A
NADER RAPPORT1
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 23 mei 2002, aangeboden
aan de Koningin door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 24 januari
2002, nr. 02.000369, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 22 maart 2002, bied ik U hierbij aan. De Raad van
State kan zich met het voorstel van wet verenigen en geeft U in overweging
het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De volgende redactionele kanttekeningen van de Raad van State heb ik niet
in het wetsvoorstel overgenomen:
– Het toevoegen in artikel 5 van de definitie van rekenkamer.
Op grond van Aanwijzing 121 van de Aanwijzingen voor de regelgeving dienen
alleen termen die een te weinig bepaalde of een van het spraakgebruik afwijkende
betekenis hebben, te worden gedefinieerd. Hiervan is in de onderhavige situatie
naar mijn mening geen sprake.
– In artikel 35a een soortgelijke bepaling opnemen als in artikel
36, vijfde lid, van de Gemeentewet.
Aangezien het maximum aantal wethouders in artikel 36 van de Gemeentewet
is uitgedrukt in een percentage van het aantal raadsleden, bevat het vijfde
lid een regeling voor de afronding van dit aantal. In de Provinciewet is het
maximum aantal gedeputeerden uitgedrukt in een vast aantal, zodat een regeling
voor de afronding niet nodig is.
– In artikel 176 een soortgelijke bepaling opnemen als in artikel
171, tweede lid, van de Gemeentewet.
Bij Wet van 20 december 2001 houdende wijziging van de Gemeentewet, de
Provinciewet en de Waterschapswet inzake verbetering van de afstemming op
de Algemene wet bestuursrecht en enige andere verbeteringen (Stb. 2002, 13)
is in artikel 176, tweede lid, van de Provinciewet reeds een soortgelijke
bepaling opgenomen als in artikel 171, tweede lid, van de Gemeentewet.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om na ontvangst van het advies van
de Raad van State enige wijzigingen in het wetsvoorstel door te voeren. De
belangrijkste wijzigingen komen overeen met wijzigingen die ten aanzien van
het gemeentebestuur zijn opgenomen in het voorstel van wet tot aanpassing
van enkele wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dualisering
gemeentebestuur (Kamerstukken II, 2001/2002, 28 243, nrs. 1–2).
Het gaat om de volgende voorstellen:
– De opneming in artikel 46 van de Provinciewet van een «verplicht
ontslag» van de gedeputeerde die niet langer voldoet aan de vereisten
voor het ambt van gedeputeerde;
– De opneming in artikel 60 van de Provinciewet van een verplichting
voor gedeputeerde staten om de besluitenlijst van hun vergaderingen openbaar
te maken;
– De opneming van een overgangsregeling voor de interprovinciale
samenwerking op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
– De opneming van een overgangsregeling voor de te volgen procedure
voor de vaststelling van de jaarrekening van een gemeente.
Deze wijzigingen zijn in de memorie van toelichting nader uiteengezet
en onderbouwd.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries