28 442
Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de werving van arbeidsaanbod uit landen van buiten de Europese Economische Ruimte op een bij convenant overeengekomen wijze

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Met het onderhavige wetsvoorstel wordt een nieuwe facultatieve weigeringsgrond met betrekking tot de afgifte van tewerkstellingsvergunningen in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) geïntroduceerd. Het gaat om het kunnen weigeren van vergunningen in situaties dat een sectoraal convenant tot stand is gekomen. Om aan die tot stand gebrachte sectorale convenanten in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) ook gevolgen met betrekking tot de afgifte van tewerkstellingsvergunningen te kunnen verbinden, is het noodzakelijk om in de Wav een bepaling ter zake op te nemen. Gekozen is voor een facultatieve weigeringsgrond, waarin wordt bepaald dat een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd, indien de werving niet heeft plaatsgevonden op een wijze voor de desbetreffende sector bij convenant is overeengekomen bij een convenant dat voldoet aan de eisen die daaraan bij ministeriële regeling worden gesteld. In reactie op de aanbeveling uit het SER-advies «Arbeidsmobiliteit in de Europese Unie» (februari 2001) heeft het kabinet te kennen gegeven dat het gewenst is dat arbeidsaanbod uit de Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landen) waarmee de Europese Unie toetredingsonderhandelingen is gestart, voorrang verkrijgt boven arbeidsaanbod uit andere landen van buiten de Europese Economische Ruimte (brief Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. d.d. 8 juni 2001, Kamerstukken II 2000–2001, 27 400 XV, nr. 59, pag. 12–14). Het geven van prioriteit aan arbeidsmigranten uit deze MOE-landen mag echter niet leiden tot grotere administratieve lasten voor werkgevers. Dit zou het geval zijn wanneer werkgevers na het verrichten van wervingsinspanningen in Nederland en de andere landen van de Europese Economische Ruimte (EER) te allen tijde ook verplicht zouden worden om individuele wervingsinspanningen te verrichten in de MOE-landen voordat zij uit andere landen arbeidsmigranten mogen aantrekken. Een middel om dit te voorkomen is, zoals de SER in zijn advies ook zelf aangeeft, het afsluiten van sectorale convenanten, waarin op sectorniveau afspraken worden gemaakt over werving in de MOE-landen indien onvoldoende prioriteitgenietend aanbod in Nederland en de overige landen van de EER aanwezig is. De landen waar het om gaat, zijn Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Slovenië, Bulgarije en Roemenië.

Een belangrijk voordeel van het instrument van het sectorale convenant is dat het sector specifieke arbeidsmarktbeleid en arbeidsmigratiebeleid met elkaar worden verbonden. Zo staan in de sectorale convenanten voor de zorgsector, de Chinees-Indische horeca (en stonden in het convenant personeelsvoorziening binnenvaart dat in 1999 is geëxpireerd) onder meer bepalingen inzake wervingscampagnes, het intensiveren van bestaande scholings- en opleidingstrajecten, dan wel het starten van nieuwe trajecten, verbeteren van het imago van een sector, verbetering van arbeidsomstandigheden. Indien deze door met name werkgevers in een bepaalde sector overeengekomen maatregelen onvoldoende resultaat opleveren, kunnen in het convenant ook bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de werving van buitenlandse arbeidskrachten. Deze bepalingen kunnen betrekking hebben op de wijze van werving (bijvoorbeeld de inschakeling van bepaalde detacheringsbureaus, zoals in de Chinees-Indische horeca is vastgelegd), de tijdelijkheid van de tewerkstellingsvergunning (zorgsector, Chinees-Indische horeca), de begeleiding van de buitenlandse werknemer (zorgsector, Chinees-Indische horeca) en diens terugkeer naar het land van herkomst (Chinees-Indische horeca) en het afzien van werving in landen met een tekort aan eigen sectoraal arbeidsaanbod (zorgsector).

De voorgestelde wijziging heeft zoals uit het vorenstaande blijkt betrekking op meer dan alleen wervingsinspanningen. Dit betekent dat ook geweigerd kunnen worden indien een werkgever niet voldoet aan bepalingen van een convenant met een andere strekking.

Met het onderhavige voorstel wordt de mogelijkheid geschapen om voor individuele werkgevers in een bepaalde sector gevolgen met betrekking tot de afgifte van een tewerkstellingsvergunning te verbinden indien zij bepalingen uit een voor hun sector bestaand convenant niet naleven.

Uit de voorgestelde wijziging blijkt dat het convenant dient te voldoen aan de eisen die daaraan bij ministeriële regeling worden gesteld. Deze regels zullen worden opgenomen in het Delegatie en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen. Ingevolge het (nieuwe) tweede lid van artikel 9 van de Wav zullen de regels in ieder geval betrekking hebben op de betrokkenheid van de Centrale organisatie werk en inkomen, als uitvoerder van de Wav, bij de af te sluiten convenanten waaraan in het kader van de uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen gevolgen worden verbonden. Als uitvoerder van de Wet arbeid vreemdelingen kan de Centrale organisatie werk en inkomen bij de keuze van convenantspartijen zorgdragen voor voldoende draagvlak binnen een sector. CAO-partijen zijn daarbij de meest voor de hand liggende partijen. Desgewenst kunnen uiteraard ook vakdepartementen daarbij betrokken worden, zoals het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken is bij afspraken in het kader van het Convenant Arbeidsmarktbeleid Zorgsector. In deze afspraken zijn ook bepalingen opgenomen over een deugdelijke voorbereiding (kennis van de Nederlandse taal en cultuur) voorafgaand aan en deugdelijke begeleiding tijdens het verblijf van de arbeidsmigranten in Nederland. Ook zal bij ministeriële regeling in ieder geval geregeld worden dat de Centrale organisatie werk en inkomen voorgenomen convenanten aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid meldt. Op deze wijze wordt voldoende gewaarborgd dat de inhoud van de convenanten niet in strijd zal komen met het algemeen arbeidsmigratiebeleid. Tenslotte zal vanuit het oogmerk van kenbaarheid voor de individuele werkgever in ieder geval worden geregeld dat de tot stand gekomen convenanten in de Staatscourant worden gepubliceerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven