28 384
Wijziging van de Provinciewet en enige andere wetten tot dualisering van de inrichting, de bevoegdheden en de werkwijze van het provinciebestuur (Wet dualisering provinciebestuur)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 10 juli 2002

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave 
I. Algemeen3
Hoofdstuk 1 Inleiding3
Par. 1.1.Verhouding van dit wetsvoorstel tot de Wet dualisering gemeentebestuur3
Par. 1.2.Reacties op het concept-wetsvoorstel5
Par. 1.3.Overzicht van de inhoudelijke veranderingen in de Provinciewet als gevolg van het wetsvoorstel dualisering provinciebestuur5
Par. 1.4.Wetsvoorstel dualisering provinciale medebewindstaken8
Hoofdstuk 2 Het belang van de dualisering voor de provinciale democratie9
Par. 2.1.Het rapport van de Staatscommissie9
Par. 2.2.De plaats van de provincie in het staatsbestel en de samenleving9
Par. 2.3.Cultuurverandering bij de provincies10
Hoofdstuk 3 Enkele specifieke elementen van het wetsvoorstel13
Par. 3.1.Afwijkingen ten opzichte van de Wet dualisering gemeentebestuur13
Par. 3.2.De secretaris en de griffier17
Hoofdstuk 4 Financiële gevolgen18
   
Hoofdstuk 5 Inwerkingtreding en overgangsrecht19
   
II. Artikelen19

I. ALGEMEEN

I. INLEIDING

1.1. Verhouding van dit wetsvoorstel tot de Wet dualisering gemeentebestuur

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Op hoofdlijnen stemmen deze leden in met het wetsvoorstel. Een duidelijker scheiding van verantwoordelijkheden, een meer transparante en op verantwoording gerichte bestuursstijl en een grotere betrokkenheid van burgers dragen bij aan de noodzakelijke vernieuwing van het provinciaal bestuur.

Het wetsvoorstel is naar de mening van de leden van de CDA-fractie een logisch vervolg op de Wet dualisering gemeentebestuur die inmiddels haar beslag heeft gekregen. Veel onderwerpen met betrekking tot dualisering zijn in dat kader reeds uitvoerig besproken.

Zij concentreren zich daarom op een aantal concrete punten.

Onlangs heeft de Raad voor het openbaar bestuur (ROB) een advies uitgebracht over de modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet. De Raad concludeert in zijn advies dat het hoofdschap van provinciale staten uit artikel 125 eerste lid, Grondwet geschrapt dient te worden omdat dit niet past binnen de voorstellen met betrekking tot dualisering. Wat is het oordeel van de regering over het advies van de ROB?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Alvorens een definitief standpunt te bepalen, willen deze leden de regering graag een aantal vragen voorleggen en een aantal opmerkingen maken.

Zij begrijpen dat de regering geen uitvoerige memorie van toelichting heeft opgesteld, vergelijkbaar met die bij het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur. Voor hun algemene opvatting ten aanzien van dualisering verwijzen de leden van de VVD-fractie dan ook naar hun inbreng in het verslag bij het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur. Wel merken zij hier nog op dat zij voorstander zijn van dualisering. Maar ook hier geldt: naast verandering van de structuur is ook verandering van de cultuur noodzakelijk.

De leden van de VVD-fractie willen graag, waar mogelijk, uniformiteit tussen de Wet dualisering provinciebestuur en de Wet dualisering gemeentebestuur. Is de regering het met deze visie van de leden van de VVD-fractie eens? Zij vragen de regering op te sommen op welke specifieke onderdelen zij een (fundamenteel) verschil ziet.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot dualisering van het provinciebestuur. In verband met het voorliggende wetsvoorstel hebben zij tevens kennisgenomen van het advies van de Raad van State en van de reacties van diverse belanghebbenden.

Deze leden achten het van groot belang het wetsvoorstel voortvarend te behandelen opdat het nieuwe duale bestuursstelsel direct na de komende Provinciale Statenverkiezingen (12 maart 2003) in werking kan treden. Invoering op een later tijdstip betekent dat het nieuwe bestuursstelsel ingaat in de loop van de (volgende) zittingsperiode van Provinciale Staten. Deze leden achten dat niet wenselijk.

Het eindrapport van de staatscommissie-Elzinga toont volgens deze leden aan dat het hedendaagse provinciale bestuur op hoofdlijnen met tenminste dezelfde vier hoofdproblemen kampt als voor het lokale bestuur zijn geconstateerd. Twee daarvan baren de leden van de PvdA-fractie in het bijzonder zorgen. Enerzijds is dit de onder druk staande positie van de politieke partijen in de provinciale vertegenwoordigende democratie waardoor uitholling van het representatieve stelsel dreigt. Anderzijds betreft dit de verminderde herkenbaarheid van de provinciale politiek voor burgers; het gevolg van een diffuse verantwoordelijkheidsverdeling tussen Provinciale Staten (PS) en Gedeputeerde Staten (GS).

Deze leden onderschrijven dan ook de conclusie van de staatscommissie dat «ondanks de verschillen tussen het lokale en het provinciale bestuur, deze niet leiden niet tot een wezenlijk andere probleemanalyse en dus evenmin tot wezenlijk andere oplossingen» (Eindrapport staatscommissie Dualisme en lokale democratie, bladzijde 506)». Introductie van een duaal bestuursstelsel op provinciaal niveau zal naar de opvatting van de leden van de PvdA-fractie de randvoorwaarden scheppen om een goede bijdrage te kunnen leveren aan het oplossen van de gesignaleerde problemen.

In het bijzonder hechten zij hierbij aan de versterking van de positie van de direct gekozen volksvertegenwoordiging. PS moeten hét controlerende, kaderstellende en volksvertegenwoordigend orgaan van de provincie worden. Om deze taken en rollen optimaal te kunnen vervullen, moet naar hun opvatting worden verzekerd dat PS worden uitgerust met alle daarvoor benodigde bevoegdheden, instrumenten, faciliteiten en ondersteuning.

De leden van de PvdA-fractie vragen daarnaast aandacht voor een ontwikkeling die weliswaar geen onderdeel van dit wetsvoorstel uitmaakt, maar wel een duidelijke samenhang heeft met dit wetsvoorstel. Dit betreft de rol en positie van de provincie in het Nederlandse staatsbestel. De commissie-Geelhoed (IPO) heeft, in elk geval met betrekking tot de Randstad, gepleit voor het samenvoegen van de desbetreffende provincies. Acht de regering dit een wenselijke ontwikkeling? Zal het duale bestuursstelsel dat met dit wetsvoorstel in de provincies wordt geïntroduceerd, ook in dit eventueel nieuw te creëren bestuursorgaan van kracht worden?

Voorts merken deze leden op dat er een verkleining van de omvang van GS naar zeven leden in dit wetsvoorstel is opgenomen. Dit is conform het wetsvoorstel tot verkleining van PS en GS . De behandeling van dit laatste wetsvoorstel is in de Eerste Kamer echter nog niet afgerond. Waarom loopt de regering op dit punt vooruit op de behandeling van dit wetsvoorstel? Temeer omdat op een ander punt, de financiële compensatie van de kosten als gevolg van de ontvlechting van het lidmaatschap van PS en GS, de regering niet op het de behandeling van dit wetsvoorstel vooruit wenst te lopen.

Afsluitend kunnen de leden van de PvdA-fractie zich op hoofdlijnen vinden in het wetsvoorstel. Alvorens echter tot een afgewogen eindoordeel te komen, willen deze leden enkele opmerkingen maken en enige aan de regering gerichte vragen stellen.

De leden van de PvdA-fractie gaan ervan uit dat de autonome bestuursbevoegdheid van PS, zoals vastgelegd in de Grondwet, vooralsnog gehandhaafd blijft. Is deze veronderstelling correct?

Ook vragen deze leden de regering wanneer het voorstel tot modernisering van hoofdstuk 7 van de Grondwet precies aan de Tweede Kamer zal worden gezonden. Kan de regering al op hoofdlijnen zeggen hoe de modernisering van hoofdstuk 7 eruit zal komen te zien?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Na de gemeentelijke dualisering lijkt het deze leden gepast het bestuurlijke dualisme ook op provinciaal niveau snel in te voeren. Zij stemmen in met de gedachte van dualisering om bevoegdheden te scheiden, politieke verhoudingen transparant te maken en ook op provinciaal niveau de volksvertegenwoordiging te versterken. Zij zijn ook blij met de aandacht in de memorie van toelichting voor de diverse voorstellen van de commissies-Van Bergen, Van Kemenade en Bleker. Tot slot menen zij dat het goed is dat de regering ervoor kiest aan te sluiten bij de regeling voor de dualisering van de gemeentelijke politiek. Zij nemen derhalve aan dat de uitzonderingen die zijn beschreven in 3.1 van de memorie van toelichting, de enige zijn.

Twee kwesties willen de leden van de GroenLinks-fractie in het bijzonder onder de aandacht brengen. In de eerste plaats hechten zij sterk aan handhaving van het hoofdschap van Provinciale Staten, dat wil zeggen aan hun positie als hoogste besluitvormende orgaan in de provincie, analoog aan die van de Tweede Kamer op het landelijke niveau. Zij verzoeken de regering daarom duidelijk te maken dat aan dit hoofdschap, ook met de beoogde overheveling van bestuursbevoegdheden, niet wordt getornd. Zij wijzen in het verlengde hiervan op een door de Eerste Kamer aangenomen motie van GroenLinks, die de regering verzoekt eerst de evaluaties van de gemeentelijke dualiseringswet af te wachten alvorens met het overhevelen van meer bevoegdheden van de gemeenteraad naar het College van B&W verder te gaan. Deze leden betreuren het dat de regering deze motie naast zich neerlegt, en vragen naar een argumentatie daarvoor. Niet valt in te zien, zoals de minister van BZK in zijn brief aan de EK schrijft, dat het dualisme pas «substantieel» wordt na overheveling van de medebewindstaken. De substantiële verbetering van de invoering van dualisme zit immers niet alleen in de vermindering van de regelgevende taken van de volksvertegenwoordiging maar ook in de versterking van haar rol, waaronder het behoud van haar positie als hoogste bestuurlijke orgaan. Bovendien zou uit een evaluatie kunnen blijken of met het dualisme de juiste nieuwe politieke balans gevonden wordt of dat deze wellicht te ver doorslaat en leidt tot de aantasting van het hoofdschap van de volksvertegenwoordiging. Of om met Elzinga te spreken: «Het is verstandig eerst maar eens grondig ervaring op te doen met het nu geïntroduceerde stelsel en dan na verloop van tijd te bezien of het wel gewenst is om de algemene bestuursbevoegdheden aan het college te geven. Het zou heel goed kunnen dat de institutionele ontvlechting die nu is gerealiseerd, meer dan voldoende mogelijkheden biedt om de gemeentepolitiek een herkenbaarder karakter te geven. Overdracht van bestuursbevoegdheid zou de gerealiseerde herkenbaarheid zelfs wel eens kunnen schaden, omdat dan opnieuw de machtspositie van het college te groot wordt» (BB, 8 maart 2002).

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Provinciewet en enige andere wetten tot dualisering van de inrichting, de bevoegdheden en de werkwijze van het provinciebestuur (Wet dualisering provinciebestuur). Uit de analyse van de Staatscommissie Elzinga bleken niet alleen de tekortkomingen van het gemeentelijke –, maar ook die van het provinciale bestuur. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat ernaar gestreefd moet worden de wet regelende de dualisering van het provinciebestuur zodanig tijdig tot stand te doen komen dat deze dualisering bij de komende statenverkiezingen haar beslag kan krijgen.

De bevindingen van de Staatscommissie geven daar naar het oordeel van deze leden ook alle aanleiding toe. De Staatscommissie legt de vinger feilloos op de zere plek: de discrepantie tussen de formele kenmerken van het provinciale model en de bestuurlijke werkelijkheid, met alle gevolgen van dien voor de herkenbaarheid van het regionale bestuur. Het kluitjesvoetbal op het provinciale veld; commissaris en gedeputeerden die samen met provinciale staten in een kluwen het provinciaal beleid bepalen, doet de doorzichtigheid van dat bestuur geen goed. En ook lukt het provinciale staten maar in beperkte mate hun centrale positie te vervullen en tegelijkertijd hun rol van volksvertegenwoordiging herkenbaarder te doen zijn.

De leden van de D66-fractie onderkennen de geschetste problematiek en zijn van mening dat een ontwikkeling van het provinciale bestel in een meer dualistische richting ertoe zal kunnen bijdragen de rol van provinciale staten en ook die van het college van gedeputeerden herkenbaarder te maken. De specifieke positie van de provincie in het staatsbestel en in de samenleving vormt een extra reden om tot dualisering van het provinciebestuur over te gaan.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Na de afronding van de Wet dualisering van het gemeentebestuur en de Aanpassingswet is nu de dualisering van het provinciebestuur aan de beurt. Het lijkt deze leden logisch dat de herziening van de Provinciewet grotendeels gelijk is aan de wijzigingen die zijn aangebracht in de Gemeentewet naar aanleiding van de dualisering. Beide herzieningen zijn gevolg van de bevindingen van de Staatscommissie «Dualisme en lokale democratie». En deze commissie heeft immers ook het provinciaal bestuur meegenomen in haar rapport, hoewel dat in eerste instantie niet in haar doelstelling was opgenomen. Om die reden vinden genoemde leden het dan ook begrijpelijk dat de behandeling van voorliggend wetsvoorstel niet erg omvangrijk wordt. De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven de wens van een duidelijkere rolverdeling tussen de (provinciale) bestuursorganen. Als één bestuurslaag het nodig heeft herkenbaarder te worden, dan is het wel het provinciale bestuur. In de memorie van toelichting (bladzijde 11) wordt een aantal keer gesproken over het herkenbaar maken van het provinciaal bestuur. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn dan ook benieuwd naar de zienswijze van de regering op welke wijze het voorstel tot dualisering van het provinciebestuur zal bijdragen aan een herkenbaarder provinciaal bestuur.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zien dit als een logisch uitvloeisel van het rapport van de Staatscommissie «Dualisme en lokale democratie» en de inmiddels door de Kamer aanvaarde en voor een belangrijk deel reeds geïmplementeerde wetgeving inzake de dualisering van het gemeentebestuur. De genoemde leden constateren dat het voorliggende wetsvoorstel wat inhoudelijke wijzigingen betreft slechts op enkele punten afwijkt van de wetgeving inzake de dualisering van het gemeentebestuur. Zij hebben derhalve geen behoefte om hun algemene opmerkingen ten aanzien van de dualisering van het bestuur en diverse overeenkomstige voorstellen te herhalen. Daarvoor verwijzen zij naar de uitgebreide parlementaire behandeling van de Wet dualisering gemeentebestuur.

1.2. Reacties op het concept-wetsvoorstel

Als de leden van de VVD-fractie het goed hebben begrepen, wil de regering in het algemeen de termijn tussen verkiezing en eerste samenkomst niet verkorten. Is de regering het met deze leden eens dat er op dit punt zoveel mogelijk eenheid is gewenst voor alle drie bestuurslagen. Waarom wil de regering deze termijn bij de provinciale staten niet verkorten, terwijl dat onlangs wél is gebeurd voor de Tweede Kamer en de gemeenteraad?

1.3. Overzicht van de inhoudelijke veranderingen in de Provinciewet als gevolg van het wetsvoorstel dualisering provinciebestuur

Provinciale staten

Voorop staat de incompatibiliteit van het lidmaatschap van provinciale en gedeputeerde staten (PS en GS). De leden van de CDA-fractie vinden dat deze incompatibiliteit consequent wordt doorgevoerd in bijvoorbeeld de werkwijze en samenstelling van statencommissies.

Vervolgens krijgen PS een groot aantal nieuwe instrumenten die hen in staat stellen de vertegenwoordigende, controlerende en kaderstellende functie beter uit te oefenen. De leden van de CDA-fractie steunen het voorstel om individuele statenleden het recht van initiatief, amendement, mondelinge en schriftelijke vragen, interpellatie en onderzoek te geven. Zij steunen de invoering van een recht op ambtelijke bijstand voor individuele statenleden en het recht op fractieondersteuning.

De nieuwe rol van provinciale staten vergt een andere werkwijze en vooral ook attitude van de leden van provinciale staten. Heeft de regering zicht op de wijze waarop provincies, politieke partijen zich hierop voorbereiden en is zij bereid initiatieven waar mogelijk te stimuleren dan wel te ondersteunen?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het recht op ambtelijke bijstand duidelijker in de wet wordt vastgelegd. Dit is voor leden van provinciale staten een extra stok achter de deur bij het verkrijgen van de informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun controlerende taak. Toch zijn deze leden er niet geheel gerust op dat de ondersteuning van statenleden door ambtenaren door de invoering van dit recht op ambtelijke bijstand voldoende tot zijn recht zal komen. In het huidige stelsel blijkt in veel provincies een cultuur te bestaan waarin contact tussen ambtenaren en statenleden als ongebruikelijk en soms zelfs als onwenselijk wordt beschouwd. De loyaliteit van veel ambtenaren ligt op de allereerste plaats toch bij het college van gedeputeerde staten. Met contacten met statenleden weten zij vaak niet goed raad. Ondanks de verplichting de ondersteuning van provinciale staten in een verordening vast te leggen, zal dit in een dualistische situatie niet van de een op de andere dag veranderen, zo verwachten deze leden. Zij zouden de regering willen vragen of zij nog maatregelen denkt te nemen (bijvoorbeeld in het kader van de vernieuwingsimpuls) om te bevorderen dat de ambtelijke cultuur op dit punt wordt omgebogen. Wordt ambtenaren ondersteuning (richtlijnen/trainingen) geboden bij deze cultuurverandering en bij eventueel te verwachten loyaliteitsproblemen?

Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie zullen kleinere fracties het relatief moeilijker krijgen in dualistische provinciale staten. In de oude situatie waarin een gedeputeerde tegelijkertijd statenlid was, verrichtte deze persoon in de praktijk vooral taken van een gedeputeerde en kwam nauwelijks toe aan het politieke statenwerk. Een fractie die een gedeputeerde leverde, leverde in feite dus een statenlid in (uiteraard bleef de machts-stemverhouding wel hetzelfde). In het dualistische systeem verliezen fracties die één of meer gedeputeerde(n) leveren deze mensuren voor het statenwerk niet langer aan de geleverde gedeputeerde(n) . Grotere fracties (die doorgaans de gedeputeerden leveren) gaan er dus in zekere zin op vooruit. Hier komt bij dat de nieuwe rol van statenleden (zowel de controlerende rol als de vertegenwoordigende) veel tijd zal kosten. Bij interactieve beleidsvormingsprocessen gaat bijvoorbeeld veel tijd zitten in rechtstreekse contacten met burgers. Voor kleinere fracties is het per definitie moeilijker alle activiteiten naar behoren te vervullen dan voor fracties met meer leden. Deze leden zouden de regering willen verzoeken nog wat nader in te gaan op de mogelijke problemen die kleinere fracties zullen ondervinden in het dualistische stelsel en specifiek op de relatieve achteruitgang in invloed van kleinere fracties ten opzichte van grotere fracties.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag welke gevolgen het voorliggende wetsvoorstel naar verwachting zal hebben voor het tijdsbeslag van het lidmaatschap van de provinciale staten. Is het realistisch om te veronderstellen dat de werkzaamheden van statenleden zullen afnemen of op hetzelfde niveau zullen blijven? Of ligt het, mede in het licht van de doelstelling om het provinciaal bestuur meer zichtbaar te maken, meer in de rede dat het tijdbeslag van statenleden zal toenemen? De genoemde leden vragen of dit aspect ook zal worden meegenomen in de evaluatie van het wetsvoorstel.

Gedeputeerde staten

Provinciale staten benoemen de gedeputeerden. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid gedeputeerden van buiten provinciale staten te rekruteren. De leden van de CDA-fractie steunen dit voorstel. Wel vinden deze leden het van belang dat gedeputeerden binding hebben met de politieke groepering namens welke zij zitting hebben in gedeputeerde staten.

Gedeputeerden zijn zowel individueel als collectief verantwoording schuldig over het door hen gevoerde bestuur. De leden van de CDA-fractie hebben ook bij de Wet dualisering gemeentebestuur steeds gepleit voor een orgaanverantwoordelijkheid van het college. Is dit naar het oordeel van de regering ook de strekking van artikel 167?

De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij het ontbreken van een termijn waarbinnen gedeputeerden benoemd moeten worden. Waarom is hiervoor gekozen?

Wat omvat de bevoegdheid tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen van GS precies, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Wat houdt de hoorplicht bij bestuursbevoegdheden met ingrijpende gevolgen precies in? Wordt een vergelijkbare clausule opgenomen als op gemeentelijk niveau, die de raad de bevoegdheid geeft aan te wijzen hoever deze bevoegdheid precies gaat? In hoeverre vallen de private rechtshandelingen daar ook onder?

Commissaris van de Koning

De positie van de commissaris van de Koning wordt op een aantal punten versterkt. Zo moet de commissaris betrokken worden bij de collegeonderhandelingen. De wet kent geen verplichting tot het opstellen van een collegeprogramma. De leden van de CDA-fractie erkennen dat het collegeprogramma in de vorm die dat tot op heden vaak kent, niet noodzakelijk is; wel hechten deze leden aan enig document waarin in elk geval de hoofdlijnen van beleid van de collegepartners worden geschetst. Deelt de regering deze opvatting en is zij bereid het wetsvoorstel op dit punt aan te vullen?

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat de commissaris enkele zorgplichten krijgt die gericht zijn op het versterken van de relatie burger-bestuur. Wel vragen zij hoe deze zorgplicht en de verplichtingen die daaruit voortvloeien zich verhouden tot de verantwoordingsplicht van de commissaris aan provinciale staten.

De commissaris van de Koningin heeft een eigen rol in de bewaking van de eenheid in het collegebeleid. Daartoe krijgt de commissaris ook nog enige nieuwe bevoegdheden, zoals de bevoegdheid om de uitkomst van de collegeonderhandelingen aan de staten te melden, een zorgplicht, een agenderingsbevoegdheid en een eigen voorstelbevoegdheid. De leden van de D66-fractie vragen of vooral de eerstgenoemde bevoegdheid niet een wat erg geringe bevoegdheid is in verhouding tot de bedoeling die erachter schuilt, namelijk de commissaris enige invloed geven in het kader van collegeonderhandelingen, waar hij overigens buiten staat. Wreekt zich hier niet de toch wat dubbelhartige rol die de commissaris ook in dit wetsvoorstel blijft toebedeeld? Weliswaar een belangrijke, in de ogen van de inwoners de belangrijkste, gezichtsbepalende bestuurder van de provincie, voorzitter van college en staten, maar met weinig echte bevoegdheden waar het de benoeming van collegeleden, portefeuilleverdeling of collegeakkoorden betreft.

Zolang de Grondwet niet is gewijzigd en er sprake blijft van een – weliswaar na veel inspraak van de staten – door de Kroon benoemde commissaris van de Koningin, die tevens voorzitter is van het college en de staten, zolang zal het blijven gaan om een enigszins hybride figuur. Eigensoortig dat zeker, maar wel aan handen en voeten gebonden. Het heeft toch iets merkwaardigs dat de commissaris wel de eenheid van het collegebeleid moet bevorderen, maar geen invloed heeft op de totstandkoming van dat college en geen of weinig invloed krijgt toegewezen op het collegeprogramma. Daarnaast blijft de commissaris voorzitter van provinciale staten die nu juist in het nieuwe stelsel los van het college komen te staan en het college moeten controleren.

Het is goed dat het nu voorliggende wetsvoorstel de commissaris iets meer bevoegdheden geeft, maar zeker in een echt gedualiseerd bestel zou het veel beter passen als de commissaris rechtstreeks door de burgers werd gekozen en hij als aanvoerder of vaandeldrager van het college het beleid van het college ten opzichte van provinciale staten zou verdedigen. In die setting zou de commissaris ook veel meer inspraak moeten hebben in de totstandkoming van het college en in het collegeprogramma. En dan zou het ook meer vanzelf spreken dat de staten hun eigen voorzitter aanwijzen. Pas dan zou er sprake zijn van echt dualisme, zo menen de leden van de D66-fractie.

Graag zouden zij van de regering vernemen of ook naar haar oordeel een door de staten gekozen commissaris beter past in een monistischer stelsel en een rechtstreeks door de bevolking gekozen commissaris in een dualistischer stelsel.

Wat verzet zich tegen het wettelijk verplichten van een presidium en het aanwijzen van tenminste één vice-voorzitter?

Conform artikel 125 van de Grondwet is de commissaris van de Koning voorzitter van de vergaderingen van de provinciale staten. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat dit voorschrift leidt tot een situatie die minder goed past binnen een dualistische structuur van het provinciaal bestuur. Zij zijn daarom van mening dat voorafgaande aan de indiening van dit wetsvoorstel de Grondwet op dit punt had moeten worden aangepast. Is de regering met hen van mening dat het vervullen van het voorzitterschap van de provinciale staten door de commissaris van de Koning binnen de gekozen dualistische structuur niet voor de hand ligt? Is de regering voornemens om de Grondwet op dit punt aan te passen, zodat ook het voorzitterschap van de provinciale staten kan worden gedualiseerd? Kan de regering in dit verband ingaan op de onderscheiden formele posities van burgemeester en commissaris van de Koning en op de gevolgen die deze onderscheiden positie zou kunnen of moeten hebben voor hun plaats en functioneren in het lokale dan wel provinciale bestuur?

1.4. Wetsvoorstel dualisering provinciale medebewindstaken

De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vragen de regering mee te delen wanneer het wetsvoorstel dat beoogt om de in medebewindwetgeving verankerde bestuursbevoegdheden aan GS over te hevelen, precies aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.

Welke bestuursbevoegdheden worden in het geval van medebewind aan GS toegekend, vragen de leden van de GroenLinks-fractie vervolgens.

Hoe wordt de overheveling van medebewindstaken voor de provincies precies wettelijk geregeld: zijn daarvoor separate wetten in voorbereiding in aanvulling op deze wet, net als op gemeentelijk niveau of wordt hier een ander traject gevolgd?

HOOFDSTUK 2 HET BELANG VAN DUALILSERING VOOR DE PROVINCIALE DEMOCRATIE

2.1. Het rapport van de Staatscommissie

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de aanbevelingen van de Staatscommissie die de regering niet heeft zijn overgenomen. Wil de regering in dit overzicht, per aanbeveling, motiveren waarom deze niet zijn overgenomen?

2.2. De plaats van de provincie in het staatsbestel en de samenleving

De regering somt naar aanleiding van de herziening van de Provinciewet eind jaren '80 een aantal functies op, zoals die toen werden onderscheiden. De leden van de VVD-fractie vragen de regering een beschouwing of evaluatie te geven of deze negen functies alle naar behoren of tevredenheid zijn vervuld.

De regering zet uiteen dat het inzicht is gegroeid dat de provincies actiever en minder afwachtend moeten zijn en meer besluitvaardig en slagvaardig, dan beschouwend en bemiddelend moeten optreden. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe zij in dit verband tegen de rol van de provincie Zuid-Holland bij de herindeling van de regio Den Haag aan kijkt.

De regering stelt dat «begunstigd door de decentralisatie van enkele nieuwe taken, in het bijzonder op het vlak van verkeer en vervoer, de provinciale bestuurscultuur inderdaad al in positieve zin is veranderd». Het bevreemdt de leden van de PvdA-fractie enigszins dat de regering een rechtstreekse relatie legt tussen enerzijds de decentralisatie van taken en anderzijds het in positieve zin veranderen van de provinciale bestuurscultuur. Op basis van welke argumenten komt de regering tot deze uitspraak? Geldt deze conclusie voor alle provincies, zo willen deze leden weten. Is dit voor de regering aanleiding om nog meer taken naar de provincies te decentraliseren? En zo ja, aan welke taken en bevoegdheden denkt de regering, zo vragen deze leden.

Ook merkt de regering op dat de provincies, op basis van het huidige regeerakkoord, een grotere rol moeten krijgen in de bovenlokale regie en coördinatie. Zonodig dienen daarvoor passende wettelijke voorzieningen te worden geschapen, merkt de regering verder op. Welke wettelijke voorzieningen staan de regering hierbij voor ogen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Een belangrijke motivering voor het voorliggende wetsvoorstel is de herkenbaarheid van het provinciaal bestuur bij de burgers. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de voorgenomen wijziging van de bestuurlijke structuur voor dat doel niet strikt noodzakelijk is. De voorgenomen aanpassingen kunnen evenwel een bijdrage leveren aan de betere herkenbaarheid van het provinciaal bestuur. De genoemde leden waarderen in dat verband de verheldering van bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het provinciaal bestuur. Echte dualisering is naar hun mening echter een kwestie van cultuur. Aangezien cultuur doorgaans diep geworteld is, hebben de leden van de SGP-fractie, zeker voor de kortere termijn, geen overspannen verwachtingen van het effect van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vragen de regering om een reactie op het voorgaande.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader in te gaan op het specifieke karakter van de relatie tussen het provinciaal bestuur en de burger. Is de aard van het provinciaal bestuur niet zodanig dat een beperkte betrokkenheid van burgers eigenlijk vanzelfsprekend is? Is de relatief geringe zichtbaarheid van het provinciaal bestuur niet inherent aan de taken van de provinciale bestuurslaag?

2.3. Cultuurverandering bij de provincies

In het wetsvoorstel krijgen ontwikkelingen die al enige jaren geleden zijn gestart, hun beslag. De staatscommissie-Elzinga pleitte in 2000 voor de invoering van dualisering van het provinciebestuur. Met het kabinet en het IPO zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat verduidelijking van de rollen van provinciale bestuursorganen zal leiden tot een grotere zichtbaarheid van de provincie en daarmee tot een succesvollere uitoefening van de regierol die provincies hebben. Structuurverandering alleen is echter onvoldoende. Verandering van de structuur kan alleen succesvol zijn als gelijktijdig wordt gewerkt aan cultuurverandering. Dit besef is aanwezig bij de provincies. Vooral het rapport «Vernieuwing provinciale democratie» van de IPO-commissie Vernieuwingsimpuls (commissie-Bleker), doet een aantal waardevolle aanbevelingen op dit vlak. Het feit dat veel provincies al aan de slag zijn met deze suggesties stemt hen positief. Dat neemt niet weg dat zij het belang van het programma «Vernieuwingsimpuls dualisme en provinciale democratie» onderschrijven. Met belangstelling zien deze leden de door de regering toegezegde voortgangsrapportages over de activiteiten in dit kader tegemoet; wanneer verwacht zij deze voor de eerste maal te presenteren?

De leden van de VVD-fractie willen graag over de cultuurverandering bij de provincies nog de volgende vragen stellen. In welke provincies bestaat in de praktijk al een echte dualistische cultuur en in welke nog niet (helemaal)?

Is de regering van mening dat de wijziging van de strúctuur (van monisme naar dualisme) in alle provincies zal leiden tot (ook) cúltuurverandering? Welke «hobbels» verwacht de regering?

De regering stelt dat de attitudes en werkwijzen van de betrokken actoren moeten veranderen, wil het nieuwe formele stelsel ook in de politiek-bestuurlijke praktijk van alledag goed werken. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wélke attitudes en werkwijzen dan in het bijzonder moeten veranderen.

De regering is van mening, mede naar aanleiding van het advies van de commissie-Bleker, dat de invoering van een ruimhartige klokkenluidersregeling in afwachting van een wettelijke voorziening gewenst is. De leden van de VVD-fractie willen graag van de regering weten waarom dit een ruimhartige regeling moet zijn.

De leden van de PvdA-fractie kennen veel waarde toe aan de voorstellen om de burger directer bij de provinciale democratie te betrekken, onder andere door het gebruik van interactief bestuur en de mogelijkheid van het burgerinitiatief. Zal dit thema expliciet onderdeel uitmaken van de Vernieuwingsimpuls Dualisme en provinciale democratie?

De leden van de PvdA-fractie vragen of, en zo ja op welke wijze, politieke partijen betrokken worden/zijn bij de vormgeving en uitvoering van de Vernieuwingsimpuls. Zijn hierover vanaf het begin van de Vernieuwingsimpuls contacten (geweest) tussen de politieke partijen, het IPO en het ministerie van BZK? Zo ja, in welke afspraken dan wel resultaten hebben deze contacten geresulteerd? Zo nee, waarom is (nog) geen contact opgenomen met de politieke partijen?

Welk bedrag is gereserveerd voor de Vernieuwingsimpuls Dualisme en provinciale democratie?

De leden van de GroenLinksfractie menen met de regering dat de dualisering van de provinciale besturen alleen zinvol is als het gepaard gaat met een politieke cultuuromslag. Die cultuuromslag kan op diverse manieren vormkrijgen en de instrumenten die daartoe kunnen worden ingezet, zijn uiterst verschillend. Deze leden worden in elk geval geprikkeld door de diverse voorstellen van de commissie-Bleker als het gaat om mogelijke aanpassingen voor de versterking van de provincies en het veranderen van de bestuurscultuur. Zij zijn dan ook blij met het overzicht in de memorie van toelichting van hetgeen de regering heeft gedaan met de adviezen van de commissie-Bleker. Naast de voorstellen die in wettelijke regelgeving vervat kunnen worden, lenen diverse aanbevelingen zich voor opname in gedragscodes, onderlinge afspraken, experiumenten of best-practices. Deze leden verzoeken de regering daarom te antwoorden op welke wijze de voorstellen beslag krijgen in de Provinciale Vernieuwingsimpuls, die tot 2007 voor het verwezenlijken van een bestuurlijke cultuuromslag zal worden ingezet.

De leden van de GroenLinksfractie willen bij dit overzicht de volgende vragen en opmerkingen plaatsen.

a. De verwijzing naar de wijziging van hoofdstuk 7 van de Gw als het gaat om het voorzitterschap van PS vinden deze leden te mager. Zij willen daarbij wijzen op voorstellen van voormalig commissaris van de Koningin (CdK) Van Kemenade en de Griffier van de Provincie Noord-Holland Versteden uit 1999. Vooral de verschillende modaliteiten voor de aanstellingswijze van de CdK en de gevolgen die dat heeft voor diens positie en opereren, waaronder als voorzitter van provinciale staten in het dualistisch stelsel, roept bij deze leden vragen op. Graag vernemen zij van de regering welk standpunt zij huldigt ten aanzien van het voorzitterschap van PS: blijft het in de toekomst de commissaris der Koningin of wijst PS een eigen voorzitter uit zijn midden aan? Deze leden menen dat het voorzitterschap van gemeenteraad en provinciale staten tezeer samenhangt met dualisering om daarover op dit moment geen standpunt te hoeven bepalen.

a. Ten aanzien van de positie van de CdK vragen deze leden de regering tevens hoe zij denkt over de beperking tot de bewaking van procedures, de procesmatige coördinatie, het opkomen voor burgerbelangen en de publieke informatievoorziening. Indien deze taakopvatting onderschreven wordt, zijn daartoe dan geen aanvullende landelijke beleidsregels nodig? Zo nee, hoe wordt het wel geregeld?

b. Het al of niet toestaan van commisariaten van bestuurders bij (semi-) overheidsbedrijven wil de regering overlaten aan de provincies en gedeputeerden. Het thema verenigbaarheid van functies achten deze leden evenwel belangrijk genoeg om te pleiten voor landelijke beleidslijnen. Wat is de stand van zaken precies en hoe is in het bijzonder geregeld wat er met de inkomsten die met dergelijke aan de bestuurlijke functie gerelateerde externe functies gepaard gaan, gebeurt? Is de regering met deze leden van mening dat die externe inkomsten dienen terug te vloeien naar de publieke kas? Dienen PS in te stemmen met elk van de nevenfuncties van een (beoogde) gedeputeerde? Dient dan ook voorkomen te worden dat GS een gedragscode over zichzelf aan PS voorleggen in plaats van andersom? Is de regering bereid om op korte termijn in samenspraak met IPO een voorbeeld-gedragscode te maken of nadere regels te formuleren?

c. Het akkoord van de regering ten aanzien van introductie van de mogelijkheid om gedeputeerden «ruimhartig» van buiten te benoemen, bevreemdt deze leden. Wordt hier in elk geval wel het woonplaatsvereiste geïntroduceerd, vergelijkbaar met het amendement van de Kamer ten aanzien van burgemeester en wethouder?

d. Kan de regering uitgebreider ingaan op de voorstellen voor een maximale zittingstermijn voor gedeputeerden en zeggen welke landelijke regelgeving dienaangaande in de weg staat? Is de regering bereid alsnog in zo'n regeling te voorzien, en zo nee, waarom niet?

e. Heeft de regering het amendement over de verkorting van termijn tussen verkiezing en eerste samenkomst contre coeur in dit wetsvoorstel overgenomen? Geldt hetzelfde voor het amendement ten aanzien van de onbeperkte duur van de demissionaire periode? Zijn er redenen om de bedoelde artikelen alsnog uit dit wetsvoorstel te schrappen?

f. Welke extra maatregelen neemt de regering voor het in het kader van het dualisme vergroten van de herkenbaarheid van de provincie en haar bestuurders door regionale media en communicatie via het internet? Hoeveel geld wordt hiervoor gereserveerd in de Vernieuwingsimpuls?

g. Hoeveel extra geld stelt de regering beschikbaar voor de externe oriëntatie van leden van PS, hun training en scholing door de politieke partijen, zodat zij geholpen kunnen worden ook werkelijk als zodanig te gaan functioneren?

h. Welke argumenten heeft de regering om de toelage voor leden van PS en voor de fractievoorzitters niet te willen verhogen, gezien het standpunt van onder meer het IPO? Is de regering bereid aan te sluiten bij de door de Kamer bij de begroting 2002 voorgestelde regeling voor gemeenteraadsleden, namelijk een stapsgewijze verhoging in 4 jaar?

i. Wat zijn de opvattingen van de regering over de getalsmatige verkleining en politieke versmalling van de colleges van gedeputeerden? Hoe staat het met het wetsvoorstel ter verkleining van de PS, en wat betekent de verwerping door de senaat voor de dualisering? Hoe staat het met de vermindering van het aantal GS-leden? Onderschrijft de regering de opmerking van de commissie-Bleker over de scherpere politieke profilering van de colleges van gedeputeerden dientengevolge?

j. Op welke wijze wil de regering het vaststellen van gescheiden PS-programma en GS-programma's stimuleren, gezien de diverse ervaringen op lokaal niveau? Welke rol kan een (in)formateur voor collegevorming en opstellen van een PS-programma spelen, en waarom dient daartoe volgens de regering geen landelijke beleidslijn te worden neergelegd? Hoe kan de totstandkoming van een PS-programma naast een GS-programma worden bevorderd en acht de regering dat een aanwinst in de duale praktijk? Kan de regering uiteenzetten hoe de totstandkoming van beide documenten in de praktijk zal kunnen gaan, welke problemen de provincies daarbij kunnen tegenkomen en hoe die op te lossen zijn?

k. Kan de regering een overzicht geven van de resultaten van de Pilotprojecten duale provincies?

l. Wat zijn de ervaringen met het vragenuurtje bij PS-vergaderingen in de pilots? Waarom wordt hierin niet wettelijk voorzien?

m. Op welke wijze kan PS een opinie-onderzoek (doen) houden?

n. Zijn geen nadere richtlijnen nodig ten aanzien van de toekenning van fractiebudgetten, onverlet het budgetrecht van de PS? Is de regering bereid daartoe samen met IPO een gedragslijn op te stellen of wil zij de resultaten van de autonome besluitvorming daarover monitoren en bij de evaluatie betrekken?

o. Hoever zijn het wetsvoorstel tot verdere afschaffing van terugkeerregeling markt en overheid en het aangekondigde wetsvoorstel outplacement politieke ambtsdragers gevorderd? Wat beoogt het eerstgenoemde wetsvoorstel?

p. Wat is de reactie van de regering op de voorstellen voor een andere verkiezingswijze van de PS?

q. Tot slot vernemen deze leden graag de reactie van de regering op de voorstellen met betrekking tot het mogelijk maken van referenda, volks- en burgerinitiatief, over ontwerp-besluiten voor een bepaalde regio, het stemmen per brief of internet, het houden van meerdaagse verkiezingen en het uitbrengen van twee stemmen, namelijk zowel op een partij als op een persoon. Kan de regering van al deze aspecten aangeven welke zullen worden meegenomen in het dualiseringstraject, en welke aanvullende wetswijzigingen daarvoor nodig zijn?

De maatregelen die de regering in navolging van het rapport van de Staatscommissie voorstelt, moeten de voorwaarden scheppen om provinciale staten (weer) een eigen herkenbare rol in het regionale bestuur te geven. Ontvlechting van de taken en bevoegdheden van college en staten alsmede de toedeling van een aantal extra controlerende bevoegdheden aan provinciale staten, vormen in de ogen van de leden van de D66-fractie noodzakelijke voorwaarden voor de omslag naar een dualistischer systeem. Overigens, bij een structuurwijziging alleen mag het ook naar hun oordeel niet blijven. Provinciale staten die onder vigeur van nieuwe dualistische regels toch hun bestaande monistische werkwijze continueren, zullen geen echte omslag in meer dualistische richting maken. Naast nieuwe wettelijke regels is daarom een cultuuromslag minstens zo belangrijk. College en statenleden moeten zich fundamenteel anders gaan opstellen.

Een dergelijke verandering vergt ongetwijfeld aanpassingstijd. De vernieuwingsimpuls geeft hiertoe een goede aanzet. Maar wat zijn de verwachtingen? Hoe groot is het aantal provincies dat nog geen of nauwelijks enige stap in de richting van meer dualisme heeft gezet of waar geen enkele bezinning daarop heeft plaatsgevonden? En hoe kunnen trage starters alsnog worden gestimuleerd?

Het is van belang dat ook in voorliggend wetsvoorstel duidelijk wordt dat voor de wijzigingen van het provinciaal bestuur voornamelijk een cultuurverandering is vereist. In de memorie van toelichting stelt de regering de vraag of alleen een cultuurwijziging niet voldoende zou kunnen zijn. Als nadeel wordt in dat kader opgemerkt dat dan niet in alle provincies op dezelfde wijze de totstandkoming van meer dualistische verhoudingen zou worden bevorderd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of een onderscheiden aanpak per provincie ook geen voordelen zou hebben. Op die manier zou toch meer tegemoet worden gekomen aan de eigenheid en de specifieke kenmerken van de verschillende provincies.

HOOFDSTUK 3 ENKELE SPECIFIEKE ELEMENTEN VAN HET WETSVOORSTEL

3.1. Afwijkingen ten opzichte van de Wet dualisering gemeentebestuur

Deelprovincies

Voorgesteld wordt de mogelijkheid om zogenaamde deelprovincies in te stellen, te schrappen. Het argument hiervoor is dat van deze mogelijkheid tot op heden geen gebruik is gemaakt en dat de regering niet verwacht dat er in de toekomst gebruik van gemaakt zal worden. De leden van de CDA-fractie vinden deze argumentatie summier. Deze leden nodigen de regering uit met een nadere argumentatie op dit punt te komen en hierbij aandacht te besteden aan de relatie met de (te wijzigen) Wet gemeenschappelijke regelingen.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het schrappen van de bepalingen met betrekking tot de deelprovincies. De regering merkt hierbij op dat «in de toekomst verschillende bestuurlijke constructies voorstelbaar zijn waarvan een specifieke regeling de verantwoordelijkheid van de wetgever is». Welke bestuurlijke constructies acht de regering voorstelbaar en mogelijk? Zal zij het initiatief nemen om een of meer van deze constructies uit te werken?

Welke argumenten heeft de regering tegen de instelling van gebiedsgebonden statenleden en de bepaling van deelprovincies in de Provinciewet, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Staat deze bepaling niet los van dualisme, op grond waarvan valt een ongewenste werking te vrezen? Zijn de territoriale bestuurscommissies die wel in stand blijven, gelijk aan de regeling van deelgemeenten in de Gemeentewet? Wat zijn daarvan dan de voor- en de nadelen?

Ten aanzien van de deelprovincies vragen deze leden de Provinciewet niet in de bedoelde zin aan te passen. Het feit dat momenteel geen deelprovincies bestaan, kan daarvoor geen argument zijn. Sterker nog, indien in de toekomst gekozen wordt voor opschaling of samenvoeging van provincies zouden deelprovincies kunnen voorzien in een behoefte om volgens de bestaande provinciegrenzen deelprovincies in het leven te roepen. Loopt de regering met het schrappen van de bepaling niet vooruit op deze discussie? Is de regering bereid de bedoelde wijziging ongedaan te maken, zodat deelprovincies in de Provinciewet opgenomen blijven?

De inrichting van het middenbestuur is al menigmaal onderwerp van studie en advies geweest; ook in het recente verleden zijn dergelijke adviezen verschenen zoals de commissie-Franssen, de IPO-commissie Bleker en een ROB-advies, merken de leden van de D66-fractie op. Evenwel is er in de afgelopen regeerperiode geen beslissing genomen over herinrichting van het middenbestuur. In de Wet bestuur in stedelijke regio's stonden voorstellen over inrichting van het middenbestuur in de grootstedelijke gebieden, maar de parlementaire behandeling kon wegens de demissionaire status van het kabinet niet doorgaan. De leden van de D66-fractie achten het zeer wel mogelijk dat de uitkomst van deze stelseldiscussie invloed heeft op dualisering. Zo zouden er verschillende soorten middenbestuur kunnen ontstaan. De regeling van deelprovincies wordt in het onderhavige wetsvoorstel afgeschaft. Waarom laat de regering deze regeling niet intact? Deelgemeenten zijn toch ook niet dualistisch? Deze leden zien graag een nadere beschouwing van de zijde van de regering tegemoet over de relatie tussen de voorgenomen dualisering en de mogelijke wijziging in de inrichting van het middenbestuur.

Eén van de afwijkingen van de voorliggende wet ten opzichte van de dualisering van het gemeentebestuur is dat de regeling voor deelprovincieraden niet wordt gehandhaafd. De leden van de fractie van de ChristenUnie missen in dit kader een verwijzing naar het wetsvoorstel Bestuur in stedelijke regio's. Naar hun mening zou het logisch zijn als bij de dualisering van het provinciaal bestuur ook een verwijzing wordt gemaakt naar mogelijke nieuwe bestuursvormen in stedelijke regio's. Hierover vernemen zij graag de mening van de regering.

Verplichte rekenkamer

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een verplichte, onafhankelijke rekenkamer die zich bezighoudt met onderzoek naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door de provincie gevoerde bestuur. Dat komt de publieke verantwoording en transparantie ten goede. Het wetsvoorstel voorziet hierin.

De regering besteedt in het wetsvoorstel veel aandacht aan de samenstelling en benoeming van de leden van de rekenkamer; veel minder aan de bevoegdheden van de rekenkamer.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe ver de bevoegdheden van de rekenkamer reiken.

Provinciale staten worden geacht de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking te stellen voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden. Deze bepaling laat onbeantwoord wat hieronder moet worden verstaan en hoe in een eventueel verschil van inzicht tussen bijvoorbeeld de rekenkamer en provinciale staten tot een oplossing wordt gekomen. Kan de regering hierover meer duidelijkheid verschaffen?

Het wetsvoorstel kent de mogelijkheid van een gemeenschappelijke rekenkamer van twee of meer provincies en/of samen met een of meer gemeenten. De leden van de CDA-fractie hebben twijfels bij de wenselijkheid van een gemeenschappelijke rekenkamer voor een of meer provincies en een of meer gemeenten samen. Zij hebben hiertegen bezwaren wegens de herkenbaarheid van de provinciale en gemeentelijke bestuurslaag en voorzien mogelijke conflicten van belangen. Het voorliggende wetsvoorstel maakt het in theorie mogelijk dat bijvoorbeeld IPO en VNG besluiten tot één gemeenschappelijke rekenkamer voor alle provincies en alle gemeenten. Dat lijkt de leden van deze fractie ongewenst.

Deze leden vragen de regering een toelichting te geven op de wenselijkheid van een gemeenschappelijke rekenkamer en de gewenste maatvoering.

De regering stelt voor om voor het provinciaal niveau de instelling voor een onafhankelijke rekenkamer verplicht te stellen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten van de regering waarom zij in dezen niet aansluit bij de systematiek zoals die is gehanteerd in de Wet dualisering gemeentebestuur, waarin een onafhankelijke rekenkamerfunctie verplicht wordt gesteld, hetgeen per amendement door de Tweede Kamer is ingebracht.

De regering zal bezien of en in hoeverre provincies een compensatie dienen te ontvangen voor de verplichte onafhankelijke rekenkamer. De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom zij niet exact aansluit bij de regeling die geldt voor gemeenten zoals door de Tweede Kamer is aangegeven.

Waarom heeft de regering ervoor gekozen om, in afwijking van de Wet dualisering van het gemeentebestuur, een onafhankelijke rekenkamer verplicht te stellen, vragen ook de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering beargumenteren waarom in dit wetsvoorstel in plaats daarvan niet is gekozen voor het verplichten van een rekenkamerfunctie? Deze variant geeft de provincies naar hun opvatting meer vrijheid en armslag. Een onafhankelijke rekenkamer blijft mogelijk. Staan alle provincies, voorzover de regering weet, positief tegenover het voornemen om de rekenkamer verplicht te stellen? Wat is de stand van het overleg tussen regering en IPO over de meerkosten, anders dan de ontvlechting van het lidmaatschap van PS en GS, die voortvloeien uit dit wetsvoorstel?

Heeft de regering het voornemen om, analoog aan de besluitvorming over de financiële compensatie aan gemeenten, de helft van de kosten te vergoeden die provincies maken voor het aanstellen van een griffier en het instellen van een rekenkamer?

Bij de instelling van de verplichte rekenkamer, waarover de leden van de GroenLinks-fractie tevreden zijn, menen zij dat het uitgangspunt van terugverdienen van de regering in strijd is met de onafhankelijkheid, maar ook met de Financiële-verhoudingswet. De kosten van een rijksregeling zijn daarin immers toebedeeld aan het rijk. Is de regering – mede gezien deze bepaling – bereid de financiering alsnog onverkort door het rijk te laten vergoeden en zo ja, met welk bedrag? Aanvullend verzoeken deze leden de mogelijkheden van een gemeenschappelijke rekenkamer nog eens nader toe te lichten.

Wie komen er in aanmerking om daarin plaats te nemen, nu leden van PS daarvan zullen worden uitgezonderd? Is het denkbaar dat de Algemene rekenkamer daarin een prominente rol vervult? Tevens willen deze leden opmerken dat de gemengde rekenkamer in elk geval op lokaal niveau bewijst goed te kunnen functioneren. Zij vragen waarom dit nu – in tegenstelling tot wat op gemeentelijk niveau geregeld is – bij wet moet worden uitgesloten. Kan de door de regering geconstateerde anomalie op lokaal niveau wel in stand blijven, zo vragen deze leden en waarom zou dit dan niet het geval zijn op provinciaal niveau? Hoe is het overigens geregeld met de rekenkamer op regionaal niveau (de stedelijke regio's), waar in sommige opzichten de vergelijking met de provincies toch wel opgaat?

De leden van de D66-fractie onderkennen het belang van een verplichte onafhankelijke regionale rekenkamer. Ook bij het dualisme op gemeentelijk niveau hebben deze leden gepleit voor een onafhankelijke rekenkamer, maar een meerderheid van de Kamer vond het niet nodig een incompatibiliteit te stellen tussen raadslidmaatschap en lidmaatschap van de rekenkamer. Deze leden hebben dan ook met belangstelling kennisgenomen van het voorstel om op regionaal niveau wel leden van provinciale staten uit te sluiten van lidmaatschap van de regionale rekenkamer. Deze leden vragen wel wat de gevolgen zijn van de mogelijkheid om een gemeenschappelijke rekenkamer in te stellen, die zowel gemeenten als een provincie als controlerend object heeft. Gemeenten kennen de plicht tot een rekenkamerfunctie (met mogelijkheid van raadsleden als lid), maar provincies kennen een plicht tot een onafhankelijke rekenkamer (statenleden uitgesloten als lid). Is het niet beter om één lijn te trekken en alsnog gemeenteraadsleden uit te sluiten van lidmaatschap van een rekenkamer?

In de memorie van toelichting spreekt de regering over drie mogelijke vormen van een verplichte provinciale rekenkamer. Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie onduidelijk voor welke variant de regering de voorkeur heeft. Of verstaan zij de memorie van toelichting goed als provincies zelf kunnen kiezen welke rekenkamervariant zij willen instellen? Daarnaast komt ook de mogelijkheid van een gemeenschappelijke rekenkamer van gemeenten en provincies aan de orde. De genoemde leden ontvangen graag een uitgebreidere reactie van de regering op de wenselijkheid daarvan.

Gezien de schaalgrootte van de provincie stemmen de leden van de SGP-fractie in met het verplicht stellen van een rekenkamer.

Deze leden constateren dat in het tweede lid van artikel 79j wordt bepaald dat het personeel van de rekenkamer wordt benoemd door gedeputeerde staten. Hoewel er daarbij sprake is van een voordracht van de rekenkamer en het personeel alleen aan de rekenkamer verantwoording is verschuldigd, vinden de genoemde leden de gekozen constructie vanuit dualistisch oogpunt merkwaardig. In de memorie van toelichting staat dat er om praktische redenen van wordt afgezien om de rekenkamer haar eigen personeel te laten benoemen. De leden van de SGP-fractie vragen wat deze praktische redenen zijn en of er is gezocht naar het oplossen van die praktische bezwaren. En waarom is er als alternatief niet gekozen voor provinciale staten?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel de mogelijkheid creëert van een gemeenschappelijke rekenkamer voor provincies en gemeenten gezamenlijk. Dit zou volgens de regering in de memorie van toelichting vooral van betekenis kunnen zijn voor kleinere gemeenten. De genoemde leden vragen of deze mogelijkheid is beperkt tot gemeenten die behoren tot een provincie die participeert in de desbetreffende rekenkamer en zo niet, in hoeverre en waarom dat al of niet wenselijk is.

De leden van de SGP-fractie constateren dat nog niet duidelijk is of de regering aan de provincies middelen ter beschikking zal stellen om de rekenkamers op te tuigen en in stand te houden. Deze leden dringen er op aan om dat wel te doen en wijzen daarbij op de conclusie van de commissie-Van Bergen in haar rapport over de provinciale rekenkamer dat om het gewenste kwaliteitsniveau te garanderen gemiddeld een budget van 1,6 miljoen gulden noodzakelijk is. Deze leden vragen de regering hierop te reageren.

3.2. De secretaris en de griffier

Gekozen wordt voor een wettelijke incompatibiliteit van wat de huidige functie van griffier, die straks secretaris gaat heten, en de nieuwe functie van statengriffier. Deze incompatibiliteit wordt naar de mening van de leden van de CDA-fractie consequent doorgevoerd in de benoeming en verantwoordelijkheden van beide personen.

Wel zijn deze leden beducht voor het ontstaan van twee, onafhankelijk van elkaar opererende ambtelijke organisaties die makkelijk groter dan gewenst zouden kunnen worden. Heeft de regering kennis van de voorbereidingen die hiervoor inmiddels in de provincies worden getroffen en wat zijn de verwachtingen op dit punt?

De regering is in het wetsvoorstel van mening dat voor de versterking van de bevoegdheden van provinciale staten een eigen ondersteuning van provinciale staten noodzakelijk is (verplichte griffier). De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom zij nu wel zo overtuigd is van de noodzaak van een verplichte griffier, terwijl de regering bij het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur een facultatieve regeling voorstelde.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het wettelijk vastleggen van de onverenigbaarheid van de functies van secretaris en statengriffier. Dit roept bij deze leden wel de vraag op waarom voor het lokale niveau de incomptabiliteit van de raadsgriffier en de gemeentesecretaris niet wettelijk is geregeld. Welke argumenten heeft de regering om op dit punt verschillende regelingen te treffen voor gemeenten en provincies? Zal de regering deze wettelijke incomptabiliteit alsnog opnemen in de Wet dualisering gemeentebestuur?

Ook de leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven de voorgestelde wettelijke incompatibiliteit ten aanzien van de secretaris en de griffier. Is de regering voornemens deze onverenigbaarheid eveneens bij de gedualiseerde Gemeentewet over te nemen en zo nee, waarom (nog) niet?

Voor het werkelijk meer dualistisch functioneren van de staten hebben zij baat bij een eigen griffier die waakt over het reilen en zeilen van provinciale staten en over de ondersteuning van provinciale staten, vinden de leden van de D66-fractie. Immers, van dualistische statenleden wordt een grotere onafhankelijkheid gevraagd. Provinciale staten staan meer op afstand van het college van gedeputeerde staten. Zodanige statenleden moeten dan ook beter zijn toegerust, zelf initiatieven kunnen ontwikkelen en mogelijkheden hebben om werkelijk controle te kunnen uitoefenen. Het nieuw gecreëerde recht op ambtelijke bijstand dient dan ook niet terughoudend te worden ingevuld.

De leden van de D66-fractie krijgen graag wat meer helderheid over de nieuw te introduceren verplichte functie van griffier. Is de functie van griffier een fulltime-baan? Is het mogelijk dat de griffier zijn functie combineert met een andere ambtelijke functie in de provincie? Zijn er -behalve de volstrekt logische incompatibiliteit van secretaris en griffier – onverenigbaarheden verbonden aan de functie van griffier? Deze leden hebben met belangstelling genoteerd dat onderzocht wordt of toch ook niet in de Gemeentewet een incompatibiliteit tussen griffier en secretaris wordt opgenomen.

Valt de griffier (en eventuele medewerkers) direct onder de CdK of onder een presidium? Kan de griffier verzekerd zijn van medewerking van de rest van het ambtelijk apparaat en zo niet, wat zijn dan zijn bevoegdheden?

De leden van de D66-fractie zouden zich voor kunnen stellen dat er op termijn, naast ambtenaren die voor het college van gedeputeerde staten werken, een aparte dienst (en wellicht ook gebouw) komt van ambtenaren die voor provinciale staten werken en zij zouden graag vernemen hoe de regering een en ander ziet.

De leden van de D66-fractie ondersteunen de regering in haar besluit om de benaming van de huidige griffier om te dopen tot secretaris en de nieuwe functionaris die provinciale staten ondersteunt, griffier te noemen. Deze leden stellen voor om Babylonische spraakverwarring zoveel mogelijk te voorkomen en deze benamingen voor deze functies met onmiddellijke ingang al als zodanig te gebruiken.

Een ander aspect van voorliggend wetsvoorstel dat de leden van de fractie van de ChristenUnie bevreemdt, is het onderdeel over de onwenselijke verenigbaarheid van de functies van griffier en secretaris door één persoon. De regering verwijst naar de Gemeentewet waarin deze incomptabiliteit niet is opgenomen. Om die reden stelt zij voor om nader te onderzoeken in hoeveel gemeenten voor het samenvoegen van de beide functies is gekozen. Mochten dat er veel zijn, dan acht de regering het denkbaar om de Gemeentewet te wijzigen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dit een vreemde redenering, aangezien het – naar hun mening – alleen de vraag is of beide functie zijn uit te oefenen door één persoon. Daarbij is naar hun mening niet van belang in welke mate een ongewenste situatie zich voordoet. Kan de regering zich in deze benadering vinden?

Gezien de schaalgrootte van de provincie stemmen de leden van de SGP-fractie in met het verplicht stellen van een eigen griffier voor de provinciale staten.

HOOFDSTUK 4 FINANCIELE GEVOLGEN

De regering stelt de financiële consequenties van het wetsvoorstel waar het betreft de ontvlechting te willen compenseren. Dat is mooi maar nog beperkt. De leden van de CDA-fractie hebben ook bij de Wet dualisering gemeentebestuur steeds gepleit voor compensatie van alle uit deze wet voortvloeiende kosten: dus ook de kosten voor de rekenkamer en ondersteuning van in dit geval provinciale staten. Dit pleidooi is indertijd kamerbreed ondersteund (motie-Van der Hoeven). Is de regering hiertoe voor de provincies bereid?

De regering deelt mee over de meerkosten contact met het IPO te hebben en spreekt de verwachting uit de Kamers hierover voor de zomer conclusies te kunnen presenteren. Klopt het dat deze conclusies nog niet aan de Tweede Kamer zijn voorgelegd en wat is de reden van de vertraging?

De leden van de VVD-fractie willen graag uiterlijk in de nota naar aanleiding van het verslag een definitief inzicht hebben in de mogelijke andere meerkosten als gevolg van dit wetsvoorstel en een oordeel daarover van de regering. Wil de regering met deze wens rekening houden?

Het voorstel voor een verplichte eigen griffie vinden de leden van de GroenLinks-fractie prima, maar waarom is de regering – mede gezien de opgenomen bepaling in de Financiëleverhoudingswet – niet bereid de deze onverkort door het rijk te laten financieren?

Wat betreft de financiële gevolgen van de invoering van deze wet wordt verwezen naar het wetsvoorstel dat de vermindering van het aantal leden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten regelt (dat in de Eerste Kamer controversieel is verklaard). De leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen niet goed waarom de invoering van die wijziging van de Provinciewet niet zal leiden tot een verandering in het Provinciefonds. Het lijkt deze leden dat hier wel degelijk een relatie bestaat met voorliggend wetsvoorstel. Zij vragen de regering om verduidelijking.

Ook bestaan dergelijke vragen over de meerkosten als gevolg van dit wetsvoorstel, waarover de regering nadere berichten toezegt. Zij verwacht dit voor de zomer aan de Kamers te zenden. Het verbaast de leden van de fractie van de ChristenUnie dat de meerkosten van behandeling (juli 2002) nog niet bekend zijn. Zij gaan ervan uit dat dit bij de nota naar aanleiding verslag kan worden meegenomen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering nog geen uitsluitsel heeft gegeven over haar bijdrage aan de kosten van de provinciale dualiseringsoperatie. Zij stellen zich op het standpunt dat de regering verantwoordelijk is voor de kosten die zich als gevolg van nieuwe wetgeving voordoen. Concreet denken zij aan de rekenkamer en aan de griffier. Is de regering bereid om de financiële gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel op zich te nemen? Hoe staat het met het overleg met het IPO over de financiële consequenties van het voorliggende wetsvoorstel?

HOOFDSTUK 5 INWERKINGTREDING EN OVERGANGSRECHT

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het streven van de regering om het wetsvoorstel in werking te laten treden op de dag na de Statenverkiezingen van 11 maart 2003. Het wetsvoorstel bevat een overgangsregime waarbij voor de verschillende onderdelen van het voorstel bepaald wordt wanneer ze gerealiseerd moeten zijn. De termijn van bijna vier jaar voordat de rekenkamer ingesteld dient te zijn, is naar de mening van de leden van de CDA-fractie wel erg ruimhartig. Waarom is voor een dergelijke lange periode gekozen en zou deze niet tot maximaal twee jaar beperkt kunnen worden?

De leden van de SGP-fractie hebben er begrip voor dat de verplichting tot de rekenkamer niet geldt vanaf de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. De regering heeft als uiterlijke datum 1 januari 2007 vastgesteld. De genoemde leden vinden dat wel aan de late kant. Waarom heeft de regering voor de genoemde datum gekozen?

ARTIKELEN

ARTIKEL I

Onderdeel D

Artikel 13

Nieuw in de opsomming van het eerste lid van artikel 13 is de incompatibiliteit van het lidmaatschap van provinciale staten met het lidmaatschap van de provinciale rekenkamer. De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom aangaande dit onderwerp geen parallel wordt getrokken met de wet dualisering gemeentebestuur, namelijk de rekenkamerfúnctie.

De regering meent dat het een lid van PS vrij moet staan om lid te zijn van een rekenkamer van een gemeente, ook van een gemeente die in de eigen provincie is gelegen. Is dit niet strijdig met de bepalingen over het provinciale toezicht op gemeenten, vragen de leden van de PvdA-fractie. Het kan immers voorkomen dat een provincie een gemeente, indien bijvoorbeeld sprake is van grove taakverwaarlozing, onder toezicht plaatst. Is het dan niet vreemd dat een lid van PS dat hierover beslist, tegelijkertijd lid is van de rekenkamer van de desbetreffende gemeente die daarbij tevens een rol kan vervullen?

Het is de leden van de D66-fractie opgevallen dat burgemeesters, wethouders en raadsleden tevens lid van provinciale staten kunnen zijn. Zij willen de regering vragen of het gezien de dualistische gedachte niet merkwaardig is dat de situatie kan voorkomen dat een statenlid indirect over zijn eigen rol als burgemeester, wethouder of raadslid zal moeten oordelen. Zou er niet veel voor te zeggen zijn om het burgemeesterschap, wethouderschap en het raadslidmaatschap onverenigbaar te verklaren met het lidmaatschap van provinciale staten?

Onderdeel F

Artikel 15, derde lid

Eén van de mogelijkheden om te komen tot een andere cultuur is het opstellen van een gedragscode voor de leden. Ieder provinciebestuur krijgt maximale vrijheid om deze op te stellen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering hiervoor geen aanwijzingen (of minimale criteria) kan geven, omdat er naar hun mening gedragsregels zijn op te stellen die voor alle statenleden zouden moeten gelden. Ook een zekere verbinding naar andere gedragscodes (bijvoorbeeld voor ambtenaren) ligt naar hun idee voor de hand. Daarnaast zou een verbinding naar de artikelen 40b, 44, 45 en 46 voor de hand liggen, waarin wordt gesproken over onverenigbare nevenfuncties. Genoemde leden ontvangen graag een reactie hierop.

Onderdeel M en N

Artikel 35 en 35a

De leden van de SGP-fractie constateren dat er in het eerste lid van artikel 35a wordt vastgelegd dat het aantal gedeputeerden ten hoogste zeven bedraagt. Bij het vaststellen van dat aantal is blijkens de memorie van toelichting rekening gehouden met het wetsvoorstel tot vermindering van het aantal statenleden. De genoemde leden merken op dat dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer controversieel is verklaard en derhalve het Staatsblad (nog) niet heeft bereikt. Zij vragen of de regering op dit punt met een nota van wijziging komt in het geval het wetsvoorstel tot vermindering van het aantal statenleden de eindstreep niet haalt of als dit wetsvoorstel eerder in de Tweede Kamer wordt behandeld dan het wetsvoorstel tot vermindering van het aantal statenleden in de Eerste Kamer.

Artikel 35b

Op grond van artikel 35b, eerste lid moet een gedeputeerde ingezetene zijn van de provincie waar hij gedeputeerde is. Provinciale staten kunnen voor de duur van maximaal één jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap. De leden van de VVD-fractie vragen de regering welke sanctie(s) kan (kunnen) worden opgelegd als een lid van gedeputeerde staten na de ontheffingstermijn nog steeds niet aan het vereiste van ingezetenschap voldoet.

