderopvang («nulmeting») per 1 januari 2005.
Hierbij treft u deze rapportage aan, die bestaat uit twee onderzoeksrapporten
(van Regioplan beleidsonderzoek en van de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving
UAW van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)1.
Graag maak ik van de gelegenheid gebruik u twee andere onderzoeksrapportages1 aan te bieden. De belangrijkste onderzoeksresultaten
worden hierna per onderzoek kort toegelicht.
Afspraken over kinderopvang in CAO's, stand van zaken
medio 2004 – UAW/ SZW
Van de 123 onderzochte grote CAO's bevat 90% afspraken over kinderopvang.
Van de 160 onderzochte kleinere CAO's bevat 44% afspraken over kinderopvang.
Van alle 283 onderzochte CAO's bevat 64% afspraken over kinderopvang. In paragraaf
5.1 is geconcludeerd dat 81% van het totaal aantal werknemers, dat valt onder
een CAO, aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage voor kinderopvang.
Werkgeversbijdrage kinderopvang, de situatie op de peildatum
1 juli 2004 – Regioplan
Op 1 juli 2004 kon 72,5% van alle werknemers in Nederland aanspraak
maken op een bijdrage voor kinderopvang. Van de werknemers die niet onder
een CAO vallen kon 39% aanspraak maken op een werkgeversbijdrage.
In overleg met de sociale partners is als uitgangspunt genomen dat 80%
van alle werknemers onder een CAO valt. De 72,5% werknemers die een bijdrage
konden krijgen zijn een optelsom van 64,8% werknemers die onder een CAO vallen
(dit cijfer is gebaseerd op het UAW onderzoek: 80% * 81%) en 7,7% werknemers
die niet onder een CAO vallen (dit cijfer is gebaseerd op de Regioplan enquête
onder bedrijven en organisaties: 20% * 39%).
Het aanbod van kinderopvang per eind 2004 – Research
voor Beleid
Het aanbod van kinderopvang eind 2004 is: 124 386 plaatsen in de
hele dagopvang (crèche), 74 125 in de buitenschoolse opvang en
8 203 plaatsen in de gastouderopvang. Hoewel de resultaten om onderzoekstechnische
redenen niet geheel vergelijkbaar zijn met de eerdere monitor uitbreiding
kinderopvang, kan geconcludeerd worden dat in 2004 de dagopvang met 6 à
7% gegroeid is en de buitenschoolse opvang met 11 tot 18%. De gastouderopvang
is in 2004 met circa 15% gedaald. Eind 2004 maakten ongeveer 340 000
kinderen gebruik van formele kinderopvang. Dit betekent dat 26% van de kinderen
in de leeftijd van 0 tot 4 jaar en 7% van de kinderen in de leeftijd van 4
tot en met 12 jaar gebruik maakt van formele kinderopvang.
Financiële positie ultimo 2003 – PriceWaterhouseCoopers
Uit een analyse van de jaarrekeningen 2003 blijkt dat het werkkapitaal
van kinderopvangondernemingen in 2003 substantieel is gestegen ten opzichte
van dat in 2001. De rentabiliteit is licht gestegen. De solvabiliteit op basis
van het weerstandsvermogen is nagenoeg onveranderd gebleven. De financiële
positie van de kinderopvangorganisaties is, net als in 2001, getoetst aan
de referentiewaarden van 10% voor de rentabiliteit en 25% voor de solvabiliteit
op basis van weerstandsvermogen. In 2003 voldoet 10,4% van de organisaties
aan de referentiewaarden van zowel de rentabiliteit, als de solvabiliteit.
In totaal voldoet 39,6% aan geen van beide referentiewaarden. Deze percentages
wijken weinig of niet af van die in 2001.
Ik ga er van uit u hiermee op dit moment voldoende geïnformeerd te
hebben.
In september 2005 verwacht ik u het onderzoeksrapport over de werkgeversbijdrage
kinderopvang per 1 juli 2005 (de éénmeting) te kunnen aanbieden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus