28 401
Aanpassing van de Tabakswet aan richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Achtergrond

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie in de Tabakswet van richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194), hierna aan te duiden als de richtlijn. De voornaamste overweging bij de totstandkoming daarvan was de noodzaak tot herziening van twee bestaande richtlijnen (Pb EG L 359, Pb EG L 158 en Pb EG L 137); ter wille van de duidelijkheid is daarbij gekomen tot een algehele omwerking en samenvoeging in deze nieuwe richtlijn.

Die noodzaak tot herziening is gelegen in het bestaan van verschillen op het onderhavige beleidsterrein tussen de lidstaten van de Europese Unie. Daardoor wordt de werking van de interne markt belemmerd. Deze belemmeringen moeten uit de weg worden geruimd. De strekking van dit wetsvoorstel heeft dan ook betrekking op de harmonisatie van de interne markt. Zoals bepaald in artikel 95, lid 3, van het EU-Verdrag geldt dan een hoog niveau van gezondheidsbescherming. Daarbij dient met name rekening te worden gehouden met nieuwe, op wetenschappelijke feiten gebaseerde gegevens. Gezien de buitengewoon schadelijke effecten van tabak moet in deze context met voorrang aandacht worden geschonken aan de bescherming van de volksgezondheid. Dat is in kort bestek de achtergrond van dit implementatiewetsvoorstel en de daaraan ten grondslag liggende richtlijn. Overigens zij hier vermeld dat twee tabaksmultinationals en Duitsland inmiddels om uiteenlopende redenen partiële bezwaren tegen de richtlijn hebben aangetekend.

Het vergaand reguleren van tabaksproducten is als zodanig van betekenis voor het versterken van het tabaksontmoedigingsbeleid van de regering en daarmee voor het bevorderen van de volksgezondheid. Dergelijke maatregelen hebben positieve effecten (minder roken en rokers) op het ontstaan van ziekten en het optreden van sterfte. In Nederland heeft het roken zich in de afgelopen jaren niet gunstig ontwikkeld. Zo'n kleine 20 % van de 13–14 jarigen, oplopend tot 40 % van de 15–16 jarigen en 47 % van de 17–19 jarigen rookt regelmatig. Dit betekent dat er elk jaar ruim 92 000 jongeren gaan roken; iedere dag beginnen dus meer dan 250 jongeren (onder de 19 jaar) met roken. De meesten van hen raken daaraan verslaafd. De tabaksproblematiek is bezig zich te ontwikkelen tot de grootste epidemie die de mensheid ooit over zichzelf heeft afgeroepen. Van de jongeren die nu gaan roken en er op een later moment in hun leven niet in slagen om te stoppen, zal uiteindelijk één op de twee komen te overlijden door een aan roken gerelateerde ziekte. Het is mijn verwachting dat dit wetsvoorstel een bijdrage zal leveren aan de preventie van jeugdroken en het stoppen door verslaafde volwassen rokers.

Er doen zich in de lidstaten uiteenlopende situaties voor wat betreft de wet- en regelgeving over de in tabaksproducten verwerkte ingrediënten en additieven. Daarom is in de onderhavige richtlijn een aanvang gemaakt met het komen tot een onderlinge aanpassing van de op dit gebied geldende maatregelen. Zodanige maatregelen moeten tot een grotere transparantie leiden. Aan de hand van meer inlichtingen en toxicologische gegevens van de tabaksfabrikanten zal het mogelijk worden de giftigheid van tabaksproducten en de gevaren ervan voor de gezondheid op zinvollere wijze te beoordelen. Ook voor het publiek is een zo groot mogelijke doorzichtigheid van alle informatie over tabaksproducten van belang; in dit verband zij ter vergelijking verwezen naar de ingrediëntendeclaratie op voedingsmiddelen.

Sedert het begin van de jaren zeventig zijn de tabaksfabrikanten in toenemende mate overgegaan tot het vermelden van teksten, namen, handelsmerken en termen als «licht», «laag teergehalte», «light», «mild», «medium» et cetera op de verpakking van vooral sigaretten en shag. Ook het op de verpakking plaatsen van figuratieve of andere tekens van vorenbedoelde strekking, waaronder bijvoorbeeld bepaalde afbeeldingen of het gebruik van lichtere kleurvlakken dan op de reguliere sigaretten en shag van hetzelfde merk, is in de loop der jaren steeds meer gedaan. Dergelijke teksten, namen, termen, handelsmerken en figuratieve of andere tekens misleiden de consument, omdat ze ten onrechte de suggestie wekken en de consument derhalve doen geloven dat die tabaksproducten minder schadelijk zouden zijn. Aldus worden de etiketteringseisen uit een oogpunt van gezondheidsbescherming ondergraven. Het is dan ook zaak dergelijke misleidende termen te verbieden.

2. Bedrijfseffecten en administratieve lasten versus gezondheidswinst

De doelstelling van dit implementatiewetsvoorstel is gelegen in harmonisatie van de interne markt; daarbij geldt een hoog gezondheidsbeschermingsniveau. Te verwachten effecten zijn het verdwijnen van handelsbelemmeringen en een afname van het roken. Dit impliceert eenvoudiger handelsverkeer binnen de EU en een geringere afzet voor de tabaksfabrikanten. Dit laatste negatieve bedrijfseffect waardeert de regering als positief. Aldus valt namelijk een duidelijke gezondheidswinst te boeken. Dat is in het belang van individuele werkgevers en van onze nationale economie.

Het wetsvoorstel is onderworpen aan de bedrijfseffectentoets. Het in beeld brengen van kwantitatieve bedrijfseffecten en administratieve lasten bleek niet eenvoudig. De tabaksfabrikanten (sigaretten en sigaren) hebben mij ter zake beperkte gegevens verstrekt.

Om een beeld te krijgen van de kwantitatieve bedrijfseffecten en administratieve lasten van het onderhavige wetsvoorstel voor de tabaksindustrie is aan de drie brancheorganisaties een aantal gerichte vragen voorgelegd. Het betreft hier de Stichting Sigarettenindustrie (SSI), de Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK) en de Nederlandse Vereniging voor de Sigarenindustrie (NVS). Deze organisaties behartigen de gemeenschappelijke belangen van achtereenvolgens 4 sigarettenfabrikanten, 4 shagproducenten en 5 sigarenfabrikanten. Bij de brancheorganisaties zijn niet alle, maar wel de in kwantitatief opzicht belangrijkste, fabrikanten van tabaksproducten aangesloten. Naast de 5 bij de NVS aangesloten sigarenfabrikanten is er op de Nederlandse markt nog een tiental kleine tot zeer kleine fabrikanten – met één tot enkele medewerkers – actief. De bij de brancheorganisaties aangesloten bedrijven zijn echter goed voor het leeuwendeel van de sigaretten-, shag- en sigarenproductie in ons land. Zo hebben de leden van de SSI 95% van de Nederlandse sigarettenmarkt in handen. Naast de tabaksfabrikanten zijn er nog de importeurs van EU- en niet-EU-tabaksproducten.

Het is gebleken dat het inschatten van de kwantitatieve bedrijfseffecten en administratieve lasten ook voor het belanghebbende bedrijfsleven niet eenvoudig is. Dat als gevolg van dit wetsvoorstel de administratieve lasten voor de tabaksbranche zullen toenemen, is evident.

Daarnaast kan worden opgemerkt dat een negatief bedrijfseffect in zekere zin het expliciete doel is van dit wetsvoorstel. Dit voorstel beoogt immers bij te dragen aan een verdere ontmoediging van de tabaksconsumptie.

Het is onvermijdelijk dat de hier voorgestelde maatregelen bepaalde effecten op het belanghebbende bedrijfsleven zullen hebben. Een effectief tabaksontmoedigingsbeleid gaat per definitie ten koste van de afzet van het belanghebbende bedrijfsleven. In dit verband prevaleert het maatschappelijke belang van minder ziekte en sterfte door roken boven het commerciële belang van de tabaksfabrikanten.

Macro-economisch gezien zal het negatieve effect op de totale afzet van het tabaksbedrijfsleven zeker worden goedgemaakt door het positieve effect voor de niet-tabakssector doordat ex-rokers de bespaarde tabaksuitgaven zullen spenderen aan andere producten en diensten dan tabak.

Internationaal bezien neemt dit wetsvoorstel voor de tabaksmultinationals bepaalde handelsbelemmeringen weg, omdat (productie)normen worden gestandaardiseerd. Dat leidt tot lagere kosten voor de fabrikanten.

In termen van bedrijfseffecten is ook relevant dat de omvangrijke Nederlandse tabaksverwerkende industrie, vooral de sigarettenproductie, in hoge mate is gericht op export.

In termen van gezondheidswinst is positief dat jongeren naar verwachting in groteren getale niet zullen beginnen met roken en dat verslaafde rokers wellicht meer geneigd zullen raken om te proberen te stoppen met roken. Aldus ontstaan er minder ziekten en aandoeningen door het gebruik van tabaksproducten. Dit leidt tot een lager ziekteverzuim en minder voortijdige uittreding (arbeidsongeschiktheid en sterfte). Dat werkt gunstig door naar het gehele bedrijfsleven en andere arbeidsorganisaties. Gezonde werknemers zijn immers belangrijk voor werkgevers en onze nationale economie.

Dit wetsvoorstel behelst allereerst een informatieverplichting van de tabaksfabrikanten en -importeurs jegens de overheid. Het creëert een informatiestroom van het betrokken bedrijfsleven naar de Staat. Deze informatieverplichting bestaat uit drie hoofdbestanddelen:

– het jaarlijks bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport indienen van een lijst van ingrediënten, met opgave van de hoeveelheden, opgesplitst naar merk en type per eenheid product;

– het verplicht medewerking verlenen aan ingestelde, aangewezen of goedgekeurde metingen en onderzoekingen inzake de samenstelling van tabaksproducten en de gevolgen van ingrediënten voor de gezondheid, waaronder het inherente gevaar van verslaving;

– het aanpassen van de verpakkingen om te voldoen aan het in artikel 3e vervatte verbod op teksten, namen, handelsmerken en figuratieve of andere tekens die de suggestie wekken dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan een ander tabaksproduct.

Wat betreft de administratieve lasten die voortvloeien uit de genoemde informatieverplichting werden alleen van de NVS kwantitatieve gegevens ontvangen. De NVS heeft andermaal gewezen op de bijzondere positie van sigaren ten opzichte van andere tabaksproducten. Van alle tabaksproducten die in Nederland worden geconsumeerd bestaat slechts 1,6% uit sigaren. Daarnaast kenmerkt de sigarensector zich door een grote diversiteit; op de Nederlandse markt worden meer dan 1 000 verschillende sigaren aangeboden. Het voldoen aan de informatieverplichting jegens de overheid gaat de sigarensector volgens de NVS € 400 000 kosten.

De brancheorganisaties konden nog geen indicatie geven van de kosten die samenhangen met het verplicht meewerken aan ingestelde, aangewezen of goedgekeurde metingen en onderzoekingen inzake de samenstelling van tabaksproducten en de gevolgen van ingrediënten voor de gezondheid, waaronder het inherente gevaar van verslaving.

Het is dus evident dat de tabaksindustrie kosten moet maken om te voldoen aan de nieuwe wettelijke eisen. Hierbij teken ik aan dat deze kosten in belangrijke mate eenmalig zijn. Hoewel fabrikanten en importeurs de lijsten met ingrediënten jaarlijks moeten indienen, zal het opstellen van deze lijsten de eerste keer het meeste tijd vergen. Daarna gaat het in beginsel om het jaarlijks actualiseren van de gegevens die de eerste maal zijn aangeleverd. Het aspect van de eenmaligheid betreft ook het aanpassen van de verpakkingen aan de in artikel 3e neergelegde eisen.

Bovendien geldt, met uitzondering van de sigarenbranche, dat de uit het wetsvoorstel voortvloeiende bedrijfseffecten en de in het wetsvoorstel opgenomen informatieverplichting slechts een beperkt aantal grote bedrijven raakt. Het gaat hierbij merendeels om wereldwijd opererende multinationals. Dat betekent in dit geval dat deze bedrijven de kosten van de administratieve lasten ingevolge de onderhavige informatieverplichting in wezen slechts éénmaal hoeven te maken voor 15 EU-lidstaten gezamenlijk. Derhalve kan men deze kosten over al die landen uitsmeren; dientengevolge zullen de kosten in Nederland naar verwachting onder de door het Adviescollege toetsing administratieve lasten gehanteerde norm blijven.

Tot slot zij er nog op gewezen dat er op het niveau van wetgeving in formele zin – waar het hier om gaat – geen alternatieven voorhanden zijn voor het implementeren van de productreguleringsrichtlijn. Op het niveau van lagere regelgeving zal worden bezien of dit mogelijk wél het geval is. In elk geval zal ik de administratieve lasten van die lagere regelgeving te zijner tijd voor zover als mogelijk zal blijken in kaart proberen te brengen. Daarnaast zal ik er naar streven deze lasten niet groter te doen zijn dan strikt noodzakelijk.

Voor burgers, lagere overheden, het niet-tabaksbedrijfsleven en non profit-instellingen zijn er geen extra lasten.

3. Handhaving

De Keuringsdienst van Waren (KvW) zal erop toezien dat de hier voorgestelde wettelijke bepalingen door de tabaksindustrie worden nageleefd. Daartoe ontwikkelt men momenteel methoden om dit toezicht zo effectief en doelmatig mogelijk te doen zijn. Hiertoe wordt samengewerkt met andere landen, die al enige ervaring met deze materie hebben. Ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) speelt hierbij een rol (dossierbeoordeling). Overigens is het zo dat het betrekkelijk geringe aantal tabaksfabrikanten in ons land het toezicht, de controle en de handhaving door de KvW vergemakkelijkt.

Het alert reageren op klachten van betrokken burgers en belanghebbende organisaties bij de meldkamer van de KvW zal voor de handhaving van de onderhavige wettelijke bepalingen ook van belang zijn. Voorts zullen de bestuurlijke boeten als handhavingsinstrument hun dienst bewijzen.

Desalniettemin zal het noodzakelijk blijken de KvW-handhavingscapaciteit voor het toezicht op de Tabakswet uit te breiden. Dit proces is al in gang gezet. In dit kader dienen ook nieuwe methodieken, zowel in het laboratorium als bij de buitendienst, ontwikkeld te worden ten einde adequate handhaving mogelijk te maken.

4. Consultatieprocedure

Spoedshalve (de richtlijn moet uiterlijk 30 september 2002 in nationale wetgeving zijn geïmplementeerd en er is ook verkiezingsreces) én omdat het hier gaat om implementatiewetgeving sec (van de beperkte ruimte voor nationale bevoegdheden is géén gebruik gemaakt) heeft via e-mail een korte consultatie van de betrokken maatschappelijke organisaties en belanghebbende marktpartijen plaatsgevonden.

Dit leverde geen wezenlijk nieuwe inzichten op. Wel is op verzoek van de tabaksfabrikanten het eerste lid van artikel 6 van de richtlijn in zijn geheel bij wet in formele zin geïmplementeerd.

5. Transponeringstabel

Hieronder is links het desbetreffende artikel, of onderdeel daarvan, van de richtlijn opgesomd, terwijl rechts het corresponderende artikel, of onderdeel daarvan, van dit voorstel van wet tot wijziging van de Tabakswet of andere regelgeving is vermeld, waarin het bewuste artikel wordt geïmplementeerd, dan wel is aangegeven dat zulks niet nodig is. Zo wordt inzichtelijk gemaakt hoe de elementen van de richtlijn in de wet- en regelgeving worden verwerkt.