In het tweede lid van artikel 35b wordt voorgesteld om provinciale staten de mogelijkheid te bieden voor de duur van ten hoogste een jaar ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap van gedeputeerden. De leden van de SGP-fractie nemen aan dat provinciale staten een dergelijke ontheffing per gedeputeerde slechts eenmalig kunnen verlenen. Is dat een terechte aanname?

Onderdeel O

Artikel 36

In het wetsvoorstel wordt geen maximale termijn verbonden aan de demissionaire periode van de «oude» gedeputeerde staten. De leden van de SGP-fractie merken op dat hierdoor op den duur het begrip «demissionair» kan worden uitgehold en vinden dat een onwenselijke gang van zaken. Is de regering dat met hen eens? Is zij bereid om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?

Onderdeel GG

Artikel 75

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering voorstelt om bij verhindering of ontstentenis van de commissaris en alle gedeputeerden het ambt van commissaris te laten waarnemen door de nestor of een door de provinciale staten aan te wijzen lid van de provinciale staten. Zij vragen of deze persoon gedurende zijn functioneren als waarnemend commissaris tevens lid blijft van de provinciale staten. Genoemde leden zijn van mening dat de voorgestelde regeling op gespannen voet staat met de door middel van het onderhavige wetsvoorstel te realiseren dualistische structuur in het bestuur van de provincie. Voorts merken zij op dat de bedoelde situatie zich zelden zal voordoen en als zij zich voordoet, naar alle waarschijnlijkheid enige tijd zal aanhouden. De leden van de SGP-fractie denken bijvoorbeeld aan het aftreden van de commissaris en alle gedeputeerden. Heeft het tweede lid van artikel 75 ook betrekking op zo'n crisissituatie? De leden van de SGP-fractie vragen of het in het licht van de genoemde overwegingen niet beter is om in de bedoelde situatie, die naar hun oordeel vaak een crisissituatie zal zijn, door de Kroon een waarnemend commissaris van buiten de provinciale staten te laten benoemen?

Onderdeel JJ

Artikel 79j

PS dragen zorg voor de financiële middelen en de ambtelijke ondersteuning van de rekenkamer krachtens het eerste lid. De leden van de GroenLinks-fractie hechten eraan dat het rijk hieraan een bijdrage levert. Is de regering daartoe bereid, gezien de beleidsregels zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet?

Onderdelen KK, LL en MM

Artikel 80

Bestaat de figuur van niet-PS-leden die in commissies plaatsnemen, vergelijkbaar met de duolidmaatschappen op gemeentelijk niveau? Welke regeling is er voor hen getroffen, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Artikel 81

Wat zijn voorbeelden van instellen van bestuurscommissies van PS? In welke gevallen is de instelling ervan al dan niet wenselijk, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Artikel 82

Welke gevolgen heeft de dualisering voor de vormgeving van het bezwaar en beroep op GS en PS, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Waarom geldt voor commissies als bezwaarschriftencommissie en klachtencommissie niet het verbod dat statenleden en gedeputeerden over en weer lid van elkaars commissies zijn, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Onderdeel OO

Artikelen 84 t/m 88

Bedoelde artikelen dienen naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-fractie gehandhaafd te blijven, indien de commissies die wel kunnen worden ingesteld, een beperking inhouden ten opzichte van de te schrappen deelprovincies.

Onderdeel PP

Artikel 93

De leden van provinciale staten ontvangen een bij verordening van provinciale staten vast te stellen vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten. De leden van de VVD-fractie willen van de regering graag weten welke criteria hierbij gehanteerd worden. Zullen deze criteria verschillen per provincie of acht de regering het wenselijk om hierin uniformiteit te brengen?

Voorts zouden de leden van de VVD-fractie inzicht willen hebben in de huidige vergoedingsregelingen per provincie en de eventuele verschillen daarin. Is de regering bereid dit overzicht te leveren?

Onderdeel SSS

Artikel 175

In dit artikel wordt voorgesteld om de commissaris van de Koning te verplichten om jaarlijks een burgerjaarverslag uit te brengen. De leden van de SGP-fractie vragen hoe de inhoud daarvan zal worden gecommuniceerd met de burger. Hoe denkt de regering verspreiding van het burgerjaarverslag te kunnen bevorderen?

Onderdeel BBBB

Artikel 216

Hebben de herziene regels voor de provincies die door of namens de ministers van BZK en Financiën zijn opgesteld na het onderzoek door de commissie-Leemhuis in de Ceteco-affaire in de provincie Zuid-Holland, geen doorwerking in de Provinciewet ten aanzien van financieel beheer en beleid, en dan met name de «treasuryfunctie», vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Was de conclusie niet dat de «treasuryfunctie» bij bepaalde provincies uit de hand gelopen was en is niet afgesproken die functie te verbieden? Staat het met andere woorden GS vrij om de verordening naar eigen goedvinden in de vullen of bestaan er landelijke beleidslijnen waarin de beperkingen zijn uitgewerkt? Waarom staat daarover niets in de memorie van toelichting en kan of moet deze daarop dan niet worden aangepast? Ziet behalve PS ook de minister van BZK niet toe op de financiële functie en op welke wijze krijgt dat vorm in de relatie tot het opstellen van de verordening? Kan dit alsnog worden vermeld in de voorgestelde wettekst of de memorie van toelichting?

Onderdeel DDDD

Artikel 217a

Gedeputeerde staten verrichten periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door hen gevoerde bestuur. Provinciale staten stellen bij verordening regels hierover vast. De leden van de VVD-fractie vragen de regering uiteen te zetten, waarom zij niet nu al de zogenaamde VBTB-operatie voor de provincies introduceert, in plaats van het voorgestelde periodieke onderzoek.

ARTIKEL III

De leden van de SGP-fractie waarderen het beleid dat er wegens de Biddag voor Gewas en Arbeid niet is gekozen voor woensdag 12 maart 2003 als dag voor de verkiezingen van de leden van de provinciale staten. De genoemde leden constateren dat de mogelijkheid voor het verzetten van data voor de verkiezingen voor leden van de provinciale staten door vervroeging van de eerste samenkomst van de provinciale staten minder wordt of in het geheel zal vervallen. De leden van de SGP-fractie vragen welke consequenties dat heeft voor de situatie dat in de toekomst de voorgeschreven dag van de verkiezingen samenvalt met de Biddag voor Gewas en Arbeid of een andere dag of periode die minder geschikt is voor het houden van verkiezingen. Zij suggereren in dat verband om de verkorting van de termijn tot de eerste samenkomst van de provinciale staten bij nota van wijziging uit de wet te halen. Graag vernemen zij de reactie van de regering op deze suggestie en vragen haar daarbij ook de ervaringen van de verkorting van de termijn bij de recente verkiezingen voor leden van de Tweede Kamer te betrekken.

ARTIKEL VI

Het wetsvoorstel voorziet tevens in een wijziging van de Tijdelijke referendumwet. De leden van de CDA-fractie hechten eraan nogmaals te beklemtonen het referendum een ongeschikt instrument te vinden vanuit het gezichtspunt van de representatieve democratie en een geïntegreerde afweging van belangen.

ARTIKEL VII-XVI

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een overzicht van die artikelen en/of onderdelen uit het voorliggende wetsvoorstel die niet op 12 maart 2003, maar op een later tijdstip in werking treden. Graag vernemen deze leden tevens voor deze artikelen en/of onderdelen afzonderlijk het (afwijkende) tijdstip waarop de regering deze van kracht wil laten worden. Deze leden dringen erop aan dit overzicht, bijvoorbeeld als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag, voorafgaand aan de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden.

ARTIKEL XVII

Dit artikel bepaalt dat de minister van BZK vóór 1 januari 2006 een evaluatie opstelt en zendt naar de Kamer. De evaluatie heeft dan betrekking op een periode van krap drie jaar (geen ruim drie jaar zoals de regering in de memorie van toelichting stelt). De leden van de CDA-fractie vragen de regering vooraf aan te geven welke doelen voor deze periode worden gesteld zodat duidelijk wordt waaraan de werking van de wet kan worden getoetst. Tevens vragen deze leden de resultaten van de vernieuwingsimpuls bij de evaluatie te betrekken. De wijze waarop de provincies erin slagen ook werkelijk de cultuurverandering zichtbaar te maken, zal naar de mening van deze leden in hoge mate bepalend zijn voor de effectiviteit van deze wet.

Ten slotte kan ook de evaluatie van de Wet dualisering gemeentebestuur tot voor de provincies relevante conclusies leiden. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de onbeperkte duur van de demissionaire periode of het bekorten van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst van de nieuw gekozen staten. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om de resultaten van de evaluatie met betrekking tot de dualisering van het gemeentebestuur te vertalen naar mogelijke consequenties voor de provincies.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Te Veldhuis

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Te Veldhuis (VVD), Fng. Voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Rijpstra (VVD), Th. C. De Graaf (D66), Cornielje (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Nicolaï (VVD), Arib (PvdA), Rietkerk (CDA), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Geel (CDA), Bijlhout (LPF), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Schonewille (LPF), Eerdmans (LPF), Azough (GroenLinks), Zeroual (LPF) en Sterk (CDA).

Plv. leden: Vacature (VVD), Verburg (CDA), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA), Vacature (VVD), Van der Ham (D66), Vacature (VVD), Lazrak (SP), Rosenmöller (GroenLinks), Vacature (VVD), Vacature (PvdA), Meijer (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Rambocus (CDA), Bruls (CDA), Mosterd (CDA), Hoogendijk (LPF), Jense (LN), Vacature (PvdA), Cörüz (CDA), Wiersma (LPF), Palm (LPF), Halsema (GroenLinks), Varela (LPF) en Vacature (CDA).

Naar boven