* Artikel 1* behoeft geen implementatie;
  
Artikel 2, sub 1, 2, 3 en 5* nieuw artikel 1 Tabakswet (TW)
  
Artikel 2, sub 4* behoeft geen implementatie; zie het bestaande artikel 3a TW
  
* Artikel 3, lid 1* nieuw artikel 2 Besluit teergehalte sigaretten
  
* Artikel 3, lid 2* nieuw artikel 3, tweede lid, TW
  
* Artikel 3, lid 3* behoeft geen implementatie
  
* Artikel 4, lid 1* nieuw artikel 4 Besluit teergehalte sigaretten
  
* Artikel 4, leden 2 en 3* nieuwe artikelen 3c en 3d TW
  
* Artikel 5* nieuwe artikelen 1 en 2 Aanduidingenbesluit tabaksproducten
  
* Artikel 6* nieuw artikel 3b TW
  
* Artikel 7* nieuw artikel 3e TW
  
* Artikel 8* behoeft geen implementatie; zie het bestaande artikel 3a TW
  
* Artikelen 9 t/m 16* behoeven, afgezien van artikel 14, tweede en derde lid, geen implementatie: feitelijk of – ingeval van artikel 13, tweede lid – zie het bestaande artikel 2, tweede lid, TW; 14, tweede en derde lid, verwerkt in artikel II

II. Artikelsgewijs

Artikel I

A (artikel 1)

De reeds in de Tabakswet bestaande definities zijn aangevuld met die uit de richtlijn. Voorts is de opsomming van overtredingen die in beginsel met een bestuurlijke boete bestraft worden, uitgebreid met de nieuwe gebods- en verbodsbepalingen. De bijlage bij de Tabakswet zal overeenkomstig artikel 11c, tweede lid, van de wet bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast.

B (artikel 2)

Deze wijziging maakt het mogelijk de bevoegdheid tot het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels omtrent aanduidingen op de verpakking van tabaksproducten, de eisen omtrent de samenstelling van de producten, alsmede de methoden van onderzoek, door te delegeren aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Alleen dan kan in de toekomst een snelle implementatie van regels vanuit de EU, alsmede een vlotte actualisering van de voorschriften omtrent met name de ingrediënten in tabaksproducten, gewaarborgd worden. Hierbij moet bedacht worden dat het aantal relevante ingrediënten dat in de onderscheiden productgroepen – sigaretten, shag en sigaren – kan worden aangetroffen, voorlopig geschat wordt op ongeveer 500.

C (artikel 3)

Deze wijziging maakt de weg vrij om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat voor de export bestemde tabaksproducten, voor vernietiging bestemde tabaksproducten of voor verouderde, maar in overeenstemming te brengen tabaksproducten, de voorschriften krachtens artikel 2 van de Tabakswet niet gelden. In een beperkt aantal gevallen bestaat daaraan behoefte. Een voorbeeld daarvan is te vinden in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn. Voor exportsigaretten bestemd voor landen buiten de EU gelden de maximumgehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide – naar keuze van de lidstaten – eerst vanaf 1 januari 2005, respectievelijk 1 januari 2007. Deze regel kan door de hier voorgestelde wijziging eenvoudig worden gesteld door opneming in een algemene maatregel van bestuur.

D (artikel 3b t/m 3e)

Artikel 3b

De tabaksindustrie zal jaarlijks de lijst van ingrediënten in haar producten bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport moeten indienen, uitgesplitst naar merk en type per eenheid product. De tekst van artikel 3b, eerste en tweede lid, is (vrijwel) letterlijk ontleend aan artikel 6, eerste lid, van de richtlijn. Dit is geschied op verzoek van de tabaksindustrie om een zo duidelijk mogelijk gebied van informatieverschaffing te scheppen dat zoveel mogelijk in overeenstemming zal zijn met dat in andere EU-lidstaten.

Ingevolge het derde lid kunnen bij ministeriële regeling eventuele nadere details geregeld worden. In de regeling zal onder meer moeten worden opgenomen op welk tijdstip de lijst voor de eerste maal moet worden ingediend: ingevolge artikel 6, eerste lid, laatste zin, van de richtlijn uiterlijk 31 december 2002. Bovendien is het denkbaar om daarin de regel op te nemen dat de lijst niet schriftelijk, maar elektronisch – bijvoorbeeld via e-mail of op een cd-rom – kan worden aangeleverd.

Het vierde lid regelt de openbaarmaking door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de door de tabaksindustrie verstrekte gegevens. De wet laat de wijze van openbaarmaking over aan het inzicht van de minister. Een praktische wijze van openbaarmaking, dienstbaar aan de belangen van het publiek, lijkt aangewezen. Op dit moment laat de precieze invulling zich nog aanzien. Gedacht kan worden aan ter inzage legging in de bibliotheek van het ministerie van VWS, publicatie in (vak)tijdschriften of plaatsing op de website van het ministerie van VWS (www.minvws.nl). Ik ben voornemens onder meer de Consumentenbond en DEFACTO te raadplegen omtrent de beste wijze van openbaarmaking.

Bij dit alles blijft de openbaarmaking van bedrijfs- en fabricagegegevens achterwege, voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de verstrekker van die gegevens. Op deze wijze wordt naar het oordeel van de regering adequaat invulling gegeven aan artikel 6, tweede lid, van de richtlijn («. moet wel rekening worden gehouden met de bescherming van informatie over specifieke productformules die onder het fabrieksgeheim vallen.»). Er is aansluiting gezocht bij de ingeburgerde tekst van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur door te kiezen voor een combinatie van de absolute weigeringsgrond ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdeel c, en de relatieve weigeringsgrond ingevolge artikel 10, tweede lid, onderdeel g. Een en ander resulteert in een uitzondering op de plicht tot openbaarmaking, namelijk dat het verstrekken van informatie, respectievelijk het openbaar maken van bedrijfs- en fabricagegegevens achterwege blijft, voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de onevenredige benadeling van de verstrekker van die gegevens.

Ingevolge het vijfde lid zullen alle door de tabaksindustrie verstrekte gegevens jaarlijks aan de Europese Commissie worden gezonden, dus inclusief de gegevens die als bedrijfs- en fabricagegegevens moeten worden aangemerkt en waarvan deswege de openbaarmaking ingevolge het vierde lid achterwege is gebleven. De bepaling is daarmee geheel in overeenstemming met artikel 6, vierde lid, van de richtlijn.

Artikel 3c

Dit artikel regelt de medewerkingsplicht van de tabaksproducenten enimporteurs als het gaat om metingen en onderzoekingen, die tot doel hebben na te gaan wat het gehalte is aan schadelijke stoffen als teer, nicotine en koolmonoxide, opgesplitst naar merk en type per eenheid product, alsook om andere stoffen en de gevolgen van deze andere stoffen voor de gezondheid na te gaan, daarbij onder meer rekening houdend met het inherente gevaar van afhankelijkheid. De metingen en onderzoekingen voor gehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide zijn overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de richtlijn voorbehouden aan laboratoria die zijn erkend door en onder toezicht staan van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ten aanzien van andere stoffen dan de zo-even genoemde houdt het artikel de mogelijkheid open dat de vereiste metingen en onderzoekingen geschieden door of onder auspiciën van de industrie zelf, bijvoorbeeld als capaciteitstekorten bij onafhankelijke onderzoeksinstellingen daartoe nopen. In dat geval zullen uiteraard extra strenge eisen gesteld worden aan de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Artikel 3d

De bevoegdheid tot het stellen van regels omtrent de erkenning van laboratoria wordt volledig gedelegeerd. De te stellen regels zullen met name moeten bevorderen dat de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de door de laboratoria verrichte metingen en onderzoekingen buiten twijfel staan.

Artikel 3e1

Dit verbod ziet op het gebruik van teksten, namen, handelsmerken, termen en figuratieve of andere tekens als «licht(e)», «laag teergehalte», «(super) light(s)», «(ultra) mild», «medium», «blonde(s)», lichtere kleurvlakken (in vergelijking met de kleuren op de verpakking van niet-«light» tabaksproducten van hetzelfde merk), bepaalde afbeeldingen en dergelijke voor tabaksproducten. Het gebruik hiervan misleidt namelijk de rokers en doet hen geloven dat de als zodanig aangeduide tabaksproducten minder schadelijk zijn dan andere tabaksproducten. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt evenwel dat de zogeheten «light» tabaksproducten niet minder schadelijk zijn voor de gezondheid dan de gewone tabaksproducten, reden waarom de richtlijn het gebruik van voornoemde teksten et cetera in de ban doet.

Artikel II

Dit artikel regelt de overgangsperioden van één, respectievelijk twee jaar, waarin ingevolge artikel 14, tweede, respectievelijk derde lid, van de richtlijn tabaksproducten die niet aan de nieuwe eisen voldoen, nog mogen worden verkocht. In de context van dit wetsvoorstel hebben deze overgangsperioden uitsluitend betrekking op het nieuwe artikel 3e inzake de «light»-aanduidingen en dergelijke op de verpakkingen van sigaretten, shag en sigaren.

Verpakkingen van sigaretten die niet aan het «light»-verbod van artikel 3e van de Tabakswet voldoen, mogen nog tot 30 september 2004 worden verkocht, mits zij zijn gefabriceerd vóór 30 september 2003. Verpakkingen van andere tabaksproducten dan sigaretten die niet aan artikel 3e van de Tabakswet voldoen, mogen nog tot 30 september 2005 worden verkocht, mits zij zijn gefabriceerd vóór 30 september 2003.

Men zou kunnen beargumenteren dat met deze overgangstermijnen tot 2004, respectievelijk 2005 een jaar langer de tijd wordt gegeven dan strikt genomen uit de letter van artikel 14 van de richtlijn voortvloeit: de tekst van artikel 14, tweede en derde lid, spreekt immers van « na de in lid 1 bedoelde datum », zijnde de datum van inwerkingtreding van dit implementatiewetsvoorstel (uiterlijk 30 september 2002). Nochtans meent het kabinet dat met die letterlijke lezing geen recht zou worden gedaan aan de bedoelingen van de richtlijn. In die lezing zou er namelijk in het geheel geen «uitverkoopperiode» voor «light»-sigaretten bestaan na de inwerkingtreding van het productieverbod met ingang van 30 september 2003 (zie artikel 7 van de richtlijn), terwijl het bieden van een uitverkoopperiode toch wel degelijk de bedoeling is geweest, zoals met name blijkt uit overwegingen 18 en (het slot van) 27 van de richtlijn.

Artikel III

Door deze toevoeging wordt bewerkstelligd dat ook de nieuwe verbodsbepalingen onder de werkingssfeer van de Wet op de economische delicten (WED) worden gebracht. Dit is nodig voor de situatie waarin oplegging van een bestuurlijke boete niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat met de overtreding een economisch voordeel is behaald dat uitstijgt boven het bedrag van die bestuurlijke boete.

Artikel IV

De inwerkingtreding van deze wijzigingswet geschiedt bij koninklijk besluit. Het tijdstip kan voor de verschillende artikelen en onderdelendaarvan verschillend worden gesteld.

Als algemene lijn geldt dat de inwerkingtreding uiterlijk 30 september 2002, de uiterste datum ingevolge de richtlijn, zal plaatsvinden.

Het is evenwel denkbaar dat één of meer onderdelen eerder in werking moeten treden. Te denken valt aan artikel 3d. De lijst met erkende laboratoria moet uiterlijk 30 september 2002 bij de Europese Commissie zijn ingediend. Ruim voor die datum moeten derhalve de erkenningscriteria zijn afgekondigd en moet dus ook de basis voor het stellen van die criteria – artikel 3d – in werking zijn getreden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

De in artikel 3e voorgestelde wettekst is deels («...figuratieve of andere tekens...») afgeleid van de oorspronkelijke Engelse taalversie van de richtlijn («...figurative or other signs...»), want deze tekst is, mede gezien de Franse en Duitse taalversies van de richtlijn, kennelijk bedoeld.

Naar boven